| |
| |
| |
Kunstschilder War Van Overstraeten
Het is altijd met een blijde verwondering en een van dankbaarheid volle bewondering dat men in onze tijd van haastige en fragmentarische voortbrenging de zich met al te veel tusschenpoozen voordoende verschijning begroet van een rijpelijk overwogen oeuvre, dat de problematiek van gansch een generatie resumeert, en dat, zich op een omvangrijk probleem toeleggend, het om zoo te zeggen uitput en er omvang en diepte nauwkeurig van omvat.
Dit oeuvre biedt ons War Van Overstraeten.
De schilderscarrière van dezen in 1892 geboren Oost-Vlaming is herhaaldelijk door zoo verscheiden als interessante levenswisselvalligheden onderbroken geworden. Dat hij geen tijd aan academisch geknoei spendeerde, mag ons niet doen denken dat hij zich bij zijn debuut met de verwaande zelfgenoegzaamheid van een te vroeg gespeende druktemaker aanstelde. Integendeel. Reeds toen gaf hij blijken van volkomen zelfbeheersching. En wanneer hij pas omstreeks 1926 voor goed aan 't schilderen ging, had hij reeds bedacht dat men van spaanders niet lang een vuur brandende houdt en dat, wil men persé vechten, er belangrijker doelwit te vinden is dan de vermolmde windmolens en heilige coterieën, die reeds lang niet meer heilig zijn, behalve voor deze jonge epigonen, die jammer genoeg een eeuw te laat aan bod zijn gekomen. Deze bedenkingen ten overstaan der crisis die de plastiek stilaan begon aan te tasten, vermochten zijn jeugdig élan en vaste energie niet te verslappen, wat bewijst dat zijn evenwichtig inzicht niet gerijpt is uit mislukkingen of verlies van ideaal. Maar een aan overmaat van jonge daadkracht lijdende jeugd leek Van Overstraeten evenmin revolutionair als een schoolsch-obedieerende, en scheen hem geen zekere beloften voor de kunst van morgen te bieden. Hij dacht dat geestdrift op zich geen verdienste is, en luid rumoer en goedkoope originaliteit gemakkelijk. En terecht: slechts een jeugd in wie de brandende eerzucht en het hartstochtelijk verlangen woont los te komen van volgzaamheid aan mythe of leuze; slechts een jeugd die naarstig streeft naar eigen zelfstandig oordeel en scheppende gedachten, | |
| |
is gevaarlijk voor de zetelende goden. En dan moge het waar zijn dat men dit stadium van creatieve idee en daad eerst tegen den middelbaren leeftijd bereikt, men zal dan ook een reserve aan geestdrift hebben opgezameld, die niet door dwaze schermutselingen en bent-don-Quichotterieën is verspild of aangetast.
Van Overstraeten koos dan ook een spel waarvan de oplossingen moeilijk en precies waren, voldoende subtiel om al zijn aandacht toe te spitsen, dusdanig bepaald dat het mislukken of het slagen ervan een absoluut karakter zou hebben, dat geen discussieruimte meer biedt. De kunsttendenzen die hem omringden, vormden een chaos van tegenstellingen, van een weliswaar boeiend interesse, waar echter de ordenende geest geen steunkolom aantrof, waar de fantasie zich oververzadigde en de dringende nood aan bestendigheid, logica en zelfs aan precaire waarheid niet het minste voedsel vond.
Constructieve geest, die evenwel de klip der indrukken-systematiseering vermijdt, geneigd tot generaliseering en synthese, verraadt hij vroeg een ingeboren zin voor die schikking die het thema ontwikkelt zonder het arbitrair te styleeren, alsmede een haast-klassieke zin voor het essentieële, gedeeltelijk van zijn onmiddellijke voorgangers, de Expressionisten, geërfd, die hem er niet alleen toe brengt het te ontdoen van alle anecdotische détails, maar ook van al wat van zuiver plastisch standpunt uit gezien, secundair en overbodig is.
