Vormen. Jaargang 1
(1936-1937)– [tijdschrift] Vormen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDr Jules Persijn: Over de ziel der Lage Landen. Vertaald uit het Engelsch. Ingeleid en van aanteekeningen voorzien door Dr R: F. Lissens. - Pe rsynscomité-uitgave zj.)Van meer, van overwegender belang voor de vergelijkende literatuurgeschiedenis dan voor de kritiek, toch mogen ons het optimisme en de bezieling die van Persijn's uitgingen niet ontgaan. Het is zooals Dr Lissens in zijn inleiding | |
[pagina 125]
| |
voor zijn vertaling van Persyn's ‘A glance at the soul of the Low Countries’ voorhoudt: niet zoozeer de fouten dan wel het vastberaden streven, (buiten de eruditie), de bewondering voor land en volk, den geest van volksverbondenheid hebben wij in dit werk te onderlijnen. In feite is voor een essay dat dien titel draagt juist niet de ziel van den Nederlandschen stam ontleed geworden maar werden er de resultaten in een gelukkig verband opgeteekend, nl. in confrontatie met de Engelsche prestaties en die van vreemde landen in den loop der eeuwen. Goed overwogen blijkt het nochtans dat, hoe benard het leven in de lage landen ook was, nimmer de geest werd vernietigt waarvan ze van den aanvang af der Westersche beschaving getuigenis hebben afgelegd. Persijn geeft vrij de eerste het verweer van onze geslachten in deze bladzijden weer. Aldus maken ze een document uit dat van belang is voor de geschiedenis van de publieke opinie, voor den ontwikkelingsgang, voor de persoonlijkheid van Persijn zelve. P.D.V. | |
Dr R. Roemans: Analytische bibliographie van en over F.V. Toussaint van Boelare. Steenlandt, Kortrijk.Een boekje dat evenals dàt over Vermeylen voor de lit. geschiedenis onmisbaar zal zijn en waarvoor Dr Roemans dank mag geweten. - Verwonderlijk is het dat van Boelare betrekkelijk veel geschreven heeft, vooral critiek, verwonderlijk voor iemand die zijn literair talent met geduld heeft verworven, zooals J. Persijn zegt, wiens heel korte karakteristiek niet in de bibliographie is ondergebracht. De ‘Proeve’ van R. Herreman komt mij het dichtst de waarheid nabij: ‘Toussaint is iemand die te zeer het materiaal’ heeft bemind waarmee hij werkte, hij heeft zich al te zeer verborgen in zijn scheppend proza, tot discussie met den criticus wordt men niet genoopt.’ Voor de diepere menschelijke gevoelens teruggeschrokken is het te verklaren dat hem de sierlijkheid van den vorm, de kleur van het woord en de smaak van den schrijver het liefst zijn. Toussaint voor alles anachronisch kunstenaar, noodzakelijk om de oude en lichtelijk vergeten cultuurwaarden te begrijpen. P.D.V. | |
Paul De Rijck: Marcel Matthijs, Literair ruitentikker. (overdruk Prisma Juli-Aug. 1936).De Rijck slaat den bal leelijk mis wanneer hij denkt dat de vraag naar aandacht niets gameens heeft met waardeering. Waar hij van collegialen onwil spreekt, vergeet hij dat de redactie van Forum uit Gijsen, Walschap, Roelants en Herreman bestond, wat m.a.w. wil zeggen dat deze vier althans de waarde van Doppen ook niet ontgaan is, mits ze het stuk publiceerden. De overmoed van De Rijck is mij grootendeels ongepast. Een tweede opmerking: waarom Matthijs precies met een zijner novellen-helden vereenzelvigen, en daaruit afleiden ‘dat hij de ruiten van de hele wereld heeft uitgeslagen’? Matthijs' resultaat is een logisch gevolg van een reeks voorstudies die hem vertrouwd maakten met de ellenden van den tegenwoordigen tijd en die hem literair naar den vorm van zijn laatste novellen deden evolueeren. De karakteristiek nu van Matthijs' | |
[pagina 126]
| |
werk kon moer langs het hoofdwerk dan langs het minder werk worden aangetoond, wat echter niet wegneemt dat op die wijze ups en downs beter opvallend zijn. Goed gezien zijn de schommelingen die Matthijs ervaart, en zijn terugkeer naar de christelijke levensopvatting (nochtans niet volkomen zuiver!) De taal waarin het kort essay gesteld is mocht op zekere plaatsen meer inspanning verraden. Zoo: Marcel Matthijs legt den vinger op een etterbuil, en dat deze stinkt is niet zijne schuld. (Zou Matthijs een geurtje hebben?). P.D.V. | |
