Kritische Nota's
Poezie
Albert Westerlinck: Bovenzinnelijk verdriet. Steenlandt, Kortrijk, 1938, 15 fr.
Een poëzie met zuiver godsdienstigen inslag vraagt van een leek, van iedereen trouwens die niet hieratisch is ingesteld, een groote indulgentie. Men kan niet zonder meer voor een godsdienstige geloofsbelijdenis gesloten blijven, vooral wanneer zooals het hier het geval is, de overgave aan een bovenzinnelijke zending en het besef van de pijnlijkheid ervan, er in aanwezig zijn. Maar dergelijke poezie mag het aan fluidische kracht zeker niet ontbreken, wil haar hermetisch karakter niet alles in die mate verduisteren, dat zij voor den leek bijna nutteloos of vergeefs werd opgeteekend. De poezie van Westerlinck bezit die kracht slechts af en toe, ze mist doorgaans het spontane beeld, de voor haar metaphysische motieven mystische ijlheid en extaze, zij is eer loom, op den duur zeurend, te zelden door genadeschichten aangeraakt. Zij kent het euvel waaraan op dit oogenblik het verval der poezie het best te bespeuren is: nl. een livreske verwoording, om niet inspiratie te zeggen. Dit is wellicht de reden, waarom een zekere vormelijke gaafheid een onvoldoende garantie biedt voor het dichterlijk gehalte van poëzie. Als debuut is het geheel verre van onbeduidend, gezien het streven naar concentratie en de verkenning van ongewone zielsdiepten, maar de eentonigheid van den woordstroom moet Westerlinck tot waakzaamheid aanzetten, wil zijn zang niet die woorden van een pleureuse.
P.D.V.