| |
| |
| |
Astrid Van Weyenberg
Europa als verhaal?
Een kritische lezing van het Huis van de Europese Geschiedenis
Afgelopen mei bezocht literatuurwetenschapper Astrid Van Weyenberg het nieuw geopende Huis van de Europese geschiedenis om te bekijken welk (Europees) narratief door het museum verteld en tentoongesteld wordt. Het verhaal dat zij in het Brusselse museum te verstaan kreeg, waarin eenheid en een gedeelde geschiedenis worden beklemtoond, houdt Van Weyenberg in dit artikel kritisch tegen het licht. Ze bespreekt zowel de plannen voor het museum, als de uiteindelijke indeling en inrichting van het Huis om te laten zien hoe het verhaal van eenheid een erg specifiek beeld van Europa creëert. In dit beeld kunnen nationale, regionale of persoonlijke geschiedenissen in het gedrang komen.
Op 6 mei 2017 opende het Huis van de Europese Geschiedenis in Brussel zijn deuren. Het is een project van het Europees Parlement, dat ook de niet geringe ontwikkelingskosten van circa 55,4 miljoen euro voor zijn rekening nam. Het doel van het Huis is om te onderzoeken ‘hoe de geschiedenis een gemeenschappelijke Europese herinnering heeft voortgebracht en ons leven vandaag en in de toekomst nog steeds beïnvloedt’. (Europese Unie 2017: 5) Dit weerspiegelt de bredere ambitie van Europese politieke en culturele organisaties om Europa te verankeren in een gedeeld verhaal. Maar waar komt dat verlangen vandaan en wat zegt het over de huidige staat van Europa? Het lijkt vooral een symptoom van de problemen waar Europa in toenemende mate mee te kampen heeft. Dat het niet langer functioneert als het politieke en geografische middelpunt van de wereld is een uitdaging (en wellicht is dit een te eufemistisch woord) voor de (her)vorming van de Europese identiteit. Hoe minder Europa zichzelf als middelpunt kan definiëren, hoe meer behoefte ‘we’ lijken te hebben aan een gedeeld Europees verhaal, en hoe moeilijker het tegelijkertijd ook wordt om zo'n verhaal te construeren.
Maar ‘Europa’ is net zomin een verhaal als de naam van een economische, politieke of culturele eenheid. Dat Europese instanties zo bezig lijken met het creëren van een Europees narratief vraagt dan ook om een kritische benadering. Als we er onder voorbehoud in mee gaan om Europa als verhaal te bekijken, dan is het belangrijk om de vragen te stellen die vertellingen oproepen: wie zijn bijvoorbeeld de schrijvers en wie de beoogde lezers van dit verhaal? Wie zijn de hoofdpersonen en wie spelen een bijrol? Wat staat er centraal in ‘Het Verhaal van Europa’ en wat wordt naar de marge verschoven of zelfs helemaal weggelaten? Ik zal met deze vragen in het achterhoofd verder ingaan op het verhaal dat het Huis van de Europese Geschiedenis vertelt.
| |
| |
| |
Europese integratie als verhaal
Laat ik beginnen met de context waarbinnen dit verhaal tot stand komt. Het Huis van de Europese Geschiedenis bevindt zich, niet verrassend, in het Leopoldpark, of zoals de website van het Europees Parlement benadrukt: ‘in het hart van de Europese wijk, vlakbij het Europees Parlement in Brussel.’ (Europees Parlement 2017) Dat bezoekers hier het politieke centrum van Europa betreden blijkt ook uit de strenge veiligheidsmaatregelen waaraan ze worden onderworpen. Daar staat tegenover dat de toegang tot het Huis gratis is. Het initiatief voor het Huis kwam van Hans-Gert Pöttering toen hij nog president van het Europees Parlement was. Pöttering, die nu de raad van bestuur van het Huis voorzit, had een plek ‘voor het verleden en voor de toekomst’ voor ogen, ‘waar het concept van de Europese idee kan blijven groeien’. (eigen vertaling, European Parliament 2008: 2) Hierbij biedt de interpretatie van het verleden een historische maar ook een morele onderbouwing voor het huidige en toekomstige eenwordings- en integratieproces. Het is belangrijk om te erkennen dat de plannen voor en de realisatie van de tentoonstellingen in het Huis niet los te zien zijn van de politieke doelstellingen die eraan ten grondslag liggen. (Kaiser, Krankenhagen & Poehls 2014: 151)
