medelijden door zijn hart. Hij heeft de luiken van zijn ziel gesloten en al wat daar buiten is gaat hem voorbij, behalve dit. Een diep inwendige vrijheidsroes heeft gistend de betoovering bereid van een aardontheven overmoedigheid. Nu vloeit een milde deernis om de anderen in den jubel om eigen bevrijding. Dat is geen denken meer, dat is louter opperste gevoeligheid! Een trillend gezoem, als van ver aanglijdende trems in zwoele zomernachten, komt door zijn hoofd gevaren. Zal dit de voorbode zijn van het groote ongekende geluk? Boven het glimmend leiblauwe fabriekdak is een roode winterzon gerezen, die bliksems door zijn half geloken oogen schiet. En zijn leden worden tintelend en zoo gevoelloos licht.
Een vreemde inval mag het heeten, nu een holle glazen spiegelbol te willen zijn, die men in vele hoven ziet, de wereld rondom opslokkend in zijn duizelingwekkende holheid.
Walter Lucas voelt geen steenen meer onder de benagelde zolen. Werd hij opgeheven van den grond? Geweren en soldaten en hijzelf, bestaan niet meer voor hem. Zijn blikken zijn naar binnen gekeerd, in zijn hart: vreugde en deernis, in dat afgrondelijk hart, zichzelve schroeiend in den heeten hartstocht van al-omvattend liefdeverlangen. Is hij thans geen glazen poort, wijd open als de lente, op het hart van alle menschen? Waarom komen ze nu niet tot hem, met hun vreugde en hun lijden, waarom storten ze niet hun karrevrachten leed in den afgrond van zijn gapend open hart? Vuurpoel van liefde zal hij zijn, berg van nooit wijkenden troost, oceaan van leniging!
Achter Walter Lucas' natte oogbollen staat vreemd en fel een hevig vuur te schroeien. Het spreidt zich door zijn hoofd, ontsteekt den rooden band in zijn keel, slaat likkend vlammen in zijn klamme slapen, en doorgloeit met plotsen blos zijn ingevallen kaken.
De luitenant heeft zich omgewend en monstert de stapmaat. Dat verscherpt de waakzaamheid van den sergeant, die nijdig verlegen verwenschingen tusschen de rangen slingert. - Zwaar voelt Walter Lucas zich zinken, en als een rijp-gele peer in watten donzigheid....
De troep zwenkt rechts. Nagels krijschen schuivend over bultige kasseien. De sergeant huilt de maat. Een paniek van trappelende stappen vertrapt de cadans. Schooljongens lachen en roepen: rechts, links! Een grijze heer schudt meewarig begrijpend het hoofd. De luitenant verdelgt de mannen met zijn blik. Schouders schokken, rijzen