| |
| |
| |
Critisch cahier
Simon Vestdijk: De verdwenen horlogemaker. De Vrije Bladen, Jg. 16, 1939, schrift VI. Prijs: fl. 1,00. Uitg. Leopold N.V., Den Haag. - Voor België: A. Manteau, Brussel.
Het is niet noodig de hand te leggen op de novelle ‘Die Verwandlung’ van Franz Kafka, waardoor, naar ik ergens gelezen heb, Vestdijk geïnspireerd werd, om van Kafka's invloed op Vestdijk overtuigd te worden. Er is wellicht geen auteur in Nederland die zoo oprecht met zijn geestelijke vaders en met zijn publiek omgaat als wel Vestdijk. Er is ook geen, die ooit meer hooi op zijn vork heeft genomen dan hij. Na Rilke, Joyce; na Joyce, Kafka. M.a.w. door de uitgesproken navolging van deze drie hedendaagsche vernieuwers, waarover hij meteen uitmuntende essays heeft gegeven, krijgt men den indruk dat Vestdijk de periode zijner leerjaren nog niet als geëindigd beschouwd wil zien, dat men zijn werk evenmin als het definitieve van zijn hand mag opnemen. Op dit oogenblik van zijn evolutie is echter niemand voor den roman technisch beter uitgerust, intellectueel plastischer bedeeld, vormelijk virtuozelijker uitgegroeid dan hij. Als aanloop tot het louter eigene en volgroeide van zijn persoonlijkheid is dit een der rijpste beloften voor onze Nederlandsche cultuur. Een ding staat vast: dat Vestdijk noch onverschillig zal laten, noch onleesbare boeken heeft geschreven en zal schrijven. Zijn kracht is onweerstaanbaar.
Maar het is niet zeker dat hij het filosofisch uiteindelijk winnen zal. Zoolang het om het verhelderende inzicht gaat in zake de tegenstellingen tusschen theorie en practijk, droom en werkelijkheid, geloof en rede, hoofd en hart, zinnelijkheid en mystiek, kan niemand zijn sensitief en lucied ontraadselen ontkennen. Voorwaardelijker, doch vooral dubbelzinnig wordt zijn met den dag scherper geformuleerde neo-quietisme, zijn aankleven van het Kafkaniaansche ‘Unzerstörbare, van diens zooals hij zelf in zijn essay over Kafka zegt: ‘rustig wachten op de genade die komen zal’. Als Vestdijk er eens een moraal zal op nahouden, dan zou ik haar liefst niet willen zien samenvallen met deze der gelijkmoedigheid en van haar tweelingszuster de ironie. Waartoe het vernuftig en fantaistisch spel van zijn horlogemaker, die onzichtbaar wordend, er achter komt wat er onder zijn dak gebeurt, (en wat gebeurt er niet!) als het er slechts om gaat ‘van dit alles los te worden’, de werkelijkheid te laten voor wat zij is en zich een eigen ‘absolute’ waarde te geven, nl. deze die geen rekening houdt met de schijn-wereld, die ons omringt. Want zich bezighouden met het leven en de menschen ‘afpellen’ tot hun ‘Zijn’ en dit ‘Zijn’, dit van alle causaliteiten en bemiddelende instanties, vrijgemaakte bestaan als levensdoel aanvaarden, is niet enkel aansturen op de ontgoocheling en de levensverkoeling, maar op het verlies van den wil tot leven. De stelselmatige ontkleuring, de overbewuste instelling op het leven, de zin tot empirisme drijven Vestdijk meer en meer naar de voorstelling van den illusieloozen mensch, naar de schildering van een amoreele, luxurieuze en waardelooze wereld. Wordt hij zelf niet te zeer, zooals Menno Ter Braak, aangezocht door den demon van het leedvermaak?
Paul DE VREE.
| |
Irmgard keun: Kind zonder land. Amsterdam, Querido. 1939, 127 blz.