Hoewel het Huis een transnationaal historisch verhaal presenteert, valt het op dat de gehanteerde principes en methoden vergelijkbaar zijn met die van natievormings-processen die zich eind achttiende en begin negentiende eeuw voordeden. Daarbij legitimeert een gedeeld verleden het politieke en culturele heden van Europa; een heden dat geen toeval is, maar het resultaat van een gestaag historisch proces. In het oorspronkelijke plan werd dit als volgt geformuleerd: ‘het grotendeels overwinnen van nationalisme, dictatorschappen en oorlog, sinds de jaren 1950 gekoppeld aan een behoefte samen in vrede en vrijheid in Europa te leven, in een supranationale en beschaafde unie: dat zou de kernboodschap moeten zijn van het Huis van de Europese Geschiedenis.’ Verder werd benadrukt dat ‘een verenigd Europa op basis van gedeelde waarden in vrede en vrijheid samen kan leven in een wereld vol vooruitgang’, gebruikmakend van woorden (‘gedeelde waarden’, ‘vrede’, ‘vrijheid’, ‘vooruitgang’) die doen denken aan nationale identiteitsretoriek. (eigen vertaling, European Parliament 2008: 35) Pöttering wilde dat het Huis een ‘chronologisch verhaal’ zou vertellen dat Europeanen zou helpen om ‘historische gebeurtenissen en processen te begrijpen’. Dat verhaal zou moeten lopen van de ‘culturele hoogtijdagen’ van de klassieke oudheid tot de uitbreiding van de Europese Unie met tien nieuwe lidstaten in 2004, toen ‘de verdeeldheid van het continent eindelijk was overwonnen’. (eigen vertaling, European Parliament 2008: 27, 31) In dit verhaal draagt ieder element bij aan de ontwikkeling van een lineaire verhaallijn, die tot een hoogtepunt komt met de integratie van Europa.
De recentere plannen uit 2013 werden ontwikkeld door een academisch team onder toezicht van het academisch comité, een team van hoogleraren en deskundigen, en zijn voor het grotere publiek uiteengezet in een pdf-document met de naam ‘Bouwen aan een Huis van de Europese Geschiedenis’. Het verhaal dat daar verteld wordt bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk, ‘De vorming van Europa’, belicht het gedeelde cultureel erfgoed van Europa. De vijf hoofdstukken die daarop volgen
| |
| |
zijn: ‘Europese dominantie’, over de opkomst van de moderniteit in Europa in de negentiende eeuw, ‘Europa in donkere tijden’, over de grootschalige oorlogen en vernietiging in de eerste helft van de twintigste eeuw, ‘Een verdeeld huis’, over de Koude Oorlog, ‘Grenzen doorbroken’, over een steeds meer verenigd Europa, en ‘Toekomst-perspectief’ dat bezoekers zou moeten aanmoedigen om na te denken over het Europa van het heden en de toekomst. (European Parliament 2008: 38) Ondanks deze teleologische verhaallijn, waarbij een verenigd Europa wordt gepresenteerd als het eindpunt van een bewogen geschiedenis en nadrukkelijk wordt gekoppeld aan vrede en voorspoed, is het laatste hoofdstuk op de bovenste verdieping niet bedoeld als afsluiting. Bezoekers worden daar aangemoedigd om vragen te stellen over de toekomst van Europa en in discussie te gaan over de rol en positie van de Europese Unie.
De permanente tentoonstelling, zoals deze in mei 2017 is gepresenteerd, neemt de vraag ‘Wat is Europa?’ als uitgangspunt. Als gevolg hiervan zijn ook de hoofdstukken daarop aangepast. De tentoonstelling begint op de tweede verdieping en wordt voorafgegaan door een tijdelijke tentoonstelling op de eerste verdieping. Ten tijde van de opening in mei 2017 was daar ‘Interacties’ te zien, dat ontmoetingen en uitwisselingen in de Europese geschiedenis belicht. Passend bij de naam van dit museum doorloopt de bezoeker hier de verschillende kamers van een huis - een keuken, een woonkamer, een speelkamer, een slaapkamer - waar ‘smaken’, ‘diersoorten’, ‘bloemen’, ‘speelgoed’, ‘artistieke technieken’, ‘dansen’, ‘dromen’ en ‘gedachten’ getoond worden die allen het product zijn van culturele uitwisselingen. Zo ziet de bezoeker een fornuis met daarop verschillende gerechten, waaronder friet en pizza. Want, zo stelt de interactieve gids op de tablet waarop in een van de 24 officiële talen van de Europese Unie uitleg wordt gegeven, ‘de geschiedenis van de keuken en het eten en drinken in Europa is wellicht het beste onderwerp om de vruchtbare en invloedrijke contacten te illustreren’. Deze eerste tijdelijke tentoonstelling is een viering van onderlinge contacten, kruisbestuiving en diversiteit en lijkt wat vorm betreft vooral op kinderen gericht. De metafoor van Europa als een huis, waarin alle Europeanen als een familie samen leven, veilig en beschermd tegen de buitenwereld, wordt door de huiselijke opstelling extra kracht bijgezet, en dit werkt op zijn beurt weer als kader voor de permanente tentoonstelling die op de volgende verdieping aanvangt.
