| |
Torn.
a. In het Rijksmuseum van Oudheden te Leiden bevinden zich een in deze gemeente gevonden gepolijste vuursteenen bijl en eenig Romeinsch aardewerk.
e 1. De r.k. kerk (H. Michael), gesticht ± 990 als abdijkerk der Rijksabdij Torn, tot in XIII dubbelklooster en later adellijk stift onder een abdis-vorstin, in 1797 opgeheven, in 1800 verkocht, later parochiekerk geworden, is gebouwd XIII B tegen een ouderen westbouw (XIId-XIII), gerepareerd 1836 vv. en gerestaureerd 1860-1880 onder leiding van Dr. P.J.H. Cuypers. De kerk, in de oudste (westelijke) gedeelten van kolenzandsteen, overigens van mergelsteen op een voetstuk van hardsteen opgetrokken, bestaat uit:
a. een driebeukig schip (XIII d) van vijf traveeën, waarvan de noordbeuk één travee langs den toren is voortgezet en XV A is uitgelegd tot in de lijn van den dwarspandgevel,
| |
| |
met een dwars zadeldak over elk der zes traveeën, terwijl van den zuidbeuk slechts de derde en de vierde travee in dien kapel-vorm zijn uitgebouwd (XV a); in de westelijke traveeën van den noordbeuk draagt een lage overwelving de uit het ‘dameskoor’ (zie e) toegankelijke, voormalige kapittelzaal (XIII d, gewijzigd XV A) en in de volgende travee (XIII d en XV A), die als portaal dient, bevindt zich hierboven de voormalige archiefkamer; in de oostelijke travee, tegen den noordarm van het dwarspand een traptoren;
b. een dwarspand (XIII d en XV A), waarvan de zuidarm eveneens een verdieping heeft: het ‘vorstinnenkoor’, gelegen boven een kapel, welke den ingang naar de krocht bevat; langs den noordarm de sacristie (XIII d en XV A), een uit het koor toegankelijk vertrek boven een overzolderde bergplaats; de kruising heeft een verhoogden vloer, die zich voortzet in:
c. een koor (XIII d) van één travee met 7/12-gesloten polygoon;
d. onder het koor en de kruising een tweebeukige 5/12-gesloten krocht (XIII d) met aansluitenden grafkelder;
e. een westbouw (beneden XII d, hooger XV? verder XIX c), waarvan het nagenoeg vierkante middenvak, ter breedte van het middenschip, een iets lager dan de begane grond gelegen krocht, hierboven het ‘dameskoor’ en, nog hooger, de orgeltribune bevat; de hierboven oprijzende partij, die den toren vormt, is modern. Te weerszijden van het middenvak een ronde traptoren (XII d en XV), waarvan de zuidelijke nagenoeg vernieuwd.
Uitwendig: a. Tegen de zijbeuken driemaal versneden steunbeeren. Spitsboogvensters met vernieuwde traceeringen. De traveeën van den noordbeuk evenals de twee uitgebouwde kapellen aan de zuidzijde hebben puntgevels, die
| |
| |
aan de noordzijde met maaswerk. In den westwand van den zuidbeuk een ingang met zadelvormigen bovendorpel. Driedeelig kruiskozijn boven het noordelijk portaal.
b. De noordgevel van het dwarspand is, evenals de aanliggende sacristie, met maaswerk versierd, in den top van dezen gevel een beeld in nis onder baldakijn (alles vernieuwd). Viermaal versneden steunbeeren. Een luchtboog tegen den oostwand van den noordarm. De zuidelijke puntgevel van het dwarspand is geheel vernieuwd.
c. en d. Viermaal versneden steunbeeren, waartusschen lancetvormige vensters zonder traceeringen. Hieronder eenige vierkante vensters ter verlichting van de krocht.
e. Het benedendeel van den westbouw heeft twee geledingen, gescheiden door een lijst. Twee laag geplaatste romaansche vensters verlichten de krocht; hierboven een vernieuwd spitsboogvenster; en, wederom hooger, een rondboogvenstertje. Rondboogfriezen bovenlangs de traptorens.
Inwendig: a. Ronde zuilen op achtkante voetstukken (XIII B) en met lage kapiteelen, waarvan het stuccobladwerk (XVIII A) vermoedelijk over het oude Maaskapiteel is aangebracht. Tusschen de scheispitsbogen pilasters, die een soort hoofdgestel met tandlijst (XVIII) dragen. Alleen de scheibogen der eerste travee zijn halfrond. In de zijbeuken eveneens pilasters en kapiteelen (XVIII), doch ook hoekschalken. In de kapellen onder de vensters halfrond getoogde muurnissen (XV).