Binnen het kader van den internationalen roman is er in den laatsten tijd een heele politieke paddenstoelliteratuur te voorschijn gekomen. Actueel door haar onderwerp zelf, slaagt zij er stilaan in, de mode van de geromanceerde levensbeschrijvingen en de gedocumenteerde verhalen te verdringen. Het meesterwerk van het genre moet nog geschreven worden. Keun heeft het met haar ‘Kind zonder land’ voorzeker niet geleverd. Zij laat het tienjarig dochtertje van een Duitsch emigrantengezin haar wedervaren en dat van haar | |
| |
ouders vertellen: een fictie, van aard om gemakkelijk te ontroeren, doch uiterst moeilijk te hanteeren, omdat zij een voortdurende controle vereischt op stuk van kinderpsychologie. Helaas, meer dan het kind, is de schrijfster zelf aan het woord. Het drama van het kind zonder land wordt daarenboven veeleer tot het weinig schitterend, en nog minder stichtend, avonturiersverhaal van den vader zonder geld, die overal borgt en leent en dan in dure hotels afstapt, caviaar, kalkoen en oesters eet, champagne drinkt en de bekende eersterangsgelegenheden te Brussel en te Parijs bezoekt. De krantenstijl waarin het boek is gesteld, is het uiterlijk teeken van zijn innerlijke schamelheid.
R.F. LISSENS.
| |
Jef Last: Zuiderzee. Roman. Salamander-reeks. N.V. Querido, Amsterdam.
Vóór een paar maanden bracht de Salamander-reeks in herdruk, de in 1934 verschenen roman ‘Zuiderzee’ van Jef Last, een boek dat tot de weinige zeer goede sociale romans behoort, die de Nederlandsche literatuur telt. Jef Last is in zijn werk als in zijn leven, consequent communist. Hij put zijn bezieling uit een idee, en van die idee uit belicht hij het leven zijner personages. Dit was althans het geval in den roman ‘Partij remise’, die één jaar vóór ‘Zuiderzee’ werd gepubliceerd en tot nog toe als zijn beste werk wordt beschouwd. ‘Partij remise’ schildert een halve eeuw klassenstrijd, hoofdzakelijk in Nederland. Ongetwijfeld onder invloed van Russische literatuur en film wendde de auteur daarin een op heftige tegenstellingen en ontwapenende gelijktijdigheid van handeling op verschillend sociaal plan gebouwd montage-précédé aan, dat meermaals een pakkende suggestieve kracht vermocht te ontwikkelen. Last staat duidelijk links, doch zijn zin voor relativiteit en humor belet hem middeleeuwsche contrasten van volstrekt goeden tegenover absoluut kwaden in het leven te roepen. Bovendien staat zijn eigen rusteloos leven op verschillende niveau's borg voor een genuanceerde milieuschildering.
Ook in ‘Zuiderzee’ treft de gemakkelijkheid waarmee de schrijver zich beweegt onder menschen van totaal aan elkander vreemde sociale groepen en standen. En des te grooter is de bekoring van deze beweeglijkheid, omdat Last, met de hem eigen onbestendigheid, de één jaar tevoren in ‘Partij remise’ gehuldigde moderne werkwijze prijs gaf voor een uivoeriger verhalend, doch scherp beeldend realisme, waarbij de idee niet meer domineerend op den voorgrond treedt, maar waardoor een bepaalde zijde van zijn talent op interessante wijze aan het licht kwam. Technisch is ‘Zuiderzee’ inderdaad een knap stuk werk. Met korte, vette toetsen wordt op impressionistische manier het veelzijdige levensbeeld van buiten af ontworpen, en tot een sluitende reeks van vele tafereelen opgebouwd. Zijn realisme heeft niets van het schoolsch en onpersoonlijk geschrijf van een De Jong. Men voelt er achter den harteklop van een persoonlijkheid, de hoogspanning van den scheppenden geest.
Wanneer ik zegde, dat in ‘Zuiderzee’ de idee niet meer de overhand houdt, dan wil dit niet zeggen dat ze heelemaal zou uitgeschakeld zijn. Ofwel heeft ze het beeldend vermogen zelf van den schrijver gestimuleerd, en dan is hij voortreffelijk, - ofwel breekt het verhaal periodisch af om een sociaaldocumentaire tirade in spreekkoorstijl en liefst met veel cijfers, plaats te verleenen, - en dan is het minder goed. Alhoewel men deze lapidaire brokken proza, die onweerstaanbaar doen denken aan het gezongen film-commentaar van Ernst Busch bij een Zuiderzee-documentair, een gloed van overtuiging en propagandistische kracht niet kan ontzeggen.