Dit openingshoofdstuk, ‘De vorming van Europa’, gaat over het vinden van een gedeeld Europees verhaal. Een verandering ten opzichte van de oorspronkelijke plannen is dat de interactieve gids aan de hand van tentoongestelde objecten ook vragen stelt over wat dat verleden dan precies zou behelzen: ‘Wat verbindt ons continent? Wat kan worden beschouwd als Europees erfgoed?’ en ‘Kunnen we een gemeenschappelijke noemer vinden, wellicht een Europees reservoir aan herinneringen?’ Ook perspectieven op Europa van buiten Europa komen aan bod, bijvoorbeeld in de getoonde ‘Corrective Map of the World’ van McArthur, waarop niet Europa maar China, Indonesië en Australië zich in het centrum bevinden. Als aan het eind van dit eerste hoofdstuk op de tablet de termen ‘democratie’, ‘rechtstaat’, ‘verlichting’, ‘revoluties’, ‘humanisme’ en ‘alomtegenwoordig Christendom’ (ofwel: de zogenaamde verworvenheden
| |
| |
van de Europese beschaving) oplichten, ziet de bezoeker daartussen ook de begrippen ‘kolonialisme’, ‘genocide’, ‘slavenhandel’ en ‘terreur door de staat’. Zo wordt benadrukt dat niet alleen de geschiedenis, maar ook het zelfbeeld van Europa meerduidig is en dat het verhaal van Europa ook zeer donkere kanten kent. Dit staat in contrast tot Pötterings eerdere nadruk op ‘de Europese idee’ als voldongen feit en geeft blijk van een genuanceerdere aanpak.
Alvorens de trap te betreden naar de volgende verdieping worden bezoekers gevraagd: ‘Wat willen we in stand houden, waar willen we tegenin gaan?’ en ‘Wanneer we ons verleden herinneren, kunnen we dan voorkomen dat we dezelfde fouten maken?’ Er wordt uitgelegd dat de herinnering een ‘gecompliceerd fenomeen’ is, dat herinneringen selectief en veranderlijk zijn en dat ze onlosmakelijk verbonden zijn met vergeten. Getoonde objecten illustreren dit, zoals de foto van Mitterand en Kohl bij de herdenking van de Slag van Verdun in 1984; het Dagboek van Anne Frank; de foto van Lenin, Trotski en Kamenev uit 1920, met daarnaast de geretoucheerde versie zonder Trotski en Kamenev omdat zij bij Stalin in ongenade waren geraakt; een bewaard gebleven Islamitisch manuscript uit Bosnië Herzegovina, waar Servische troepen in 1992 negentig procent van de collectie van de nationale bibliotheek en de universiteitsbibliotheek vernietigden. Het zijn stuk voor stuk objecten die het belang van de herinnering en van het vastleggen van herinneringen illustreren. Want, zo krijgt de bezoeker te horen, de herinnering is een ‘cruciaal onderdeel (...) van onze geschiedenis en van grote invloed op ons heden en onze toekomst’ en ‘de vernietiging van herinneringen is een aanval op de menselijke integriteit en culturele zelfbeschikking’. Dat geschiedenis en herinnering zich op een ingewikkelde manier tot elkaar verhouden en dat alleen herinneringen die dominant zijn doorgaans een plek verwerven in wat wij ‘geschiedenis’ noemen, komt verder niet aan de orde.
