Vormen. Jaargang 2(1937-1938)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Nico Claudius: Gedicht Aan ELISABETH Zijn wij hier aan den rand der eeuwigheid verloren diep in de stilte, die geschonden door ons woord het wondre weenen van de winden niet kon hooren, of hebben wij den roep van 't rijke hart gehoord? Zie hoe de nacht verstilt. De maan bloeit dwaas en duister en boomen droomen 't lied der sterren, schemerzacht, en 'k weet alleen den wind, en door ons week gefluister een warme weemoed als een weenen in den nacht. En als ik me angstig in uw armen neer kom vleien vast aan uw oogenlicht, vast aan uw rustig hart zijt gij wat bitter om de winden die nog schrelen en streelen langs de stilte van ons sluimrend hart. Maar als wij rillen soms en kreunen in de kilte en traag verglijden aan den warmen moedergrond, wekt ons weer zacht en zoel der winden huiverstilte en voel 'k uw warme lippen zoeken naar mijn mond. Vorige Volgende