Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst. Deel IV. De provincie Gelderland
(1917)– [serie] Voorloopige lijst der Nederlandsche monumenten van geschiedenis en kunst– Auteursrecht onbekend
[pagina V]
| |||||||||||||||||
Voorwoord.Bij Koninklijk Besluit van 7 Juli 1903, No. 44, werd ingesteld eene Rijkscommissie tot het opmaken en uitgeven van een inventaris en eene beschrijving van de Nederlandsche monumenten van Geschiedenis en Kunst. De taak dezer Rijkscommissie is: het samenstellen en uitgeven eener geïllustreerde beschrijving van alle in Nederland aanwezige gebouwen en voorwerpen, dagteekenend van vóór 1850, die belang bezitten als uiting van kunst of om eene er aan verbonden historische herinnering. Aldus zal worden verkregen een handboek, waarin men over de aanwezigheid, de artistieke of historische waarde en den toestand der monumenten van geschiedenis en kunst uitvoerige inlichting kan vinden en tegelijkertijd een volledige en betrouwbare bron voor de Nederlandsche kunstgeschiedenis. Ten einde dit groote werk, dat vele jaren zal vorderen, met meer kennis van zaken te kunnen ondernemen en tevens zoo spoedig mogelijk een overzicht te geven van al wat het behouden waard is, besloot de Rijkscommissie eene ‘Voorloopige Lijst’ der monumenten te bewerken, waarin gebouwen en met gebouwen samenhangende voorwerpen alleen kort worden vermeld. Voor het thans verschijnende vierde deel dezer lijstGa naar voetnoot1), bevattende de monumenten der provincie Gelderland, zijn de gegevens, door onderzoek ter plaatse van 1904 tot 1912, verzameld door het lid der Commissie, den heer F.A. Hoefer. Diens beschrijving is, met behulp der in het Bureau der Commissie reeds aanwezige gegevens door den Adjunct-Secretaris, Dr. E.J. Haslinghuis, aangevuld en bij nieuwe bezoeken ter plaatse met de na te noemen leden der Commissie, van 1915 tot 1917, aan de monumenten getoetst: de heer Jos. Th. Cuypers bezocht Arnhem, voor zoover de kerkelijke gebouwen betreft, Doetichem met het zuidelijk gedeelte van den Achterhoek, alsmede Hemmen en Driel; Prof. H. Evers, Tiel en het zuidelijk gedeelte van de | |||||||||||||||||
[pagina VI]
| |||||||||||||||||
Tielerwaard; de heer J.A. Frederiks, Arnhem (behalve de kerkelijke gebouwen), Brummen, Zutfen, alsmede het noordelijk en het oostelijk gedeelte van den Achterhoek; de heer W. Te Riele Gzn. het westelijk gedeelte van den Achterhoek, de Lijmers met het land ten Z. van Zevenaar, de Veluwe, met uitzondering van de Over-Veluwe (de streek langs de Zuiderzee) en van een deel der Neder-Veluwe (Nijkerk, Putten, Hoevelaken en Scherpenzeel), verder het land van Buren, de Neder-Betuwe, het noordelijk deel van de Tielerwaard, de Bommelerwaard, het grootste deel van het land van Maas-en-Waal; de heer J.J. Weve het oostelijk deel van Maas-en-Waal, de Over-Betuwe, Nijmegen en het land ten Z. en ten O. dezer laatste gemeente. Door de goedgunstige toestemming van H.M. de Koningin kon ook een beschrijving van het inwendige der Koninklijke paleizen het Loo en het Oude Loo gegeven worden. Deze gebouwen werden hiertoe bezocht door de heeren J.A. Frederiks en Dr. C. Hofstede de Groot, vergezeld van den Adjunct-Secretaris. De herziening van de Over-Veluwe, benevens de gemeenten Nijkerk, Putten, Hoevelaken en Scherpenzeel geschiedde door den Adjunct-Secretaris en den Architect der Commissie. De monumenten zijn in deze lijst gerangschikt volgens de gemeenten, in welke zij worden gevonden, en deze laatste in alphabetische volgorde geplaatst naar de spelling der ‘Woordenlijst’ van het Aardrijkskundig Genootschap. Binnen elke gemeente geschiedt de vermelding der monumenten volgens deze indeeling:
Aan de vermelding der monumenten zijn toegevoegd: eene opsomming hunner voornaamste onderdeelen, enkele historische gegevens, voor zoover die in voor de hand liggende literatuur werden gevonden en betrouwbaar geacht, en eene dateering, in den regel aangegeven door een eeuwcijfer, gevolgd door A of B ter aanduiding van de eerste of tweede helft eener eeuw, of door a, b, c of d, om een der vierendeelen van die eeuw aan te wijzen. De plaatsaanduiding der onderdeelen van een gebouw geschiedt zooveel mogelijk door aanduiding der windstreek, waarop zij gelegen zijn, bij kerken echter steeds als waren zij zuiver geörienteerd. Wanneer Hervormde kerken oorspronkelijk zijn gebouwd voor den Katholieken eeredienst, is dit kenbaar gemaakt door de opgave van den | |||||||||||||||||
[pagina VII]
| |||||||||||||||||
beschermheilige, aan wien zij waren gewijd, of, indien deze niet bekend is, door de uitdrukking ‘thans Ned. Herv.’. Bij het groote aantal romaansche torens, in tufsteen opgetrokken, dat in de provincie Gelderland is blijven staan, is een relatieve dagteekening der verschillende typen beproefd: als XI B of ± 1100 zijn vermeld de ongelede torens met in hoofdzaak vlakke wanden; als XII A die, welke aan een of meer geledingen een versiering van breede, door een rondboog gedekte spaarvelden vertoonen (bij de oudere met, bij de jongere zonder basementen en kapiteelen aan de scheidende lisenen); als XII B en ± 1200 die, bij welke de lisenen verbonden zijn door een fries van kleine rondbogen. Van de grafzerken zijn in het algemeen slechts de gebeeldhouwde vermeld. Een chronologisch overzicht der voornaamste bouwwerken, een register van kunstenaars en ambachtslieden, ingedeeld volgens de vakken, en een topographisch register besluiten het boek. Zooals de titel aanduidt, draagt dit werk een geheel voorloopig karakter. Voor op- en aanmerkingen houdt de Rijkscommissie zich daarom dringend aanbevolen.
De Rijkscommissie voornoemd,
De Voorzitter: Dr. P.J.H. CUYPERS.
De Secretaris: Dr. JAN KALF. |
|