Het hoofdstuk ‘Europa: een mondiale grootmacht’ vertelt vervolgens over de politieke veranderingen en de opkomst van de moderniteit in de negentiende eeuw; ‘Europa in puin’ over de grootschalige oorlogen en vernietiging in het begin van de twintigste eeuw; ‘Wederopbouw van een verdeeld continent’ over de periode na 1945, waaronder de Koude Oorlog en het begin van een verenigd Europa; ‘Afbrokkelende zekerheden’ over nieuwe maatschappelijke bewegingen sinds de jaren zeventig; en in het laatste hoofdstuk, ‘Lofbetuigingen en Kritiek’, worden bezoekers aangemoedigd na te denken over het Europa van het heden en de toekomst. Zoals blijkt uit bovenstaande bespreking, wijkt de gerealiseerde tentoonstelling dan ook af van de eerdere plannen, wat ongetwijfeld te maken heeft met recentere ontwikkelingen. Pötterings hoop dat met het uitbreiden van de Europese Unie in 2004 ‘de verdeeldheid van het continent eindelijk was overwonnen’ lijkt plaats te hebben gemaakt voor het besef dat de verdeeldheid over wat Europa is en zou moeten zijn recent alleen maar lijkt toegenomen. Op de opening van het Huis op 6 mei 2017 was zijn boodschap dan ook helder: ‘Dit Huis moet een boodschap zijn aan iedereen dat we bij elkaar moeten blijven. Solidariteit verenigt ons in Europa.’ (Sadée 2017) In een poging gehoor te geven aan de bestaande twijfels en frustraties, is de nadruk verschoven naar het overdenken van het
| |
| |
belang en de toekomst van Europa en van de Europese Unie. En dus eindigt de tentoonstelling met een oproep aan de bezoeker: ‘Nu bent u aan zet. Hier wordt naar uw mening gevraagd. Wat is Europa? Waardoor voelt u zich 'Europees? Wat is ons Europees erfgoed? Als u niet uit Europa komt: hoe ziet u Europa en de Europeanen?’
Ontwerp: Jemaine Jacobs.
Toch bestaat er wrijving tussen de nadruk op vragen over en interpretaties van het verleden aan de ene kant, en de plot van vooruitgang aan de andere kant. Deze progressieve verhaallijn wordt verder versterkt doordat de route van de tentoonstelling letterlijk een stijgende lijn vertoont, waarbij de bezoeker op de tweede verdieping begint en uiteindelijk naar de zesde verdieping wordt geleid. Dat betekent dat de bovenste verdieping van het Huis normaal gesproken niet wordt bereikt zonder dat de bezoeker eerst dit verhaal over Europa heeft doorlopen, zodat dit het kader zal vormen van eventuele kritische overpeinzingen. Met name de terugkerende ‘Mijlpalen van de Europese Integratie’ in de vorm van pilaren met daarop het EU-logo, versterken dit verhaal van vooruitgang. De bezoeker doorloopt zo vijf verdiepingen die niet alleen de ontwikkelingen richting de Europese Unie tonen, maar ook de turbulente geschiedenis die daaraan vooraf gaat. Na dit verhaal vol gruwelijkheden en verdeeldheid, laat de diagnose dat dit ‘onzekere tijden [zijn] voor de Europese Unie’ de bezoeker slechts één keus: te bevestigen dat we voor de Europese Unie moeten vechten, zodat we niet wederom in donkere tijden vervallen. Als de interactieve gids ons vraagt ‘Wat zal de toekomst zijn? Verder integreren of weer uiteen vallen?’, lijkt die vraag dan ook vooral retorisch.
| |
| |
En zo wordt uiteindelijk ook de huidige onrust over en onvrede met de Europese Unie geïncorporeerd (met het bijkomende gevaar het daarmee ook te bagatelliseren) in een groter pro-EU verhaal. Hierbij passend is de slimme retorische zet om op die bovenste verdieping niet alleen objecten te tonen die verwijzen naar kritiek op de Europese Unie (het Nederlandse ‘Nee’ tegen de Europese Grondwet in 2005; het Griekse ‘Nee’ bij het referendum over de ‘Griekse crisis’ in 2015; het Britse ‘Ja’ voor een Brexit in 2016), maar ook te stellen dat zulke protesten tegen Europa zelfs een ‘uiting van Europeanisering’ zijn. Juist in Europa, zo is de strekking, mogen vragen gesteld worden, een van de Europese verworvenheden. Tussen de teksten die de plafonds sieren bevindt zich dan ook dit citaat van Julia Kristeva: ‘Europa is de enige plek op aarde waar identiteit geen cultus maar een vraag is.’ (2013) Over deze uiting valt te discussiëren, want zodra het over normen, waarden en cultuur gaat, lijkt er in discussies over ‘Europese identiteit’ doorgaans bijzonder weinig ruimte om deze identiteit kritisch te bevragen. Vooral problematisch is dat de omstandigheden waarin de onvrede met de Europese Unie heeft kunnen ontstaan en wat dit zegt - niet alleen over de verschillende ervaringen en leefomstandigheden van Europese burgers, maar ook over het functioneren van de Europese Unie - volledig buiten beeld blijven. Uiteindelijk lijkt zelfreflectie dan ook meer een gebaar dan dat het daadwerkelijk vorm krijgt in de tentoonstelling. Aan de muren van het Huis wordt misschien hier en daar wat gerommeld, maar ineenstorten zal het niet, zo lijkt de boodschap.