We hebben de laatste jaren in Nederland een paar Zuiderzee-romans gekend, die noch in opzet, noch in uitwerking verder reikten dan de gewone gezinsroman, - met als fond der handeling, de drooglegging en de sociaaleconomische en moreele gevolgen daarvan voor een bepaalden groep van menschen. Jef Last heeft het probleem veel breeder opgevat, en zijn werk moet een uitgebreide voorstudie hebben gevraagd. Al wat leeft rond en door de Zuiderzee, al wat rechtstreeks of onrechtstreeks met de inpoldering te | |
| |
maken heeft, er profijt uit trekt of er door ten onder gaat, heeft hij in zijn conceptie betrokken. Hij ziet de visschers, de boeren en het werkvolk, de ingenieurs en de groote heeren die hun kapitalen aandikken. Maar hij weet ook het heroïsche van dezen titanenarbeid zelf; hij kent den nooit uitgestreden strijd tegen de elementen; hij gaat de gevolgen der economische crisis na en de ellende die ze brengt in de onderste lagen der maatschappij. Hoofdzaak voor hem is: de vèr-strekkende sociale beteekenis van een werk als dit, de collectieve ellende, de verschuivingen in de verhoudingen der menschen onderling tengevolge van het nieuw geschapen kader van omstandigheden. Niet de innerlijke mensch op zich zelf boezemt hem zoozeer belang in. Karakters komen slechts in aanmerking voor zoover de psychologie der personages in onmiddellijk verband kan gebracht worden met het algemeene thema. Niet zijn menschen leven intens, maar de dijk, het groote werk leeft in en over hen. Dat leven houdt onze aandacht geboeid. En wanneer ik thans, een paar maanden na de lectuur van het boek, hier ergens in de eenzaamheid ‘te velde’, mezelf rekenschap wil geven van wat ‘Zuiderzee’ voor mij beteekend heeft, dan stel ik vast, dat geen enkel der personages me heeft geobsedeerd, dat allen in mijn geheugen zijn vervaagd tot schimmen en niet bij machte uit en om zich zelf eenige ontroering los te maken. Maar iets is me bijgebleven, en telkens ik aan ‘Zuiderzee’ denk staat het groot in mij op: dat is het diep verdriet om de vele offers, om de ongemeten ellende der duizenden naamloozen wier leven of wier geluk, direct of indirect door de inpoldering der Zuiderzee werd verwoest.
Bert RANKE.
| |
Hans van Haaren: Episode. 139 blz., ing. fl. 1,60, geb. fl. 2,50. Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam.
Volgens de aanduidingen op het kaft van het boek, is het de bedoeling van den schrijver geweest de gedachte aan het noodlot dat op verschillende wijze ingrijpt in het menschenleven, aan dit werk ten grondslag te leggen, en voor wat dit opzet betreft willen wij geenszins aan de goede bedoelingen twijfelen, doch zooals het boek thans voor ons ligt moeten wij tot onze spijt erkennen dat de uitwerking van dit thema ver beneden het resultaat gebleven is dat een dergelijk onderwerp ons op zijn minst toeliet te verwachten. Compositorisch is het werk zwak en geen enkel van al de personen die er in worden behandeld, - niet in het minst de dokter en de dame die zoo toevallig bij hem onder dak komt, en als de hoofdfiguren dienen beschouwd, treden met een duidelijke karakterteekening naar voren. Het wordt ons niet onthuld hoe deze twee personen een tijdlang met elkander samenleven en het is dan ook een werkelijke verrassing voor den lezer te vernemen dat zij op een zeker oogenblik ernstig op elkaar verliefd zijn geworden, en van zins om in het huwelijk te treden. De brand, door Indischen Toon aangericht en die dat mooie huwelijksplan plotseling doet in duigen vallen, is een slot waarmede de schrijver ons wellicht iets van het tragische en onafwendbare van het noodlot heeft willen verduidelijken; maar ook daarin is hij niet geslaagd. Eerlijkheidshalve dient er echter aangestipt dat Van Haaren niet van talent ontbloot is en er in zijn boek bladzijden voorkomen die stylistisch uitstekend zijn.
