werd na de kritische recensie van Aad Nuis, waarin die laatste Kellendonk beschuldigde van homofobie en antisemitisme, een immuniserende mantel van autonomie opgetrokken. Als ik het themanummer van Extaze lees, dat 25 jaar na diens overlijden geheel aan Kellendonk is gewijd, constateer ik dat deze mantel vandaag beter isoleert dan ooit tevoren. Het stemt me somber, het irriteert me.
Dit themanummer van Extaze combineert artikelen van academici met meer persoonlijke beschouwingen van literaire schrijvers. Ik begin bij de academici. Jaap Goedegebuure wijst in zijn bijdrage aan dit nummer op de verwantschap tussen Kellendonks ‘postchristelijke’ katholicisme en ‘de door het CDA gepredikte ideologie van het gezin als de hoeksteen van de samenleving’, en hij brengt Kellendonks ‘tamelijk enghartig uitvallende kritiek op de multiculturele samenleving’ in verband met ‘populistische politici als Pim Fortuyn en Geert Wilders’. (7) De maatschappelijke context van de hernieuwde Kellendonk-verering is inderdaad erg interessant. Het is al vaker opgemerkt dat Kellendonk in zijn proza, essays en opinies anticipeerde op culturele en ideologische spanningen die vandaag zeer actueel zijn, zoals de integratie van de islam in een westers land of, abstracter, het verlangen naar gemeenschap en zingeving in een steeds meer als versplinterd ervaren samenleving.
Op welke belangwekkende maatschappelijke uitdaging de verbeelding van de vrouw als ‘dier in een dier’ vooruitwijst, blijft vooralsnog onduidelijk. Dat zal dan wel die veelgeprezen ironie zijn, die van Kellendonk ‘een ongemakkelijke auteur’ maakt, van wie we zoveel houden omdat hij ons ‘pijnlijk raakt in onze politieke correctheid’. (6) Met Goedegebuures opmerking over politieke correctheid heb ik het nogal moeilijk. Ik begrijp niet goed waarom in de huidige politieke cultuur, waarin Kellendonks conservatieve gedachtewereld steeds dominanter wordt (denk aan het succes van auteurs als Thierry Baudet en Éric Zemmour), diens opvattingen nog steeds ‘tegendraads’ genoemd kunnen worden.
Maar deze bespiegelingen doen wellicht weinig recht aan de inhoudelijke kern van Goedegebuures essay: de verhouding tussen Mystiek lichaam en het joods-christelijke geschiedenisbegrip. Goedegebuure traceert heel helder Kellendonks fascinerende worsteling met het geloof, zijn inzicht in de aantrekkingskracht en de ongerijmdheid van het christelijke godsbegrip, en zijn vandaag zeer relevante overtuiging ‘dat de gemeenschap tussen mensen ertoe doet’. (10)
De bijdrage van Rick Honings is verwant aan die van Goedegebuure. Honings presenteert een overzichtelijke analyse van Kellendonks wereldbeeld, zijn religieuze opvattingen en zijn polemische uitspraken. Net als Goedegebuure neemt Honings de vaak bespotte kritiek van Aad Nuis op Mystiek lichaam als uitgangspunt. Op Honings' heldere presentatie van Kellendonks standpunt in deze discussie wil ik niets afdingen. Mij boeit vooral de vanzelfsprekendheid waarmee Nuis' kritiek vandaag als geschiedenis wordt behandeld, louter afzetpunt voor Kellendonks eigen poëticale opvattingen. Haast lachwekkend vind ik Kellendonks geklaag dat door de beschuldiging van antisemitisme ‘vragen worden opgeroepen die helemaal niets met het boek te maken hebben’. (70) En dat over een boek waarin bijvoorbeeld te lezen staat: ‘Flikkerij en