| |
De uitsluiting van ‘gedeelde herinnering’
In de aanloop naar de opening van het Huis, ging de website van het Europees Parlement in op enkele veelgestelde vragen (FAQs). Het antwoord op de belangrijkste vraag, ‘Wat is het doel van een Huis van de Europese Geschiedenis?’ was als volgt: ‘De generatie die de tragedies van de twintigste eeuw heeft meegemaakt en vervolgens de Europese Gemeenschap tot stand bracht, verdwijnt.’ Het is dus hoog tijd om hun verhalen en herinneringen vast te leggen, ‘zodat toekomstige generaties begrijpen hoe en waarom de Unie zoals wij die kennen tot stand is gekomen’, omdat het ‘met name in tijden van crisis belangrijk is de cruciale rol van cultuur en erfgoed te benadrukken en eraan te worden herinnerd dat vreedzame samenwerking niet vanzelfsprekend is’. (eigen vertaling, ‘House of European History. A place to debate, question and reflect on Europe's history’ 2017) De manier waarop de specifieke ‘tragedies van de twintigste eeuw’ hier worden gekoppeld aan het niet gespecificeerde ‘tijden van crisis’ heeft iets ongemakkelijks en ook iets onheilspellends. Beleven we nu ‘tijden van crisis’ en is dit waarom we behoefte hebben aan een Huis van de Europese Geschiedenis? Zo ja, over welke crises hebben we het dan eigenlijk precies? Is het niet van belang om te erkennen welke rol Europa en, specifieker, de Europese Unie in deze crises speelt? En is het waar dat crises (van welke aard dan ook) het best het hoofd worden geboden door een beroep te doen op een gedeeld erfgoed, een gedeelde herinnering?
Ann Rigney betoogt dat het voor ons denken over Europa belangrijk is om ‘herinnering’ op nieuwe manieren vorm te geven. In een artikel waarin zij onder andere
| |
| |
ingaat op het Huis voor de Europese Geschiedenis, stelt zij dat in plaats van een verhaal te willen creëren op basis van een gedeelde herinnering, men juist zou moeten inzetten op een dynamischere, minder monolithische en meer toekomstgerichte visie op het verband tussen herinnering, burgerschap en cultuur. (Rigney 2012: 616) Het academisch comité gaf in de plannen uit 2013 aan zich bewust te zijn van de problematiek rondom het afbakenen van een ‘gedeelde herinnering’ voor een zeer diverse bevolking en was dan ook van plan om in het Huis ‘verschillende herinneringen en tegengestelde interpretaties van de geschiedenis’ te tonen, zodat de bezoeker zou inzien dat ‘de geschiedenis een constructie is die wordt bepaald door individuele waarden en percepties’. Maar al wordt ook in de permanente tentoonstelling het begrip ‘herinnering’, zoals eerder besproken, gepresenteerd als meerduidig, veranderlijk en selectief, toch blijft het concept ‘gedeelde herinnering’ de basis en het doel van het gepresenteerde verhaal. Een ‘gedeelde herinnering’ als de kern van ‘Europeesheid’ zien is echter problematisch. Het gaat er ten onrechte van uit dat alle Europese burgers een gedeeld erfgoed (kunnen) hebben en sluit de vele Europeanen uit, wiens Europese verhaal niet begint bij het einde van de Tweede Wereldoorlog. Zo ontstaat impliciet een hiërarchie van burgerschap, waarbij alleen zij als Europees worden beschouwd wiens familiegeschiedenissen minstens een aantal generaties teruggaan, dus waarbij sommigen meer ‘Europeaan’ worden gevonden dan anderen, of, om de problematische metafoor van het huis voort te zetten, waarbij sommigen meer recht hebben in dit huis te wonen en zich er thuis te voelen dan anderen. Het is zeer de vraag of het project van de Europese Unie het best gediend wordt door het te koppelen aan identiteit en cultuur, en
deze vervolgens te baseren op een gedeelde herinnering. Wellicht zou een meer inclusieve aanpak zijn om het te hebben over wat de Europese Unie op politiek en economisch gebied zou kunnen betekenen voor Europese burgers, niet op basis van een gedeelde geschiedenis, maar op basis van (het perspectief op) een gedeelde toekomst.