In de kapittelzaal een tegelschoorsteen (XVIII A), versierd met stucwerk. In het noordelijk portaal een zwaarbespijkerde deur met oude gehengen; boven den kerkingang het jaartal 1885 in gothische cijfers en een beeld op kraagsteen, aan de kerkzijde betimmering (XVII) met twee beeldjes.
b. en c. De kruisingpijlers zijn gekoppelde halve zuilen
| |
| |
met lijstkapiteelen. De noordelijke dwarsarm is behandeld als het schip; de zuidelijke heeft beneden twee overwelfde traveeën met zware in de schalken overgaande bogen, en hierboven een houten balustrade (XVIII A) vóór het ‘vorstinnenkoor’. Tot het verhoogde koor met marmeren vloer (1787) leidt een dubbele gebogen trap met gesmede ijzeren leuning en met een bordes, bekleed met marmer, waarvoor een klein altaar (alles XVIII); houten balustrade als koorafscheiding; houten betimmering, wit en goud geschilderd en met paneelen in vlak relief (alles XVIII a onder leiding van den architect Dukers), langs het geheele presbyterium.
d. De twee beuken der krocht zijn gescheiden door een reeks van drie achtkante zuilen met gedeeltelijk verzonken voetstukken en met Maaskapiteelen (XIV a); halfronde muurschalken met lijstkapiteelen; in den westmuur twee halfronde getoogde nissen, waarin de met baksteen dichtgemetselde grafcellen.
e. De westelijke krocht wordt gevormd door vier rechthoekige vakken om een middenpijler; onder den noordwestelijken muraalboog de ingang naar den traptoren, met een laat-romaanschen boog gedekt. Het ‘dameskoor’ is een vlak gedekt vierkant vertrek (XVIII A), naar het Oosten door twee rondgebogen geopend op het kerkruim; lambrizeering en stucpaneelen (XVIII d); marmeren gedenksteen (vernieuwd in 1851) ter herinnering aan Clara en Elisabeth van Nassau. Vóór het ‘dameskoor’ ligt een bordes, waartoe uit de kerk een dubbele marmeren trap met houten leuningen (XVIII) leidt. Op het bordes twee zuilen ter ondersteuning van de uitspringende orgeltribune.
Welving: kruisribgewelven (± 1300), rustend op hoekschalken met lijstkapiteelen, over den zuidbeuk en de traveeën onder de kapittelzaal, over deze zaal zelve, en over het noordportaal en de hierboven gelegen ruimte; kruisribgewelven (XV B) over de kapel in den zuidarm, en over de
| |
| |
hierboven gelegen ruimte en over de sacristie; netgewelven (XV) over het middenschip en den noordelijken dwarsarm; siergewelf (XV B) over de kruising; straalgewelven (± 1300) over de sluitingen van koor en oostkrocht. Over deze krocht overigens een kruisribwelving op elliptische bogen. Over de westkrocht vier kruisribgewelven op halfrond getoogde gordel- en muraalbogen, geslagen tusschen den middenpijler en muurlisenen. De kerk bezit:
Rijk gesneden hoofdaltaar (1769, door F.X. Bader vervaardigd voor het Karthuizenklooster te Roermond, in 1786 naar hier overgebracht), bekleed met marmerstuc en bevattend een groep van zeven levensgroote figuren: de H. Geboorte, en nog zeven even groote beelden, waaronder twee a doranten.
Houten altaar (1624) in de oorspronkelijke kleur met schilderstuk: afneming van het Kruis (XVII B, copie naar Rubens), verder met geschilderd antependium en twee beelden van engelen; Maria-altaar met schilderstuk: H. Geboorte (XVII b); altaar (XVII d, vernieuwd in 1755) met schilderstuk: H. Drievuldigheid (XVII d) en geschilderd antependium; altaartje (nieuw) met schilderstuk: H. Familie (XVIII A, Vlaamsche school); overblijfselen van een altaar (XVII, vernieuwd in 1777). Marmeren altaartombe, met afzonderlijk retabel en het wapen-von Manderscheidt; pendant van het vorige met hetzelfde wapen.
Koorafscheiding, zie blz. 464; dubbele deur (XVII A) der voormalige doopkapel.
Gesneden communiebank (XVIII B); biechtstoelon: een (XVII A), een (1768), een (XVIII c).