Zijn post-expressionistisch debuut, indien men het echter zoo heeten mag, heeft niet de jeugdige spontaneïteit der eerste pogingen van een Hubert Malfait of een Albert Van Dijck en staat evenmin in het teeken der epische vergrootingsvooringenomenheid eigen aan de epigonen van het Expressionisme. Het was hem evenmin om een geweldige als om een ascetische vervormingsonderneming te doen. Wat daarentegen van af het begin bij hem opviel, is een diep-ernstige toon, die getuigt van het voorbarig gevoel eener trotsche verantwoordelijkheid tegenover een aesthetisch ideaal, waarvan de omtrek ternauwernood tot zijn geest doordrong, maar dat zijn ziel sinds lang beheerschte. Schijnt dit gevoel der hooge zending, aan het rijpend geslacht, dat hij leidt, ten deel gevallen, eenerzijds de vrije aanloop van zijn eerste werken te hebben geremd, | |
| |
anderzijds heeft het hem van de verleiding der improvisatie behoed. Vanzelfsprekend won zijn oeuvre allengs in de verwarring der ephemere aesthetieken een vaste en preciese beteekenis. Een doelbewuste, scherpzinnige en ernstige gedachte gaat den aan decoratieve fantasieën en buitensporige hartstochten vreemde kunstenaar bezielen. Zijn cosmisch gevoel, zijn uitgebreide kultuur, zijn geestelijke banden met de levende traditie; alles zal in zijn kunst betrokken worden, welke onder het spel der uiterlijkheden geenszins de diepe aard van wat hij oproepen of beschrijven zal, ontkent.
Kwamen zijn ernstige en verheven bedoelingen reeds klaar tot uiting in zijn vroegste werken, zijn innerlijke krachten zullen zich pas klaren, stabiliseeren en condenseeren, kortom naar juistere doeleinden oriënteeren, na zijn herhaalde verblijven in Spanje.
Deze zouden de volledige ontluiking van zijn temperament verhaasten en hem in de gelegenheid stellen de volheid van zijn personaliteit te bereiken. Spanje, niet het goedkoop-schilderachtige Spanje der tokkelende gitano's en lonkende gitana's, der razende corrida-driften en schitterende torrero-apotheosen, der dweepachtig opgewonden en danszieke alcahueta's - die snerpende atmosfeer van koortsige rythmen en kleuren, kortom het Spanje dat de moeheid van een Barrès en anderen paaide, maar het Spanje van el Greco toledano en Goya, en vooral het Spanje dat hij ‘artverwandt’ in zich droeg, dat hij sinds lang wenschte te zien en te kennen, en zooals het zich aan zijn begeerig oog zou voordoen in werkelijkheid: het Spanje van Velasquez. Vooraleer de Pyreneeën te overschrijden, had Van Overstraeten slechts met het land zijner droomen ‘geflirt’, wellicht langs Velasquez's geestelijke nazaat, Edouard Manet, om, zooals een Pygmalion die Galathea met een hartstochtelijken blik omhelsde. Het Spanje van Velasquez kwam zijn dichterlijke droom tegemoet, zijn bezieling opwekkend en bevruchtend. Zijn sensibiliteit verrijkend en zijn geest rijpend, hielp het hem de grenzen van het door zijn verbeelding en bespiegeling geschapen universum te omschrijven, een wereld waar de hartstochten bedaren, zonder uit te sterven en zich incorporeeren in een diepe en beproefde levens- en kunstbe- | |
| |
schouwing: een wereld waar alles zich ordent, waar kunstenaar en mensch het leven beheerschen en in hun diepste zijn de krachten putten om het humaan te beleven en picturaal te belijden. In die wereld, lijkt de psyche een harmonieuze schepping, de lijnen, vormen, kleuren, gevoelens en gedachten die haar beheerschen een akkoord waar geen dissonante te bespeuren is. Hier is het den mensch en den kunstenaar heilige en gebiedende plicht alles in zich op te nemen, zonder krachtenverspilling en aandachtsversnippering, kortom, met een de volmaaktheid waardige ernst te handelen. Het Spanje van Velasquez, dat Van Overstraeten beslissende perspectieven opende, belichaamt om zoo te zeggen het ideaal van Van Overstraeten's geslacht: maat en orde, zelfbeheersching en ratio, die zich niet door hartstocht laat beroezen, maar deze doordringt van haar heldere eigenschappen en alle heftigheid en verblindheid wegneemt. Schoolsche geesten meenden dit ideaal op meer klassieke plaatsen te moeten ontdekken, maar Van Overstraeten's oeuvre bewijst dat, voor wie ‘zien’ kan, het insgelijks tot Spanje's geestelijk patrimonium behoort.