S. WEYTS.
| |
Peter van Steen: Mijnheer Bandjes, kantoorbediende. 158 blz., ing. fl. 1,60, geb. fl. 2,50. Nijgh & Van Ditmar, Rotterdam.
Dit boek is de tragi-comedie van een kantoorbediende, eerlijk en openhartig geschreven, met een bijzonder scherpen kijk op de menschen. Het fanatisme waarvan deze auteur blijk geeft bij de behandeling van sommige passages doet ons meer dan eens aan Dostojefski denken. Ook van onzen Vlaamschen Elsschot zit er heelwat in dit boek, dat al onze aandacht verdient, en meer daar Peter Van Steen nog tot de allerjongsten uit Nederland behoort.
S. WEYTS.
| |
| |
| |
Beb Vuyk: Het laatste huis van de wereld. Utrecht, De Haan, 1939, 213 blz., fl. 2,50.
‘In diesem Dorfe steht das letzte Haus, so einsam wie das letzte Haus der Welt...’. De titel komt uit deze versregels van Rilke. Aan al het overige van het boek blijft Rilke vreemd, aan het huis dat huiselijk gemaakt wordt (al leest men er Marsman), aan de productie van kajoepatih-olie die men probeert te rationaliseeren, en ook aan de eenzaamheid die niet innerlijk rijpt.
Er is iets onmachtigs in dit werk. Misschien valt het te wijten aan de vele stremmende beschrijvingen, geheel in den stijl van de preciese prenten van de gewone documentaire film. (Met deze bedenking evenwel: goddank dat we verschoond blijven van exotische pralerij). Vooral hindert het gebrek aan gestalten: ook uit ‘Duizend Eilanden’, herinner ik me slechts een atmosfeer en een gesprek, geen enkele figuur.
Het zoo poëtisch aangekondigd boek is een kleine, knappe kroniek van het eerste het beste pioniersgezin, zij het dan aan het einde van de wereld. Het is niet uitgesloten dat anderen, die aan het einde van de wereld leven, hun ‘algemeen noodlot’ er in erkennen. Hun tegenvoeters worden er moeilijk door ingepalmd, zelfs na de laatste bladzijden waarin de stem zich tegen het bestendigen van koloniale misstanden verheft en na een korte klacht gaat zwijgen.
R.F. LISSENS.
| |
Arnold Sauwen: Gedichten. Uitgave Manteau, Brussel, 1939.
Uit het werk van den romantischen dichter der Maasvallei, Arnold Sauwen, die in Mei 1938 op 81-jarigen ouderdom overleed, heeft een zijner intiemste vrienden, Emmanuel De Bom, een kleine bloemlezing samengesteld die tenvolle onze waardeering en onze aandacht verdient. Al heeft Sauwen ongetwijfeld geen groote scheppingskracht aan den dag gelegd, (hij bezat daarvoor noch den aanleg, noch het temperament) toch is en blijft hij de stille, weemoedige dichter der Limburgsche Maasvallei, dit kleine, vreemde paradijs op de grens van Klei- en Kempenland, waar hij geboren werd en zijn jeugdjaren doorbracht, en waarnaar hij steeds met groeiend heimwee terug verlangde. De vormen, de geuren en de kleuren en de eigenaardige atmosfeer van dit land heeft Arnold Sauwen in zijn, overigens niet zeer omvangrijk werk, voorgoed vastgelegd. Ook zijn buitengewoon fijne en romantische gevoeligheid, die echter nergens week of tranerig aandoet, schenkt aan zijn poëzie die bekoorlijke muzikaliteit die mij altijd weer aan de zangerige gewesttaal van den Maaslander terugdenken doet. Dit beteekent echter niet dat Arnold Sauwen een zuiver regionalistisch dichter zijn zou; zijn beelden, zijn onderwerpen, ja zelfs zijn atmosfeer zijn zuiver Limburgsch, maar de warme ondertoon die door zijn werk stroomt is Vlaamsch en algemeen-menschelijk. Sauwen schreef bij voorkeur korte natuurgedichten