Vormen. Jaargang 3
(1938-1939)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdRomansP.H. Ritter, Jr.: De Zwerver met de Tooverfluit, - De levensroman van Hans Christiaan Andersen. - Uitgeversmaatschappij W. De Haan, N.V., Utrecht, 1938.Reeds vroeger heeft Christin Doormans gepoogd ‘den geestelijken achtergrond van Andersen's sprookjes’ te belichtenGa naar voetnoot(1). Naar aanleiding daarvan schreef Jules Persijn in zijn ‘Esthetische Verantwoordingen’ (2), dat men door goed Andersen's roman ‘De Improvisator’ te lezen, daarover meer vernemen kan dan uit ‘Het sprookje van mijn leven’, zooals hij dat in zijn latere levensjaren heeft neergeschreven. Dit laatste wordt ons thans door P.H. Ritter, Jr. in ‘Vrije bewerking’ aangeboden, weliswaar, maar dan ook terecht, zonder de psychologische pretenties van zijn voorgangster in de Andersenbiografie. Daar ik Andersen's ‘Mit Livs Eventyr’ niet ken, is het me onmogelijk de respectievelijke aandeelen van schrijver en vrijen bewerker te scheiden, de fouten en slordigheden in taal en syntaxis daar gelaten. Welke ook de verhouding dezer aandeelen moge zijn, om een levensroman te zijn mist dit boek de eerste en noodzakelijkste verdienste: leven. Het is een oppervlakkig relaas van uitwendig levensgebeuren, dat soms meer een gladde samenvatting lijkt dan een doorleefde bewerking. Het hoofdmotief van deze, in derden persoon getransponeerde autobiografie, vormt de langdurige strijd van den kunstenaar tegen publieke miskenning en bespotting en de eindelijke verovering van den begeerden roem. Maar deze strijd ontwikkelt zich langs lijnen van geleidelijkheid, zonder bewogen groeiproces of de tragiek van innerlijke conflicten, althans niet merkbaar doorheen de sprookjesachtige effenheid van dit verhaal. | |
[pagina 79]
| |
Van universeele uitgebreidheid waren Andersen's cultureele betrekkingen, maar welke sporen ze in hem hebben nagelaten als mensch en als kunstenaar vernemen we niet. Evenmin brengt het gemakkelijk relaas van dit ambulant bestaan ons veel nader tot het werk van den schepper in hem. Hij leert ons den ‘Zwerver’ kennen, maar te zeer bleef het motief der ‘tooverfluit’ een titel en een onvervulde belofte. Doorheen de chronologische opeenvolging der feiten vermoeden we wel den moeizamen strijd met den vorm, door den schrijver gevoerd, aleer het sprookje zich aan zijn scheppingsdrang openbaarde als de eenig mogelijke gedaante, waarin zijn kinderlijke reinheid tot geniale grootheid kon gedijen; hoe de scheppende kracht in dezen zonderlingen jongen is gegroeid en tot volle rijpheid gekomen, bleef ons evenwel onthouden. Bert RANKE. | |
Arthur van schendel: ‘De Zomerreis’. Folempriseuitgave, L.J.C. Boucher, Den Haag, 1938. De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen.Van Schendel bundelt in dit prachtig uitgegeven boek prozastukjes, die hij hoogstwaarschijnlijk voor eigen ontspanning in de perioden van verpoozing tusschen zijn grootere werken schreef, maar die nochtans door den titel en door zijn persoonlijkheid goed bij elkaar hooren. Het is of hij zelf op het oog had één van die boekjes te maken, die een verstandig reiziger, waarvan hij in het korte voorwoord gewaagt, niet vergeet in zijn koffer te pakken. Misschien geeft hij zelfs aan het intens beleefde plezier uiting, dat hem zijn boekjes op reis verschaften, nl. de werken van Shakespeare, de Vertellingen van 1001 Nacht, wat Nederlandshe lyrische poëzie, Lafontaine, Franciscus, en een paar andere meer. Ongetwijfeld heeft het hem aan genot, en vooral aan geestelijk genot, op zijn reizen niet ontbroken. Hoewel hij ergens zet: ‘Men hoeft ook niet eens een dichter te zijn om de heerlijkste oorden te zien, glanzend in een licht dat men niet beschrijven kan, als men maar met verbeelding gezegend is’. Waarbij wij aan Van Schendel moeten denken die zijn Zwerver, zijn Jan Compagnie, zijn Fregatschip, zijn Avonturiers volgt. Hier onderhoudt hij ons op een gezellige manier en vertelt hij over de duizend en een dingen die een cultuurmensch interesseeren, over oude Italiaansche stadjes, over dito rhetorische dissertaties (de zelfmoord, het bijgeloof), over boomen en bloemen, spookhuizen en Shakespeare's middernachtwereld, over tuinen, kruiden, visschen, zeeroovers, carnaval, middeleeuwsche en exotische verhalen. Zoo maakt hij als 't ware den inventaris op van zijn belangstelling en van zijn bibliotheek, verklapt hij het geheim van zijn eigen aantrekkelijke en bespiegelende natuur. Dat alles niet verrassend is, spreekt vanzelf. Maar nog de kruimels die van Van Schendel's tafel vallen, zijn het grijpen waard. Paul DE VREE. | |
[pagina 80]
| |
Wouter van Riesen: ‘Een Oud-Hollandsche Burgemeestersdochter.’ Van Loghum Slaterus Uitg. Mij N.V. Arnhem.Wat ons hier onder prettig geteekend omslag aangeboden wordt, is een liefdestragedie uit de 17e eeuw, waarvan de gegevens werden geput uit het Dagboek van Christiaan Huyghens, langen tijd secretaris van koning-stadhouder Willem III. Het is de geschiedenis van Anna de Backer, wier levensgeluk wordt bedreigd ten gevolge van een liefdesbetrekking met een Engelsch officier, maar die zich met Hollandsche kordaatheid en moederlijke koppigheid, voor zich zelf en haar kind ten slotte een nieuw bestaan weet te scheppen, eerst te Londen, later in Den Haag. Ik twijfel er niet aan, of de auteur heeft zich met groote, - haast al te groote liefde gewijd aan de studie van milieu - en tijdsomstandigheden, zonder dat hij nochtans, - of wellicht juist daardoor boven de stoffeering van zijn verhaal mocht uit te groeien. Zijn verdienste beperkt zich tot een goede, soms wat langwijlige schildering van het sociale leven der Hollandsche burgerij van het einde der 17e en het begin der 18e eeuw. Vooral de familie der De Backers heeft de schrijver de volle maat zijner warme belangstelling toegemeten. Het is te begrijpen en zelfs noodzakelijk. Maar zijn sympathie heeft niet den noodigen afstand bewaard om de essentieele elementen der tragedie van de bijkomstige dagelijksche wederwaardigheden te onderscheiden en het noodige relief te verleenen. Slechts zeer zelden wordt het effen oppervlak van het sociaal-historisch ‘tableau vivant’ verbroken door een intenser levenspotentie, die echter nergens heftig genoeg blijkt om doorheen het historisch kostuum der personages op aangrijpende wijze den mensch van alle tijden te belichten. Bert RANKE. |
|