Het hart pleistert
Door Frans van Boogaerdt.
De rust.
Hier, aan het Noordelijke meer, reikt de stilte verder dan ge hooren kunt, ver over den gezichteinder. Veilig moogt ge praten en roepen, zonder de stilte te schenden in haar volstrekte heerschappij.
Stilte stijgt uit het blauw van den waterspiegel en vult den koepel van de blauwe lucht, stilte hangt tusschen den donkeren krans van de boomen op de heuvelhellingen, die het meer omsluiten. Vloeit het leven uit u weg, nu getrampel en verlangen gestold liggen, of begint hier het echte leven, waarin ge drijven kunt op de ijlte en stijgen en duikelen zonder hinder of pijn? Uw hart blijft even dicht bevolkt, maar alles en ieder drijven en stijgen mee op de stilte, van oever tot oever, van bosch tot bosch.
Geen zoen en geen lijfelijk bezit brengt u dichter tot elkaar, dan deze zuiverende stilte, waarin de herinnering met leven bezield wordt en uw eigen leven buiten u aan 't branden gaat, gelijk een verre, zuivere vlam.
Tot die bronzige vlek schitterend opgaat aan de overzijde van het meer. Een onwezenlijke gedaante: een vrouw die, voor het baden, huiverend het water inblikt, of de rilde stam van een ontschorsten den, blinkend tusschen de donkere stammen.
De stilte rolt aan als een zware golf. Zult gij u laten overspoelen en weer meedrijven, of ontstijgen aan de stilte om scherper toe te zien?
Enkele graden moet de zon meer Zuidwaarts stralen, of enkele stappen moet gij noodwaarts klimmen, om in de lijnen van licht en schaduw te ontdekken wat daar nu glimmend het licht weerkaatst.
De stilte trekt op gelijk een vluchtende nevel. Uw hart kreunt en vreest bij het ontwaken, en bidt tot de zon en de schaduw, laat die lonkende vlek ginder, geen boom worden of geen vrouw.