tigvallen met dit soort platitudes kunnen we de literatuur beter in een papiervermaler kieperen. Wat is dat precies, een persoonlijke leeservaring? Dat je je eerste erectie bij Wolkers kreeg? Dat je ging hyperventileren van Het gouden ei? En gaan we die ervaringen dan gezellig delen? In groepjes? Voor elke 100 boeken zijn er 10.000 ervaringen. Hormoonhuishouding en momentum zijn zelden gelijkgeschakeld. Een leeservaring doe je op tussen de lakens of boven op een berg. In een tentje of achter een koffie verkeerd. Achterover geleund in een grijs lokaal, met vergeelde posters, bulkboeken en een vergrijsde docent die kan vóórlezen met een stem als een rasp.
‘Net zoals mensen zijn boeken complexe samenvattingen van kwaliteiten en teleurstellingen, malfuncties en verlangens’, grapt documentairemaker Emilie Plouvier. Wat zij hiermee probeert te zeggen is mij een raadsel. Het lijkt op schoonschrijverij. Opsmuk. Is het niet, zo vraag ik mij dan hardop af, de plicht van de ware literatuurdocent om leerlingen een literatuuropvatting op te dringen die eerlijk is. Simpelweg omdat eerlijkheid een literaire bron van jewelste is? Een verhaal moet waarachtig zijn of in een la blijven liggen. Connie Palmen laat het Ted Hughes in een innerlijke monoloog over het werk van zijn geliefde Sylvia Plath zo formuleren: ‘Omdat ze [Plath] onvrij was, met de pen vastgeklonken aan zichzelf, hopeloos schatplichtig aan een beleefde werkelijkheid maar zonder de moed om eerlijk te zijn, was ze altijd bang dat haar poëtische reservoir leeg zou raken. Op een dag zou ze terugkijken op een plotloos oeuvre dat door niets anders bijeengehouden werd dan door een dode vader, een zelfmoordpoging, en de spagaat tussen liefde en werk.’ (Palmen 2015, 47) Kijk, dat zijn nog eens citaten waarmee argeloze leerlingen om de oren moet worden geslagen. Hiermee kunnen we ze naar de kern van het vak brengen. Daar kom ik op terug.
‘Poëzie op de leestlijst is een zeldzaamheid.’ Deze vaststelling doet Maurice Dumont. Dit is dan toch een zinnige opmerking. Alleen al omdat het een eenvoudige feitelijk en eerlijke vaststelling lijkt. En ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat Dumont zich beseft dat we met de introductie van een handboek verrassend weinig beweging in de poëzie op leeslijsten zullen krijgen. Welke docenten doorvoelen de poëzie voldoende om studenten voor de hoogste kunst der letteren te verleiden? Het wezen van de poëzie laat zich alleen spiritueel duiden. Als dichter word ik wel eens ingevlogen op middelbare scholen om een workshop poëzie te verzorgen. Ik doe dat graag. Een man moet eten. Maar kun je de poëzie tot leven wekken in een workshop van een middagje? Kun je een glimp van Het Al binnenlokken als de gordijnen nog dicht zitten? Idealiter beschik je in een sterke middelbare school over twee literatuurgoeroes met hun eigen specialisaties die als strenge heersers de jeugd schier doodslaan met de letteren. Dwars door de vakgrenzen van CKV, Duits, Engels, Frans, Spaans, Latijn, Grieks en Nederlands moeten zij het licht ontsteken en laten branden.
Simon van Dijk levert ook een oneliner: ‘Weg met de klassiekers!’ Een handboek dat alleen al de suggestie wekt te kunnen marchanderen met dat wat de literaire aristocratie tot klassiekers heeft uitgeroepen, dient per direct ritueel verbrand te worden. Literatuur is geen pop. Binnen dit vakgebied is er geen ruimte voor one-issue-populisme. Er is maar één pad dat naar verantwoord literatuuronderwijs leidt: het aristoteli-