steen met bergsteenen banden, blokken en versieringen opgetrokken toren, met overhoeksche beeren, waarvan de zuidwestelijke in verbinding met een veelhoekig uitgebouwden traptoren, bestaat uit vier geledingen en een lage vierzijdige spits,
waarin eenvoudige galmgaten zijn gebroken. De beide onderste geledingen, ook die van de beeren en den traptoren, verlevendigd door rechthoekige, met neuzen afgezette, de derde en vierde door spitsbogige spaarvelden; de bovenste geleding vertoont bovendien een reeks van rondboognisjes onder de daklijst; het bovendeel der steunbeeren heeft een rijkere versnijding. Door een ellipsboog gesloten ingang met holgeprofileerden dagkant en waarboven een spitsboogvenster, gevat in een holgeprofileerde spitsbogige nis. Inwendig: in het hooge schipgedeelte (het westelijke stuk tot bergplaats afgescheiden) zuilen met achtkante basementen, in het lage pijlers. De aanbouw bevat beneden en op de verdieping een baksteenen kruisribgewelf. In den zuid- en den noordwand van den toren reeksen van spaarvelden; tweemaal inkassingen voor een gewelf. De kerk bezit:
Eiken preekstoel (XVII B).
Doophek (1687, blijkens cartouche) met snijwerk, thans geel geverfd.
Twee koperen lezenaars (XVIII A).
Avondmaalszilver: twee zilveren Avondmaalsbekers (XVII, Bredasche keur).
Twee klokken, waarvan één gegoten in 1475 door Steven Butendijc en één in 1750 door Alexius Petit te Zomeren.
Vóór de kerk eenige zerken met wapens (1544, 1645, 1657, 1660, 1654-1661, 1656-1669, 1660-1686, 1680-1696, 1700.
g 1. 155. Huis (XVII) met eenige uitgekraagde bogen boven de vensters.