Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||
Verstand van zaken
| |||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||
Illustratie: Vince Trommel
clusie simpel: ‘De Vlaming is gewoon te lui, te bedonderd, te bescheten, te verwaand, te geparvenuverteerd [sic] om echt Nederlands te leren, verder niks.’ (De Craemer 2015) Vanwaar zulke hoogoplopende emoties? Om de stennis te begrijpen, is het nuttig in herinnering te brengen waar die ‘Vlaamse zaak’ precies om draaide. Daarvoor moeten we terug naar de negentiende euw, toen het Frans nog goed op weg was om de enige officiële taal te worden van de jonge Belgische staat. Daartegen begon verzet te groeien onder Vlaamse intellectuelen - schrijvers, ambtenaren, leraren - die de waardering voor hun door het Frans verdrukte moedertaal stevig wilden opvijzelen, en die later bekend zouden worden als de grondleggers van ‘de Vlaamse Beweging’. Ze waren geïnspireerd door de romantische, cultuurnationalistische idealen die toen in de mode waren, maar ook door de hoop dat een stevigere positie van hun moedertaal hun kansen op een interessante loopbaan zou verbeteren. Tegelijk waren ze zich er scherp van bewust dat het met het Frans, taal van Verlichting en Moderniteit, moeilijk concurreren zou worden. Allengs groeide binnen de Vlaamse Beweging dan ook de consensus dat het verstandiger was om het Nederlands van de noorderburen als cultuurtaal te adopteren dan te proberen een eigen Standaardvlaams te ontwikkelen. Hoe zou een chaotisch allegaartje van dialecten, waarvan het Franstalige establishment graag verkondigde dat men het alleen sprak ‘aux animaux et aux domestiques’ - ‘tegen dieren en knechten’ - immers kunnen dienen als basis voor een cultuurtaal? Het ‘Vlaams’ had geen duidelijke norm en was hogelijk verbasterd door de langdurige overheersing van het Frans. De noordelijke Nederlanden daarentegen - het huidige Nederland - hadden sinds de scheiding van de Lage Landen in de late zestiende eeuw een taaltraditie in stand weten te houden die als veel zuiverder werd aanzien. Met wat goede wil kon dat Nederlands ook aan de Vlamingen verkocht worden als het hunne, was de redenering. | |||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||
In de Middeleeuwen lag het culturele zwaartepunt van de Lage Landen immers in de zuidelijke Nederlanden - het huidige Vlaanderen. Na de scheiding van de Nederlanden was een groot deel van de elite van het zuiden naar de Hollandse steden geëmigreerd. Het kon bijna niet anders of de cultuurtaal die in de zeventiende eeuw in Holland was ontwikkeld - het Standaardnederlands - moest sterk beïnvloed zijn geweest door de taal van de zuiderlingen. Zo bekeken hadden ‘de Hollanders van ons [de Vlamingen] een cultuurtaal (...) geërfd, die ze dan gedurende enkele eeuwen voor ons hebben bewaard’.Ga naar voetnoot2 (Pauwels 1954) Door dat Nederlands nu ‘opnieuw’ over te nemen zou Vlaanderen de standaardiseringsachterstand inhalen die het door de Franstalige dominantie had opgelopen. Inmiddels lijken de hierboven opgesomde argumenten stilaan achterhaald. Onderzoek van taalkundige Nicoline van der Sijs wees uit dat in de zeventiende-eeuwse ontwikkeling van het Standaardnederlands vooral de Hollandse invloed van tel was, en de Zuid-Nederlandse inbreng verwaarloosbaar. (Van der Sijs 2004) Haar collega's Gijsbert Rutten en Rik Vosters toonden dan weer aan dat het beeld van de Babylonische toestand in de zuidelijke Nederlanden vooral beschouwd moet worden als een retorische strategie van de voorstanders van taaleenheid tussen noord en zuid. Naast de dialecten had er zich in de late achttiende eeuw in Vlaanderen wel degelijk al een overkoepelend geschreven register ontwikkeld, dat niet minder uniform was dan dat van het noorden (en daar werden natuurlijk net zo goed nog dialecten gesproken). (Rutten & Vosters 2010; Vosters 2013) Niettemin is de achterstandsretoriek tot vandaag wél een groot