Achtkante hardsteenen doopvont (XV); marmeren wijwatervat (XVII A).
Orgel (XVIII A) met ten deele in de balustrade gebouwd front.
Grafmonument van Clara Elisabeth von Manderscheidt
| |
| |
(1688), bestaand uit onderstuk in gekleurd marmer, waarboven in houten retabelvorm (1668) een stucco-beeld der overledene met wit marmeren gedenkplaat (1688, vernieuwd 1838); gedenksteen (zie blz. 464); wit marmeren grafsteen (1739) in den koorvloer. Bij de vernieuwing van dezen in 1787 zijn een aantal grafzerken onder den vloer verzonken; vele andere verdwenen.
Kruis met Maria en Johannes (± 1500) in den triomfboog; Marianum (oosthelft XVI, westhelft XVII?); St. Annatrits (XVII a?); corpus van een kruisbeeld, nog een (geschonden), en een afkomstig van een wegkruis (alle XVII); H. Blasius, Madonna, en twee heiligenbeeldjes (alle XVIII); H. Sebastiaan, twee kleine, staande engelen; een onafgewerkt beeld eener oude vrouw (alle XVIII).
Sporen van gewelfschildering in de voormalige archiefkamer.
Schilderijen, behalve de reeds genoemde altaarstukken: O.L.Vr. van den Rozenkrans (doek, ± 1700); aankomst der H. Ursula (XVII c, doek, school van Rubens); drieluik in verwaarloosden toestand: tafereel uit het leven van de H. Elisabeth; drie gehavende doeken; schilderstuk met de wapens der leden van het kapittel in 1709, met een portret en met gezicht op Torn; beweening van Christus (± 1700).
Gesneden lichtkroon met figuren (XVII?); zes gesneden drievoetsluchters (XVIII).
Zilverwerk: gedreven stralenmonstrans; vergulde ciborie (XVIII, met den naam J.C. Douchée, canon.; merken: 2 in halve maan, wapenschild en L D); vergulden kelk (± 1750, merken: dubbele adelaar, H. met kroon); dito (XVIII, merk G L); dito (XVII A, merken: E, AV en dubbele adelaar); schaal met ampullen (1673, geschenk van Clara Elizabeth von Manderscheidt), wierookvat (XVIII d, merken: 2, kopje, R E); wierookscheepje (XVIII d, merken: 2, kopje, hand); twee reliekhouders (XVIII); zes verschillende bekroningen
| |
| |
van roeden in gedreven zilver en verguld koper (XVIII).
Geëmailleerde plaatjes (XIV) in een modernen reliekhouder.
Bij de opheffing in 1797 werd het voornaamste goud- en zilverwerk overgebracht naar Essen, waar het zich nog moet bevinden.
Koper- en tinwerk: vier gegoten ronde koperen kandelaars (XVI A); vier gewrongen drievoet-kandelaars (XVII); twee grootere en twee kleinere drievoets (XVII); twee kleine ronde (XVIII); twee armluchters (XVII); twee (XVIII); twee verzilverde gecanelleerde drievoets (± 1800); gedreven blaker (XVIII); bedieningslantaarn (XVIII); processiekruis (XVII?); een staand rood- en geelkoperen kruis (XVIII B?).
Paramenten: driestel met koorkap (XVII); driestel lichtblauw (XVIII, met wapen-v. Manderscheidt (1673); nog zes driestellen (XVIII); koorkap (XVIII); reliekhouder van naaldwerk in ebbenhouten lijst (XVII).
Een klok, gegoten in 1495.
Verschillende meubelen: credens van negen plaatsen met bovenkasten, rustend op consoles met kopjes (1679); eenvoudige kleinere credens (XVII); paramentenkast met pilasters en hoofdgestel (XVIII); twee tafeltjes met marmeren blad (XVIII A); twee knielbanken (XVIII); zeven groote en eenige kleine knielbanken 17.. tot 1763, drie tabouretten Lodewijk XIV; gesneden kleinen draaghemel met bijbehoorend Mariabeeld en vier draagstokken (16..); grooten draaghemel (XVIII) met zes gesneden draagstokken; zeer geschonden dekhemel van fluweel met zilver.