Bij zijn verblijf in Spanje, van waar weinig kunstenaars heelhuids terugkeeren, zegevierde Van Overstraeten over de talrijke hinderlagen van effekt, schilderachtigheid, anecdote en dgl. meer. Zonder in iets de essentie van zijn kunst te wijzigen, integreert hij zich in de omgeving, zoodat zijn kunst er de wrangheid van Velasquez's tellurisch iberisme verwerft, en zijn tragisch en religieus levensgevoel, dat hij met de Spaansche kunstenaars, van el Greco tot Picasso, deelt, nog toeneemt in adel en stijl. Elk werk uit deze periode - compositie, figuur, landschap - is een streng geconstrueerde en voornaam gelouterde wezenheid. Zijn landschappen zijn niet enkel en alleen een constateering met onpartijdige en belanglooze schijn, noch een document van het heenvliedend moment, maar de uitdrukking van het bestendige, de bewogen metaphysica van het tijdelijke. De figuren die de eenzaamheid van zijn desolaat-naakte landschappen uit Castilië nog schrijnender maken, hebben niets van het vluchtig, onvast en amorph aspekt, van het illusoir karakter der meeste hedendaagsche figuurschilders, maar verheffen zich op | |
| |
het plan der eeuwigheid. In deze, zooals in zijn composities, waaruit een klassieke zin voor eenvoud, zuiverheid en grootheid spreekt, alsmede in zijn van melancholie opaalgekleurde interieurs, met het ongrijpbaar als een droomverschijning zijn van vrouwen en kinderen met vreemden droom betogen, en het toch concreet om ons wezen van hun mysterie -, alle werken die zich laten gelden door een zuiver-innerlijke expressie, de uitdrukking van een diep-poëtisch gevoel, die noch allegorische rekwisieten, noch goedkoope fantasie en literatuur behoeven - in al deze werken doet de ‘dramatische’ band welke de personages met de omgeving verbindt zich dusdanig gelden, dat ik, tegen wil en dank, het woord ‘humanisme’ moet gebruiken. Maar dit woord klinkt niet verdacht wanneer het een zoo gaaf kunstenaar als Van Overstraeten gaat, die wars van archaeologische en academische spitsvondigheden, alles door bloedeigen ervaring won.
Men zal dan ook het alsnog aanhoorde schuitepraatje dat Van Overstraeten zich als promotor van het humanisme op zijn smalst, het neo-humanisme, opgooide slechts met schouderophalen kunnen beantwoorden. Zijn oeuvre leert ons dat de redding der hedendaagsche plastiek niet zoozeer in het verleden moet worden gezocht, dan wel door eigen experiment moet worden bewerkstelligd. Hij ziet ze stellig niet in een dwaze graeco-, romano- of andere mythomanie, in een denkbeeldige en overigens onmogelijke terugkeer tot de Renaissance, de Fransche XVIIIe eeuw of andere klassieke surrogaten. Hij laat de Renaissance waar ze is, in de purperen wade der goden en verloopen tijdperken. Indien ze hem wat vermag te schenken, dan is het de suggestie, die hem van elders ook zou geschonken worden (en die precies het Spanje van Velasquez hem schonk), van een noodzakelijke orde tusschen de verschillende componenten die de kunst van morgen zullen uitmaken; ook het vermoeden dat die orde in het verleden bestaan hebbende, de mogelijkheid niet uitgesloten is ze in de toekomst, maar op andere basissen, te herstellen. Maar over de innerlijke structuur van die orde en over de middelen tot haar vestiging heeft het verleden hem slechts sporadische aanwijzingen verstrekt.