succes gebleken, en legitimeerde hij een bij momenten behoorlijk rabiaat taalzuiveringsoffensief. Voor de Vlamingen was het Algemeen Beschaafd Nederlands, zoals de gedeelde taalnorm lang heette, immers een geïmporteerde taal, die ze niet vanzelf beheersten. Hun dagelijkse taalgebruik wemelde van de dialectinvloeden, ze spraken elkaar aan met gij, ze gebruikten voor Nederlanders ouderwets klinkende woorden als gans (‘heel’) en ze bezigden heel wat Franse of uit het Frans vertaalde termen, zoals camion (‘vrachtwagen’) en zich verwachten aan (van s'attendre à, ‘verwachten’). Vooral vanaf de jaren vijftig kwamen de inspanningen om de Vlaming die ‘fouten’ af te leren op kruissnelheid. De radio en de dan nog nieuwe televisie zonden dagelijks taalzuiveringsprogramma's uit, dag- en weekbladen namen een vaste taalrubriek op in hun kolommen en op talloze Vlaamse scholen richtten scholieren ‘ABN-kernen’ op ter promotie van de beschaafde taal bij de jeugd. Die ABN-ijver was nauw verbonden met de idealen van de Vlaamse Beweging - ‘de Vlaamse zaak’ dus. Voor de proponenten van die Vlaamse zaak was taalzuivering een onderdeel van een grootschalig beschavingsproject, dat van wezensbelang was voor de emancipatie van het Vlaamse volk. Alleen door te tonen dat ze een échte cultuurtaal spraken, die qua ontwikkeling en prestige | |||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||
kon wedijveren met het Frans, zouden de Vlamingen immers het juk van de Franstalige dominantie kunnen afwerpen. Maar de taalpropaganda was evengoed gemotiveerd door egalitaire bekommernissen: de beheersing van het ABN zou arbeiderskinderen en boerenzonen en -dochters de kans geven om zich ‘uit de Vlaamse klei te trekken’ en de sociale ladder te beklimmen. ABN-activisten van alle politieke gezindten waren het erover eens dat ‘correct’ spreken het sine qua non was van intellectuele ontwikkeling en sociale mobiliteit. Wie zich het met Nederland gedeelde Nederlands eigen kon maken toonde zich een verfijnd man/vrouw van de wereld die onder de eigen kerktoren vandaan durfde te komen. ‘Met wat goede wil kon dat Nederlands ook aan de Vlamingen verkocht worden als het hunne, was de redenering.’ Het project van de Vlaamse Beweging is uiteindelijk succesvol gebleken: Vlaanderen is vandaag een in hoge mate autonome gemeenschap binnen de Belgische staat en doet het economisch veel beter dan het Franstalige zuiden. Het Frans betekent al lang geen wezenlijke bedreiging meer voor het Nederlands in Vlaanderen. Maar alle taalzuiveringsinspanningen ten spijt spreken Vlamingen nog steeds als vanouds hun onmiskenbaar Vlaamse idioom. De hoogopgeleiden onder hen bewijzen bovendien dat je niet zo nodig Standaardnederlands moet spreken om de maatschappelijke ladder te beklimmen. In reclame, fictiereeksen en praatprogramma's op tv ondervindt de standaardtaal flinke concurrentie van meer informele en spreektalige registers die gezelliger, bescheidener, hipper en minder schools klinken. Dat alles frustreert de vele intellectuelen wie het zelf bloed, zweet en tranen heeft gekost om zich het Standaardnederlands eigen te maken. Zij zien in al dat ‘koetervlaams’ een bedreiging voor de taaleenheid van Noord en Zuid en het bewijs dat de Vlaming zijn culturele achterstand tegenover Nederland nog steeds niet ingelopen heeft. Maar je zou ook kunnen zeggen dat de keuze voor de overname van het Nederlands destijds die achterstand net in het leven geroepen heeft, en dat daarop blijven hameren de achterstand alleen maar in stand houdt. Wie zelf de taalnorm niet mag bepalen, maar hem maar over te nemen heeft, hinkt immers eeuwig achterop. Elke onbewuste afwijking van de taalnorm wordt in het denkschema van de achterstand geïnterpreteerd als een teken van onvolwassenheid. Elke bewuste afwijking van de norm heet dan weer een uiting van zelfgenoegzaamheid en provincialisme. Dat denkschema heeft in de loop van de twintigste eeuw ook tastbare gevolgen gehad voor de Vlaamse literatuur. Literatuurwetenschapper Kevin Absillis doopte het ‘de vloek van Arm Vlaanderen’ en toonde aan hoe die vloek het Vlaamse literaire uitgeverswezen met een hardnekkig legitimiteitsprobleem opzadelde en aan de Nederlandse concurrenten een competitief voordeel schonk dat ze tot vandaag hebben weten te handhaven. Doordat de Vlaamse intellectuele elite voortdurend de culturele achterstand van Vlaanderen benadrukte, nestelde zich immers zowel bezuiden als | |||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||