Jozef Simons. In Italie. - Uitg. ‘Het Poirtersfonds, Eindhoven’Over dit boek van Simons is reeds bij meerdere gelegenheden alle lof gezegd. | |
Annie Hulsmans ‘Het Licht aan 't einde van de donkere weg’ id.Naar ik meen is dit boek een eerstelinge, en als dusdanig verdient het stellig alle belangstelling. Het is zeer vlot en boeiend geschreven. Beste volkslektuur. | |
Frans v. Oldenburg-Ermke. ‘Dame alleen’. id.De schrijver van ‘Homo Economicus’ schenkt ons hier een prettig en stylistisch zeer verzorgd boek. Hier en daar doet het verhaal echter wat slepend aan. | |
Henry 'T Sas. ‘Keurbundel Novellen’. id.Henry 't Sas heeft 'n merkwaardig vertellerstalent, en door eenieder die niet opziet tegen de soms zeer lastige dialektale vervormingen, zullen deze novellen gretig worden gelezen. | |
Juriaan Zoetmulder. ‘De man van Karioth’. id.Het Judasdrama op een zeer origineele wijze behandeld. Het volkstoneel (Groep Staf Bruggen) heeft dan ook ditmaal een zeer goede keuze gedaan met dit werk op zijn repertorium te plaatsen van het eerstvolgend speelseizoen. S.W. | |
Maurits De Donker en Jozef Cantré: Kind, Bloem en Dier. (Varior, St Amandsberg, Gent, 30 fr.)Acht oorspronkelijke houtsneden van den gekenden kunstenaar Jozef Cantré, begeleid van berijmden tekst door Maurits De Donker. Een kijk- en leesboek voor groote en kleine kinderen. Deze uitgave is een genot voor het oog. ‘Bloem en Vlinder’ is in zijn al te gelijk verdeelde versnippering van wit en zwart misschien wat te ingewikkeld voor een kinderoog. De versjes van M. De Donker zijn pretentieloos, ongekunsteld en zullen wel, meen ik, uitsluitend voor kleine kinderen bedoeld zijn. Varior haalt eer van deze uitgave. R.V. | |
[pagina 127]
| |
Jan Roselaar. ‘Het Geldschip’. Roman. G.F. Callenbach, Nijkerk, 1936. gen. F. 2, 15, geb. F. 2,90. Per abonnement op de Nobelreeks. F. 1,40.Noch naar het genre, noch naar het onderwerp is ‘Het Geldschip’ een veropenbaring. Het is een boerenroman, waarin het moeizame tot stand komen van een verzoening tusschen den ouden, gesloten en stug puriteinschen Maarten Korf en diens zoon Bruin, die het ouderlijk huis verliet om een cirkusprinces te huwen, het centrale gegeven uitmaakt. Verder is er de overwegende en in laatste instantie alles beheerschende macht van het geld, en het soms geniepig onmeedoogende dorpsleven rondom. Dat alles is niet nieuw. De geestelijke karakteristiek van dit boek, de literaire conceptie, staat geresumeerd in deze enkele woorden: ‘Boeren praten nooit over ernstige dingen!... Boeren verbijten hun gevoelens.’ (p. 131) Zoo wil dit boek zijn: hard en knakkig naar buiten, meer suggereerend dan uitsprekend, zich niet bekommerend om bruuske overgangen, noch verwijlend bij type- of milieuschildering: één groote verbetenheid tot het einde toe, die op zeldzame momenten slechts het gevoel zich baanbreken laat. De plastische visie is eerder schraal. Daardoor zijn de talrijke bijfiguren niet tot markante ‘dorpstijpen’ uitgegroeid; we kennen nauwelijks hun naam. Het talent van den schrijver staat trouwens meer celebraal geörienteerd, wat de psychologische beelding ten goede komt. De oude Maarten en de huishoudster Antje zijn knap verantwoord, zonder nochtans vertegenwoordigers te zijn van een bepaald psychologisch systeem. En dat is een verdienste. ‘Het Geldschip’ wil ten slotte meer geven dan het vader-zoon konflikt. Het waagt een breeden greep over het verdoken zieleleven van een kleine dorpsgemeenschap. Niet altijd werd de spanning van dien greep bewaard, er zijn hiaten, er zijn zwakke deelen, waar de belangstelling ons ontglipt, (vooral in de eerste helft). De groote pakkende eenheid die ons vasthoudt onder den daver van het opgeroepen zieleleven werd nog niet bereikt. ‘Het Geldschip’ is een boek van verbeten goedheid, zonder veel uiterlijken gloed, maar een goed en een lezenswaardig boek. De uitgave is naar gewoonte uitstekend verzorgd. In de Nobelreeks zijn verschenen: ‘Wolken, wind en water’ door verschillende. ‘Burgers in Nood’ door H.M. Van Randwijk. ‘De roman van een Baby’ (verschijnt nog) door Anne De Vries.