Schijnt Van Overstraeten's kunst op eerste zicht | |
| |
gemakkelijk te benaderen, zoodra men er de diepten van wil peilen, ontdekt men een zin voor de geheimzinnige overeenstemmingen, een ongemeene verinnerlijkingskracht, welke contrasteeren met haar schijnbaren eenvoud. Het is een kunst die men op verschillende plannen kan beschouwen. Maar doordat ze terzelfdertijd streng objectief is, dat geen zweem van benevelende symboliek haar zuivere en scherpe helderziendheid verstompt, zou men haar geheim onachtzaam voorbijgaan, indien het zijn aanwezigheid niet verraadde door de atmosfeer die zelden aan de geheimzinnige bezwangering van de droomwereld ontkomt. Zich verheffend tot die condensatie van lyrisme, ontroering en diffuse metaphysica die de grootheid der picturale synthesen vormt, breidt Van Overstraeten's kunst de boodschap van het surrealisme uit. Inderdaad, niettegenstaande bepaalde wezensdifferentiëeringen, prospecteert hij, samen met de surrealisten, de wereld van het onbekende. Maar terwijl deze terugkeeren tot de afschijnsels van hun geheimste wezen, om ze tastbaar te belichamen met aan de buitenwereld ontleende elementen, tracht Van Overstraeten, alhoewel van hetzelfde punt uitgaande, ze met de objectieve structuur van zijn thema te vermengen. Hij legt zich in eerste instantie toe op de verbinding van een innerlijk experiment met de stoffelijke werkelijkheid, op een subtiele combinatie van gevoelswerkelijkheid en optische waarheid.
In hoeverre Van Overstraeten's gemoeds- en geestesinstelling van het orthodox-surrealisme verschilt, bewijst ons het eenzaamheidsgevoel dat uit het klimaat zijner interieurs spreekt. De eenzaamheid die zijn interieurs bewoont, is niet de moorddadige omknelling die verschrikt, de verraderlijke vijand van den mensch; zij is evenmin synoniem van het niet als van de panische schrik, zooals bij de meeste surrealisten, maar het mystiek klimaat waarin de beschouwing haar ontdekkingen doet, de mensch de tragedie der bewustwording van eigen begrensde grootheid beleeft, degene die hem aan zichzelf terugschenkt, wanneer de taal der menschen en 's werelds geluid alle beteekenis verloren hebben, die hem inbakert en doordringt om hem tot diepst-eigen droom en gedachte te wekken.
| |
| |
De kunst van het schilderen beheerscht hij volkomen. Zijn kleurgevoel is volmaakt zuiver, zoowel in de stoutste contrasten als in de ijlste harmonieën: hij laat een broos rose naast een zuiver zwart zingen. Komen hartstocht en maat af en toe in zijn coloriet tegenover elkaar te staan, over 't algemeen blijft het bij sobere harmonieën, met als basis, grijs, beige en blauw. Haalt de aanloop der geestdrift het soms in zijn techniek, er blijft altijd genoeg beheersching in zijn enthusiasme om er de harmonie van te vrijwaren, en uiteindelijk legt het opwellende het voor het overleg af. Zijn pasta's zijn malsch, maar nooit vettig. Zijn tegelijk matte en trillende penseelstrek, met een wondere concentratie in de opgetogenheid, kneedt in de pasta even sierlijk als hij in de doorschijnendste glacis streelt. Wat van de techniek uit gezien het meest karakteristiek voorkomt in Van Overstraeten's recent oeuvre, is dat deze, in de gunstigste zin van het woord, innig-Vlaamsche sensibiliteit zich uitdrukt in werken waarvan de maat, de soberheid en de densiteit het klassieke benaderen. Het treffen van deze sensibiliteit en die techniek, verre van aanstootelijke contrasten van weinig harmonieuze tegenstellingen te verwekken, begunstigt door zijn constructief evenwicht en de oprechtheid der werkwijze, de verscheidenheid en de amplitude der resonantieën. Aldus verwierf hij de vaardigheid het proefveld dat het doek uitmaakt, te bedekken met adequate teekens, stuk per stuk, klare, duidelijke, beteekenisvolle en praegnante ‘woorden’ te scheppen, en met deze een afdoend schaakbord van plastische en coloristische waarden te componeeren, waar alles in een organisch verband staat, zich vervolledigt, doordringt en organiseert, en geen enkel onderdeel aan toeval of gevaarlijke approximatie wordt overgelaten.
In de bezorgdheid eerlijk weer te geven wat hij ziet, zonder het contact met zichzelf en de behoefte aan zielsvereeniging te verwaarloozen, alsmede in de bekommernis een bepaalde gevoelsverhevenheid en frischheid te bewaren, schiet de stijl van Van Overstraeten's portretten, die tot het voortreffelijkste van zijn productie behooren, wortel.