Een gedeelde geschiedenis is namelijk een mythe. Een kritische blik op de Europese geschiedenis vereist dan ook aandacht voor wat niet in het gedeelde narratief past: de weglatingen, de stiltes, de tegenstrijdige herinneringen, de marginale verhalen. Het blijft echter moeilijk voor het museum om de collectie inclusiever te maken, zoals Veronika Settele ook concludeert. Met name het hoofdstuk over de ontwikkeling van Europa in de negentiende eeuw is in dit opzicht interessant. Daar komt niet alleen de industriële revolutie uitgebreid aan bod, maar ook het kolonialisme, waarbij ‘misbruik en ongelijkheid werden vergoelijkt als een noodzakelijk kwaad bij het beschaven van wilde volken’. (Settele 2015: 412) De bezoeker ziet een poster van de Wereldtentoonstelling in Parijs (1900) die blijk geeft van het ‘Europese superioriteitsgevoel’, en objecten die de culturele invloed van Afrika in Europa illustreren, zoals een ‘naar Europa meegebracht masker’ uit Congo en een poster van Meyerbeers opera De Afrikaanse Vrouw uit 1866. Objecten die ‘de brute koloniale onderdrukking’ representeren zijn bijvoorbeeld een prent van de Koloniale Conferentie in Berlijn (1885), toen het Afrikaanse continent werd verdeeld ‘zonder dat de Afrikanen zelf daar enige
| |
| |
zeggenschap over hadden’; een document met daarop de inrichting van een slavenschip (1822); een ansicht met propaganda tegen de Herero (1905-1906); een afgietsel van het hoofd van een Zoeloe jongen (1891); een schedelmeter (1900); een Bengaalse editie van het Oude Testament (1851). Deze objecten worden tentoongesteld in een galerij van glas en metaal die doet denken aan het Crystal Palace in Londen uit 1851. Het is een opstelling die de bezoeker uitnodigt om verbanden te leggen tussen de ‘vooruitgang’ van de industriële revolutie aan de linkerzijde en de verschrikkingen van het kolonialisme aan de rechterzijde. Passend bij hedendaagse discussies over het kritisch herzien van de geschiedenis, besteedt het Huis ruim aandacht aan de uitbuiting en het racisme waaraan Europa zich als koloniale grootmacht schuldig maakte.
Dat deze geschiedenis en de daaraan verbonden denkwijze doorklinkt in het heden, niet alleen in de voormalige koloniën maar ook in Europa, komt echter niet aan bod. Het kolonialisme wordt gepresenteerd als een donkere bladzijde in de geschiedenis waar bezoekers bij stil moeten staan en over na moeten denken, maar die ze omslaan als ze de trap naar de volgende verdieping betreden. Het lijkt een afgesloten hoofdstuk dat achter ons ligt, zonder aandacht voor de langetermijneffecten in bijvoorbeeld de voormalige koloniën, of voor de manier waarop stereotype denkbeelden over de ‘raciale ander’ persisteren en vooral de laatste jaren veel discussie losmaken. Daarnaast lijkt er geen aandacht te zijn voor de herinneringen van degenen die door het kolonialisme zijn beïnvloed, en dit is een opmerkelijk hiaat, niet alleen gezien de nadruk die het Huis legt op herinnering, maar vooral ook gezien het feit dat die erfenis niet alleen deel uitmaakt van de familiegeschiedenis van veel mensen in de voormalige koloniën, maar ook van die van veel Europese burgers, of deze nu een Franse of Algerijnse, een Nederlandse of Indonesische achtergrond hebben. Het is niet voldoende dat het Huis het superioriteitsgevoel erkent dat aan de Europese expansiedrift ten grondslag lag, als het niet laat zien hoe dit verleden doorwerkt in het heden (bijvoorbeeld met betrekking tot de welvaart die het Europa heeft gebracht) en als het de verhalen van de slachtoffers en erfgenamen ervan buiten beschouwing laat. Ook die verhalen spelen een rol in de levens van Europese burgers; ook die verhalen waren rond op ‘ons’ continent en behoren tot ‘onze’ geschiedenis. De balans tussen het door het Huis gestelde doel van een verenigend verhaal en het beschermen van een veelvuldigheid aan herinneringen, verhalen en identiteiten lijkt moeilijk te treffen. En dus biedt het Huis uiteindelijk niet echt ruimte aan de diversiteit die de Europese
Unie volgens het motto ‘In verscheidenheid verenigd’ wil beschermen.