Bert Ranke. | |
P. Guillain de Bénouville: Beaudelaire, letrop chrétien. (Préface de Charles Du Bos). Grasset Paris.In een brief (achteraan in het boek opgenomen) aan den romancier René Béhaine zet de Bénouville zijn standpunt uiteen: à savoir que le mal (de hedendaagsche crisis) si grand soit-il ne saurait résister à une purification vraiment spirituelle. Mon but est de tenter de faire dans le domaine de la critique ce que vous (Béhaine) avez si pleinement réussi dans celui du roman; et ma seule ambition, de propager ce mouvement en faveur de l'esprit, que vous avez provoqué’. Vandaar deze verheerlijking van een kunstenaar als Beaudelaire van katholieke zijde. | |
[pagina 128]
| |
De criticus tracht ons Beaudelaire te verklaren naar de noties van goed en kwaad, van le Beau moral en le Beau chrétien, die zijn onuitroeibaar katholicisme hem steeds voorhield. Langs den louterenden weg der smart zoekt Beaudelaire God. Bij dit zoeken naar het Oneindige ondergaat hij den invloed van andere kunstenaars in zooverre de bevrijdende beweging daarvan met zijn exaltatie, met zijn drang overeenkomt. Zoo de beteekenis van Wagner. Delacroix en Jeanne Duval (zijn maîtresse) in zijn leven, in zijn kunst. In dit gedeelte van zijn essay geeft de Bénouville enkel subtiele ontledingen. Voor het overige voelt men het nijpen van het keurslijf hier te dikwijls. Ter wille van een synthese wordt te veel over één kam geschoren, wat complexe figuren onwerkelijk maakt. P.D.V. | |
C.F. Ramuz: Derborence (récit). Grasset. Paris, 1936. 15 fr. fr.In een geografisch woordenboek leest de schrijver ‘dat een man, dien men dood waande, verscheidene maanden, bedolven in een hut, had geleefd bestaande op brood en kaas.’ Dit gegeven is hem genoeg om zijn fantaisie haar gang te laten gaan. We hebben er het ontroerende Derborence aan te danken. Eenvoudig, traag, zangerig en melodieus vertelt ons Ramuz de geschiedenis van een bergverschuiving, een bergval in het Rhône-hooggebergte: de paniek onder de bevolking, het leven van een mensch onder de steenen, zijn terugkomst die niet minder hallucinant op de eer bijgeloovige dan geloovige bergbewoners inwerkt. ‘Derborence: le mot chante doux; il vous chante doux et un peu triste dans la tête. Il commence assez dur et marqué, puis hésite. Il devient indécis, il resta suspendu en l'air, pendant qu'on se le chante encore, Derborence; enfin il casse tout à coup, comme s'il voulait signifier par la-même la ruine, l'isolement, l'oubli. Car la ruine est maintenant sur les lieux qu'il désigne.’ Een prachtige psychologische en tellurische reconstructie. Een heimat-verhaal van universeele waarde. P.D.V. |
|