Vormen. Jaargang 4(1939-1940)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 125] [p. 125] [Nummer 5-6] Het inwendig rijk Voor Paul DE VREE. Nu komen de donkere machten weer los en de schaduwen die in de verste hoeken van ieders leven gehurkt zaten staan op en vullen den kus, het brood en de boeken; zij schuiven in de handen doodlijk wantrouwen waarvan zij niet genezen zelfs op onzer kindren hoofd, zij dooven uît de jonge lijven onzer vrouwen en in den mond een firmament van namen. Hoe zullen wij nog noemen de liefsten in dit land en dingen die als lied tot hun vervulling kwamen? o kleine dagtaak, stille trouw van geest en handen, o vrome lieflijkheden, droom van grootheid, gloed van 't roekelooze vuur dat in de minnaars brandde. - De wind zingt nu een lied van wilde ondergangen, ontwricht het huis en jaagt een killen angst in 't bloed en weemoed om het werk zoo heerlijk aangevangen... Ach, schoonheid is voor ons van avondrood, mijn vrienden; het leven en de wereld vallen uit elkaar; maar wankelend moet elk van ons 't verband hervinden. In deze stille kamer, of buiten in het slijk, - de blinde horden stormen in den wind verloren - o heilig hart! keer in tot het inwendig Rijk. Herfst 1939. René VERBEECK. Vorige Volgende