toren, hersteld in 1884 en 1904, geheel gerestaureerd in 1905 door den architect Jos. Th. Cuypers, is van baksteen met ruime toepassing van natuursteen en heeft overhoeksche steunbeeren en een veelhoekigen, grootendeels in verband met den zuidwestelijken steunbeer uitgemetselden, traptoren. Hij bestaat uit vier geledingen onder een hooge, van vier- tot achtkant ingesnoerde, door een peer bekroonde spits. Westelijke spitsbogige ingang met terugspringenden, ellipsvormig getoogden ingang, waarboven een gevelvenster. De beide onderste geledingen, de westzijde der derde geleding, de steunbeeren en de traptoren zijn versierd met langwerpige spaarvelden, waarin zandsteenen driepastraceeringen; de overige zijden der derde geleding vertoonen slanke spitsbogige nissen met natuursteenen maaswerk en hoekblokken, geflankeerd door langwerpige spaarvelden; de klokkenverdieping, welke wordt afgesloten door een fries van met twee driepassen gedekte spaarveldjes, heeft aan iedere zijde twee dergelijke nissen, waarin twee gekoppelde spitsbogige galmgaten zijn gebroken. In de twee onderste verdiepingen van den toren achtdeelige kruisgewelven met op kraagsteentjes rustende ribben, welke bij de tweede geleding van hout zijn. De kerk bezit:
Hardsteenen doopvont (± 1500), thans buiten gebruik.
Eiken preekstoel (XVIII), thans rood geverfd, met moderne Evangelistenfiguren in reliëf op de paneelen der kuip; leuning (± 1800).
Beelden: H. Maagd (XV), van gepolychromeerd eikenhout (in de sacristie); H. Catharina en H. Barbara (XVI), van gepolychromeerd eikenhout; H. Anna (± 1750), van eikenhout met, gedeeltelijk moderne, polychromie; vier groote heiligenbeelden en tabernakel (alle XVIII) op den kerkzolder.
Schilderij (± 1700, paneel): de vermenigvuldiging der brooden.