Desalniettemin heeft het Huis van de Europese Geschiedenis, zoals geformuleerd in de plannen uit 2013, als doel om bezoekers te betrekken in een ‘actief vraagproces’ over ‘de gedeelde verantwoordelijkheid voor belangrijke besluiten en keuzes’ en over ‘hoe Europa omgaat met diversiteit, nationalisme, mensenrechten’. (European Parliament 2013: 37) De meeste ruimte voor zo'n vraagproces is op de zesde verdieping, ‘Lofbetuigingen en Kritiek’. Daar wordt bijvoorbeeld niet alleen informatie gegeven over het Verdrag van Schengen, dat het vrije verkeer van mensen en goederen binnen Europa mogelijk maakte, maar ook over de daarmee gepaard gaande strengere
| |
| |
controles voor mensen van buiten de EU, ‘een gevoelige kwestie’ nu Europa is veranderd van ‘emigratie- naar immigratiecontinent’. Dat er verder niet uitgebreid op migratie wordt ingegaan is opmerkelijk, niet in de minste plaats gezien de prominente plek die dit onderwerp inneemt in huidige discussies over het wel of niet ‘beschermen’ van zogenaamde Europese normen en waarden, maar bijvoorbeeld ook in de xenofobische retoriek van de rechts-populistische partijen die de afgelopen decennia in Europa breed aan terrein hebben gewonnen.
Socioloog Martin Kohli waarschuwt voor wat hij een ‘Europees nationalisme’ noemt, dat niet alleen tegen de buitenwereld is gericht, maar ook tegen degenen die binnen Europa de buitenwereld vertegenwoordigen. (Kohli 2000: 128) Vooral immigranten van buiten West-Europa, vervolgt hij, confronteren nationale bevolkingen met ‘vraagstukken rondom meerdere identiteiten en inclusie: de vraag of en onder welke voorwaarden “zij” uiteindelijk “wij” kunnen worden’. (Kohli 2000: 128-29) Het Huis van de Europese Geschiedenis probeert deze confrontatie aan te gaan, bijvoorbeeld door aandacht te besteden aan Lampedusa, dat als ‘tragisch symbool voor het lot van vele illegale immigranten’ gepresenteerd wordt. (Europese Unie 2017) Bezoekers kunnen de documentaire To whom it may concern (2012) bekijken, waarin de Somalische journalist Zakaria Mohamed Ali over zijn vlucht naar Lampedusa vertelt. De hier tentoongestelde objecten zetten aan het denken: het zwemvest van een Afrikaanse migrant op weg naar Europa (2015), een lijst met daarop de namen van 17306 migranten die tussen 1993 en 2012 zijn omgekomen terwijl zij Europa probeerden te bereiken, een foto van een reddingsoperatie, een gevonden babyslofje, maar ook een mouwband van Frontex, het EU agentschap dat zich toespitst op het bewaken van de Europese buitengrens. Deze objecten betrekken de bezoekers bij de tragiek van illegale immigranten en sporen hopelijk ook aan om na te denken over Europa's migratiebeleid. Door het bewaken van de Europese buitengrenzen te verbinden aan het wegvallen van de grenzen binnen Europa, wordt dat migratiebeleid echter gepresenteerd als de schaduwkant van een steeds meer geïntegreerd Europa. Het verhaal van Ali krijgt zo iets ongemakkelijks: we aanschouwen de ellende, maar als iets dat extern aan Europa is, zonder verantwoordelijkheid te nemen voor het tekortschietende Europese migratiebeleid. Ook de
beklemmende beelden van vluchtelingen aan de kust van Europa, die ter afsluiting op een koepel geprojecteerd worden, lopen het gevaar te worden geneutraliseerd door de context van het Huis. Het Huis dat zich, laten we dat niet vergeten, in het hart van de Europese politiek bevindt, daar waar de verantwoordelijkheid ligt voor het huidige vluchtelingenbeleid van de Europese Unie; daar ook waar die verantwoordelijkheid tot op heden onvoldoende genomen wordt.
| |
Conclusie
In het plan voor het Huis uit 2013 werd benoemd dat ‘[h]et gevoel ergens thuis te horen of het gevoel van marginalisering (...) belangrijk [is] voor ieder Europees individu, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag hoe hij/zij zich verhoudt tot de ontwikkeling van de Europese Unie’. (European Parliament 2013: 30) Toch slaagt het Huis er
| |
| |
uiteindelijk niet echt in om een inclusievere geschiedenis te schetsen die ruimte biedt aan de verschillende ervaringen en verhalen die binnen de Europese Unie worden beleefd en herinnerd. Een dergelijke ‘inclusie van exclusie’, zoals Settele het formuleert, is dan ook geen eenvoudige opdracht in een project dat wordt gefinancierd door politieke instanties. (Settele 2015: 414) Het institutionele, politieke kader van het Huis lijkt écht alternatieve perspectieven en geschiedenissen lastig, zo niet onmogelijk, te maken.
