Vormen. Jaargang 3(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 262] [p. 262] Aldous Huxley Zang van populieren Op gindsche hooge popels, herder, stem uw fluit: laat scherp hun ijle gillen dringen door 's heuvels trage, blauwe zingen; laat het gras roepen in een angst van avondgoud en de hemelen zijn zonder geluid. Dan, luister hoe aan 't populierenhout de knop, nog dicht en blind en klevend, zich ontvouwt tot luchtig loof, aan onzen lust vertrouwd, in zilv'ren fluisteringen rits'lend de verwante schalen die niet verwelken, noch ook worden oud. Fontein en populier en gij cypressennaald, al donkre, stramme vlam, die opwaarts streeft, zeg, zoekt gij iets, dat heeft een naam? Of zeg: zijt gij te saam opwaartsche agonie van drangen onbepaald? Zijt gij gelukkig in den gouden tocht van 't zonlicht al de dagen door? Of hoedt gij het onzeker spoor dat, dorrende, de maan op de bewolkte trappen laat van 's hemels wijden bocht? Is 't tegen smart of tegen vreugd dat gij de scherpte beurt van uw beroerde speren? Of zoekt gij, door de grauwe spleten henen, die duisteren de lucht, in 't hart van 't triomfantlijk blauw, een dieper, kalmer scheur? Zoo heb ik mijn muziek op de boomen gestemd, en stemmen waren er, beneden vaag hun schrilheid, stemmen zwellend traag in 't blauw geruisch der hemels, en een gouden gil dan, aan de eindelooze stilten gestremd. (‘Song of Poplars’ vertaald door Paul De Vree). Vorige Volgende