waarin hij met scherpe hand de steeds wisselende landschappen schildert van zijn geboortestreek, met op den achtergrond de vreemde silhouetten van specifiek Kempische typen, stroopers, jagers en boeren. Sauwen was trouwens zelf een hartstochtelijk jager die, naar het woord van zijn vriend Emmanuel De Bom, de rijzige gestalte had van een gemoedelijk land-edelman. Zelden heeft iemand in weiniger woorden zoo volledig de karakteristieken weergegeven van dezen Limburger, die tevens dichter was. Dit statig-rijzende, dit gemoedelijke en dit edel-landelijke, hoe sterk spreken zij uit de eenvoudige poëzie van Arnold Sauwen waarvoor reeds Prosper Van Langendonck in 1890 zijn waardeering en zijn bewondering uitsprak. Al is het vanzelfsprekend dat men het werk van Arnold Sauwen vooral beschouwen moet in den tijd waarin het ontstond, van de zeventig gedichten die in deze bloemlezing werden opgenomen is er niet één dat onze aandacht niet tenvolle verdient. Deze uitgave, die ik als een piëteitsvolle hulde beschouw, en waaraan naast Emmanuel De Bom ook Maurice Gilliams, Dr. Godelaine en Dr. Rutten hebben | |
| |
meegewerkt, strekt niet alleen Limburg maar gansch Vlaanderen tot eer en zij zal er ongetwijfeld veel toe bijdragen om te beletten dat ‘Arnold Sauwen's eerlijk veldfluit-geluid niet blijvend in de vergetelheid verklinke’.
Pieter G. BUCKINX.
| |
Eug. Deseyn: Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten.
Aflevering 13 vangt aan met het vervolg van de notitie Lier en brengt ons nog een grondplan der stad uit de XVIe eeuw naar L. Guicciardini en een prachtig panorama naar Nic. Visscher van 1660.
Onder de belangrijkste gemeenten dienen vermeld: Liernaux, Ligny, Lilloo, Limal, Limburg, Linkebeek, Lissewege, Lobbes, Lodelinsart, Loenhout, Lokeren, Loksbergen, Lombardzijde, Lommel, Loncin, Londerzeel, Lontsen, Loo, Loochristi, Lootenhulle, Loppem, Lot, Lovendegem, Lovenjoel, Lubbeek, Luik (met 21 afbeeldingen), Lummen, Lustin, Luttre, Maaseik (met 6 illustraties), Machelen bij Deinze en Machelen bij Vilvoorde.
Een tachtigtal illustraties versieren den tekst.
De 14e aflevering van dit standaardwerk is al even belangrijk als de vorige. Talrijke illustraties en wapenschilden luisteren den tekst op die, onder alle opzichten, zeer interessant is.
Kerken en kasteelen, landschappen en panoramas geven een waarachtig beeld weer van de verschillende streken van ons land, welke zooveel verscheidenheid biedt.
Wij vermelden inzonderheid: Maldegem, Malderen, Malmedy, Malonne, Manage, Manderfeld, Marche-en-Famenne, Marche-les-Dames, Marchienne-au-Pont, Marchin, Marcinelle, Mariakerke, Marienbourg, Marke, Martelange, Massemen, Mater, Maurage, Mechelen (met 18 illustraties), Meenen, Meerbeke, Meesen, Meise, Meldert, Melle, Melsele, Merchtem, Mere en Merelbeke.
Nogmaals: warm aanbevolen!
Het Geschied- en Aardrijkskundig Woordenboek der Belgische Gemeenten zal 25 afleveringen omvatten en twee prachtige deelen vormen, elk van ongeveer 800 bladzijden.
Men teekent in voor het volledig werk aan den prijs van 18 fr. per aflevering; 450 fr. ingenaaid of 490 fr. ingebonden met lederen rug.
| |
Ingekomen Boeken:
J. DE GRUYTER: Beeldhouwkunst. |
P. VAN STEEN: De Droom. |
E. DICKINSON: Gedichten. |
VAN DER GEEST: Wrakhout. |
FONTEYNE: Jeugdwerk. |
A. GATTI: Saranga. |
H. DE CAT: De Rei der Maanden. |
C. EECKELS: Het voortdurend Mirakel. |
|
|