Gratem.
Gratem.
e. De r.k. kerk (H. Severinus), nagenoeg normaal georiënteerd, bestaat uit: a. een breeden, geheel vierkanten, mergelsteenen westtoren (XIII) van vier geledingen, met breede hoeklisenen, waterlijsten op rondboogfriesjes, naar iederen kant twee spitsboog-galmvensters, een veranderden (XVIII?) of toegevoegden westingang, een 3/8-uitgebouwden trapkoker tot in de tweede geleding; boven dien trapuitbouw de moet van een vierkant paneel (wijzerbord?) en het jaartal 1639; tongewelf; ingesnoerde houten spits; b. een oorspronkelijk enkelvoudig schip (± 1400) van drie traveeën met kruisribgewelven, in 1840 uitgebreid met baksteenen zijbeuken; c. een mergelsteenen koor (XV of XVI a) van één travee en een 5/8-gesloten polygoon (de travee met een in de kruin gedeeld kruisribgewelf, het polygoon met straalribgewelf); eenvoudige steunbeeren, spitsboogvensters met nieuwe harnassen, fraai nisje in den oostelijken buitenwand. De kerk bezit:
Gothische mergelsteenen altaartombe met hardsteenen mensa (XIV?, overbouwd).
Eencelligen biechtstoel (XVII).
Hardsteenen grafzerk (XVII b, van Borman), dito (1769, van J.G. van Kerckem, afgesleten), beide met acht kwartierwapens.
Houten beelden: Kruisbeeld (XV of XVI); H. Rochus, H. Johannes Nepomuc., H. Severinus, H. Agatha (XVII en XVIII).