De pastorie (vermoedelijk XVIII) bevat een eiken trap met gedraaide balusters, en een schoorsteen (XVIII d) met marmeren benedengedeelte, gegoten ijzeren haardplaat en stucversiering met spiegel; een tegelschoorsteen met koperen haardomlijsting, twee zonder omlijsting.
| |
| |
In de pastorie worden bewaard: een koperen kruis (XVIII); een zilveren processiekruis (XVIII); portret (XVIII c, Duitsche school) van de voorlaatste abdis paltsgravin Francisca Christina van Beieren-Sulzbach († 1775); portret (in de manier van A. Graff) van de laatste abdis Maria Cunigundis van Saksen en Polen († 1826); negen penteekeningen op papier, van welk een voorstelt een kanunnik (1754) en de andere kanonikessen in verschillende bezigheden; een teekening van de zuidzijde der kerk (1870).
2. Van de overige abdijgebouwen bestaan nog: a. eenig muurwerk ten Z. der kerk; b. een poort (XVIII B) ten Z.W. der kerk in een muurpand met speklagen; c. eene der zeven immuniteitspoorten (XVIII B); d. de baksteenen muur eener kelderverdieping langs de Hofstraat, waarin vier met hardsteenen omlijste vensters (XVI A), in wier bovendorpel een accoladeboog is uitgesneden.
3. De kapel ‘Onder de linden’, gesticht in 1673 door Clara Elisabeth van Manderscheidt-Blankenheim (blijkens wapen en jaartal in den westgevel) is een eenvoudig baksteenen gebouw met hardsteenen deuren en vensteromlijstingen, bestaande uit twee partijen, die even breed zijn en in elkaars verlengde liggen. De jongste, westelijke, partij (1806) is iets hooger. Beide zijn gedekt door een zadeldak met dakruiter.
Inwendig: lambris van tegels, een stucbekleeding met geschilderde medaillons (XVIII c en d) is aangebracht tegen de dakhellingen; stucbekroningen boven drie deuren. De kapel bevat verder:
Gesneden altaar (1673) met twee adoranten en aansluitende betimmering, waardoor een sacristie wordt afgescheiden; boven het altaar het wapen eener abdis. In deze sacristie een hooggeplaatst Madonnabeeld (1806?) te midden van stucwerk; het beeld draagt zilveren kroon en scepter.
| |
| |
Orgeltribune op twee zuilen.
Zwart marmeren wijwatervat.
Eiken credenstafel (ten deele van 1673); eiken stoel, met leder bekleed, waarin het jaartal 1759 is gedrukt.
Zilveren missaalbeslag (1694).
4. In den gevel der voormalige rectorswoning naast de kapel het jaartal 1694.
5-6. Veldkapelletjes: van de H. Anna met 3/8-sluiting (± 1600?); van den H. Johannes Nepomuc., modern, maar met altaar (XVII), beeld (XVII) van den patroonheilige en twee koperen lusters (XVI).
Van een veldkruis bij de kapel ‘Onder de linden’ is het corpus overgebracht naar de abdijkerk (zie blz. 466).
g 1. Het landhuis hagebroek is een rechthoekig gebouw (1721), zeven vensters breed, boven een kelderverdieping twee verdiepingen hoog, Middenfronton. Schilddak met dakruiter. Hardsteenen bordes met dubbele trap. Inwendig: in de vestibule een marmeren vloer, trap met gedraaide balusters en gesneden hoofdbaluster; verder een marmeren schoorsteen met stucversiering; gebloemd papieren behangsel (XIX a). Gewelfde kelders.
2. Het huis groenenberg (XVIII A), vroeger eigendons der abdij, is thans een gemoderniseerd kloostergebouw, met een wapen boven de deur, overblijfselen van een torentje, en krulankers. Inwendig: overwelfde kelders, gesneden trappaal, twee schoorsteenwangen met beelden, waarboven een schildhoudende leeuw.
3. De hoeve groote heg is gedeeltelijk van mergel (XV), hersteld met baksteen. Gevelsteen met gothisch ornament en wapen (?), ankers in den vorm van een patriarchaal kruis, rood marmeren deurdorpel met afgesleten wapen. Overwelfde kelders.
4-10. Huis nr. 265, de middenpartij van drie, de vleugels van twee verdiepingen boven kelders; deur met pilasters en
| |
| |
hoofdgestel, hardsteenen vensteromlijstingen, cartouche: 1710; nr. 12, jaartal 1648; nr. 13: 1710; nr. 47: 1711; nr. 207, dubbelgezwenkte geveltop met ankerjaartal 1670; schampsteen, waarop een gekroond wapen; nr. 276 (molen), stuk van een grafsteen: 1693; nr. 291, gevel (XVII) met hardsteenen deuromlijsting, houten kozijnen, koperen knop en sluitplaat.
|
|