Wellicht hebben Europarlementariërs om die reden hun kritiek geuit op dit project: ‘Een parlement hoort geen museum te financieren’, vindt Marietje Schaake (D66); ‘Ze willen laten zien dat we allemaal één zijn, maar zo voelen de mensen dat helemaal niet en dit museum gaat daar niets aan bijdragen’, meent Dennis de Jong (SP); ‘Het is de schaamte voorbij, een pathetische vorm van propaganda’, aldus Olaf Stuger (PVV). (Mikkers 2017) (Sadée 2017) Onomstreden is dit Huis voor de Europese Geschiedenis dus zeker niet, al wuift de huidige parlementsvoorzitter Antonio Tajani de suggestie van EU-propaganda weg: ‘Er zit geen sturing achter. Dit Huis staat open voor debat.’ (Schmidt 2017) Maar ondanks pogingen om de beschuldiging van EU propaganda van zich af te schudden, blijft de politieke boodschap van het Huis onomwonden het promoten van de Europese eenwording en integratie. Dat is het verhaal dat hier wordt verteld. Daarbij wordt onvoldoende aandacht besteed aan Europa's veranderende positie in de wereld onder invloed van globalisering en diverse politieke machtsverschuivingen, of aan het feit dat ook definities van ‘Europa’ en ideeën over wat wel of niet ‘Europees’ is continu veranderen en, niet onbelangrijk, voor een groot deel afhangen van de manier waarop de ‘niet Europese Ander’ wordt geconceptualiseerd.
Laat ik tot slot benadrukken dat hoewel ik kritisch ben over het verhaal dat het Huis voor de Europese Geschiedenis vertelt, dit niet betekent dat ik tegen het inzetten van verhalen ben, ook niet als het Europa betreft. Dat zou niet alleen een onhoudbare maar ook en absurde positie zijn, gezien de enorme rol van verhalen en vertellingen in ons dagelijks leven en in de vorming van onze identiteit. Die behoefte aan verhalen zal altijd bestaan. Maar dat betekent ook dat verhalen zorgvuldig moeten worden bekeken, want het vertellen van verhalen is nooit een neutrale activiteit, hoe onschuldig het ook mag klinken. Deze analyse is dan ook vooral een oproep voor meer kritische aandacht voor de verhalen die over Europa worden verteld. Laten we ons opstellen als kritische lezers, niet alleen van de expliciete verhalen van de ons welbekende Eurofielen en Eurosceptici, maar juist ook van de verhalen die zich via subtielere wegen verspreiden. Want hoe implicieter de verhalen zijn, hoe groter de noodzaak ze expliciet te maken en ze expliciet te bevragen.
| |
Literatuur
Anderson, B., Imagined Communities: Reflections on the Origins and Spread of Nationalism, London 1983. |
Ankersmit, F.R., Narrative Logic: A Semantic Analysis of the Historian's Language, Den Haag 1983. |
Bhabha, H.K., Nation and Narration, New York 1990. |
| |
| |
European Parliament, House of European History, Conceptual Plan by a Committee of Experts, Brussels 2008. |
European Parliament, Building a House of European History, Brussels 2013. |
Europese Unie, Huis van de Europese Geschiedenis: Beknopte Gids Permanente Tentoonstelling, Brussel 2017. |
‘House of European History. A place to debate, question and reflect on Europe's history’. European Parliament, <http://www.europarl.europa.eu/visiting/en/brussels/house-of-european-history>, laatst geraadpleegd: 9-10-2017. |
Kaiser, W., Krankenhagen, S. & K. Poehls, Exhibiting Europe in Museums, New York 2014. |
Kohli, M., ‘The Battlegrounds of European Identity’. In: European Societies, 2000, 2.2: 113-37. |
Mikkers, R., ‘Wrevel om nieuw EU-museum’. In: De Telegraaf, 5-5-2017. |
Rigney, A., ‘Transforming Memory and the European Project’. In: New Literary History, 2012, 42:4: 607-28. |
Sadée, T., '55 miljoen euro voor nieuw ‘Europa-museum’. In: NRC Handelsblad, 4-5-2017. |
Schmidt, C., ‘In het Huis van de Europese Geschiedenis is de Brexit al een museumstuk’. In: Trouw, 5-5-2017. |
Settele, V., ‘Including Exclusion in European Memory? Politics of Remembrance at the House of European History’. In: Journal of Contemporary European Studies, 2015, 23.3: 405-417. |
White, H., ‘Historical Text as Literary Artifact’. In: B. Richardson (ed.), Narrative Dynamics: Essays on Time, Plot, and Frame. Columbus 2002: 191-210. |
|
|