benoorden de Moerdijk al snel de overtuiging dat enkel Vlaamse literair werk met een Nederlands uitgeefimprint kon deugen, en dat wat in Vlaanderen ‘achterbleef’ wel van inferieure kwaliteit moest zijn. Vlaamse auteurs met literaire ambities richtten dan ook bijna vanzelfsprekend de blik noordwaarts. Dat resulteerde in de naoorlogse jaren in een uittocht van de meest toonaangevende Vlaamse literaire schrijvers naar Nederland, wat op zijn beurt door de intellectuele elite in Vlaanderen werd geïnterpreteerd als het zoveelste bewijs dat het Vlaamse volk de nodige beschaving mankeerde om de internationale klasse te herkennen van auteurs als Louis Paul Boon en Hugo Claus. In een poging hun geloofwaardigheid in Nederland op te krikken, namen Vlaamse uitgeverijen vanaf de jaren vijftig Nederlandse redacteurs in dienst die het proza van Vlaamse auteurs systematisch vernederlandsten. Dat ‘getuigde gewoon van goede smaak, van opvoedkundige verantwoordelijkheid en van zin voor beschaving’. (Absillis 2009) Over de niet minder Vlaamse inslag van het literaire idioom van Boon en Claus werd in de Vlaamse receptie meer dan eens gemopperd, maar even vaak werd hun taal discursief ‘ontvlaamst’: wat zij schreven was geen dialect of ‘krom’ Vlaams, maar werd beschouwd als een unieke, idiosyncratische kunsttaal - het ‘Boons’ en het ‘Claus’.Ga naar voetnoot3 (Absillis 2009) Ook al klinken in de nijdige reacties op het Gele boekje de aloude denkpatronen nog luid door, een ander deel van de Vlaamse intellectuele opinie lijkt vandaag stilaan zijn talige minderwaardigheidscomplex af te schudden. Vooral een jongere generatie academici, journalisten en schrijvers voelt minder schroom dan vroeger over haar herkenbaar Vlaamse taalgebruik. Een initiatief als het Gele boekje toont niettemin dat ook die groep nog de aandrang voelt om het kaf van het koren te scheiden (appelsien (‘sinaasappel’) mag in de krant gebruikt worden, ajuin (‘ui’) dan weer niet). Ook de nood om lippendienst te bewijzen aan het gedeelde Standaardnederlands blijft hoog. Zo bedient bijvoorbeeld Dimitri Verhulst zich gretig van typisch Vlaamse woorden zoals tas, omdat, aldus de schrijver, ‘van de zes miljoen Vlamingen (...) alleen een bescheten half percent het over een kopje koffie [zal] hebben. Wie eigent zich dan het recht toe om te beweren dat een tas een kopje moet zijn?’ (Vandendaele 2010) Tegelijk diagnosticeerde Verhulst in een opiniestuk de Vlamingen ‘op taalkundig vlak maar al te vaak liever lui dan moe’ en keerde hij zich bij die gelegenheid fel tégen de aversie die hij Vlamingen zag koesteren tegen een ‘correcte standaardtaal’, die hen blijkbaar ‘te kakkineus’ was. (Verhulst 2012) Met de duurzaamheid van oude denkschema's in het achterhoofd kan voor zulke schizofrenie wel enig begrip worden opgebracht. Minder makkelijk te vergeven is het feit dat een dergelijk discours vooral het eigen spreek- | |||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||
recht veilig stelt, en anderen die zich niet conformeren aan de geproclameerde norm het recht van spreken ontneemt. Wie al te Vlaams praat in al te veel omstandigheden wordt nog steeds makkelijk weggezet als achterlijke provinciaal dan wel luie parvenu. Het is maar de vraag of zulke verwijten andaag nog een beschaafde bijdrage aan het debat over taal en emancipatie mogen heten. | |||||||||||
Literatuur
|
|