in 1910 gewijzigd door Jos. Th. Cuypers en Jan Stuyt) der in 1909 afgebroken kerk (koor vermoedelijk XV B, schip en dwarspand XVIc). Het in baksteen onder toepassing van natuursteenen sierdeelen opgetrokken bouwwerk met dubbele rijkversneden, door nissen verlevendigde beeren (in 1910 van hooge pinakels voorzien) en een veelhoekig uitgemetselden traptoren op den zuidoosthoek, bestaat uit drie geledingen en een hooge, van vier- tot achtkant ingesnoerde spits (in 1910 door een balustrade omgeven). Aan de westzijde der onderste geleding een hooge geprofileerde spitsboognis, waarin een korfbogig getoogde ingang en hierboven een rondboognisje en een dichtgemetseld venster; de zijwanden dezer geleding worden door waterlijsten verdeeld in twee met spaarnissen versierde afdeelingen; in de tweede geleding zijn eenvoudige tweedeelige blindvensters met flamboyant maaswerk aangebracht. De achter een open balustrade van elkander kruisende spitsboogjes terugspringende, rijkgedetailleerde klokkenverdieping heeft over de geheele hoogte spitsbogige, in de koppen met maaswerk versierde spaarnissen, die gescheiden zijn door in horizontale doorsnede driehoekige beeren, aan weerskanten waarvan zich tweedeelige en horizontaal in tweeën gedeelde, door een uitgekraagde lijst gedekte galmgaten bevinden, welke eveneens met maaswerk versierd zijn. De kerk bezit:
Grafzerken (1400, 1440, 1502, 1641, 1653, 1673 en 167?.)
Twee schilderijen (in de pastorie), het eene voorstellen de den triomf van den H. Norbertus over den ketter Tanchelinus (± 1630, Vlaamsche school, doek), het andere met een voorstelling van de Madonna van den rozenkrans (± 1600, Vlaamsch werk, doek).
Verguld zilveren beeld (XVId).
Kandelaars: een gegoten koperen (± 1500), vier gegoten bronzen (XVI) en twee (XVII), vier geslagen