Het portret is een ondankbare die slechts zelden erkentelijk is voor den arbeid en de inspanning die het | |
| |
vereischt. Welke inspanning men ook doet, om zijn koelheid te overwinnen, behoudt het in 't algemeen een geveinsde onverstoorbaarheid, die de hartstochtelijksten terugstoot en de dappersten ontmoedigt. Wanneer het toestemt zich een uitdrukking te geven, blijft deze om zoo te zeggen versteven in de armatuur der gelaatstrekken en wordt haast nooit bezield door die lichtgevende trillingen, die het leven verraden. Het voorhoofd blijft gesloten en gedachteloos, de blik is naar binnen geslagen en ver, de mond behoudt noch in de helderheid van den glimlach, noch in de gunstige schaduw der mondhoeken een glimp der gevoelens en hartstochten die het model beroerden. Alles is roerloos, levenloos, dof. Men begrijpt dat in die omstandigheden de meeste kunstenaars voor dit ondankbaar genre slechts een zeer evenwichtige liefde koesteren. Zelfs de grootsten onder hen hebben ten allen tijde tegenover dezen geduchten tegenstrever geaarzeld en waagden het gewoonlijk tegen wil en dank. Telkenmale de vurigen met hem in het krijt traden, mislukte hun vurigheid totaal, en gedurende de worsteling bleven ze zelden zichzelf gelijk.
Van Overstraeten is zich bewust dat het in de portretkunst niet volstaat op dreef te zijn: wat onontbeerlijk is, is de koelbloedigheid. Er ontstaat tusschen den portretschilder en het model een ‘stroomomzetting’ die den kunstenaar opwekt, maar die hem opwekt zooals een koppige drank den mensch tegelijk verliefd en ongeschikt tot de liefde maakt.
In dezen toestand spant Van Overstraeten zich meer dan ooit in om zijn vrije wil en zijn volle zelfbeheersching te behouden. De blik die de zijne nagaat en ondervraagt, is hem geen hinder welke hem belet gansch aan zijn taak te zijn en hem in de onmogelijkheid brengt zijn model aandachtig na te gaan... Deze, van zijn kant, wordt niet verlegen voor den onderzoekenden blik die hem ontleed en berooft dan ook zijn oog niet van de gedachte en het leven die het normaal inhoudt. Vandaar dan ook dat we in Van Overstraeten's portretten geen spoor aantreffen van die geveinsde onverstoorbaarheid, waarvan ik hooger sprak.
Meer dan elders belijdt Van Overstraeten in zijn | |
| |
portretten dat het instrument der schepping de stijl is: het is de stempel van den kunstenaar op zijn onderwerp. Terwijl dit hem altijd in een zekeren zin ontsnapt, is de kunst van het schilderen en het teekenen en de wijze waarop hij ze beoefent, een onoverdraagbaren eigendom, die de essentie van mensch en universum aan zijn werk bindt. Verre van een belemmering te zijn, is de stijl, in de aanwending der realiteit door den kunstenaar, het eenig middel om deze in het rijk der kunst te vereeuwigen.
Door zijn kundigheid van doen, zijn diepte van uitdrukking, de verdiepte, intieme aandacht van zijn feilloos, naar bewuste noblesse strevend omschrijven van het menschelijk wezen, zijn pril gevoel voor typeering van onthullende détails, zet Van Overstraeten de sinds Henri Evenepoel's heengaan met onderbreking bedreigde traditie van het portret voort.
Het feit dat Van Overstraeten's kunst altijd essentieel Vlaamsch gebleven is, zelfs bij het opwekkend contact met uitheemsche kunstuitingen, is het beste bewijs van zijn vitaliteit en van zijn personaliteit. Hij heeft zich niet blindelings onderworpen, hij heeft nooit serviel nagevolgd, noch cliché's herhaald. Met naar de stille lessen van een Velasquez te luisteren, heeft hij slechts het vurig gebaar van den discipel herhaald, die alhoewel reeds de toekomstige scheppingen van eigen genie overpeinzend, de les van het verleden aanhoort. Van deze les behield hij wat zijn geest en zijn gemoed kon verrijken. Wat hij ontving, heeft hij zoo herleid dat gansch zijn oeuvre een ‘kleur’ draagt welke men met geen ander verwisselen kan. En zijn ontluiking is de noodzakelijke conclusie geweest van een ontwikkelingsproces, dat, in stede van ijdel tot zich zelf in te keeren, zich vruchtbaar-wijd voor beproefde waarden ontvankelijk heeft getoond.
EDGARD LEONARD.
|
|