Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
Kevin Absillis
| |||||||||||||||||
Als je in Rome kunt rijden...Op 29 oktober 2014 raakte bekend dat De Bezige Bij Antwerpen als zelfstandig uitgeeffonds werd opgeheven. Aanhoudende financiële moeilijkheden noopten fondseigenaar WPG Uitgevers de onderneming te laten vervellen tot een bijkantoortje van de in Amsterdam gevestigde Bezige Bij. Eerder dat jaar had WPG de prestigieuze literaire fondsen Querido, De Arbeiderspers, Nijgh & Van Ditmar en Athenaeum Polak & Van Gennep van de hand gedaan. Een drastische beslissing, maar een onvermijdelijke, nadat de groep zijn omzet van 2010 tot 2013 met maar liefst 45 miljoen euro had zien krimpen. (Vermij 2014) De herstructurering van De Bezige Bij paste in dezelfde bezuinigingspolitiek. Dat er medewerkers zouden worden afgedankt, stond vast. De directeur van De Bezige Bij Amsterdam, Henk Pröpper, was de ochtend van de 29e oktober zelf naar Antwerpen gereden om het betrokken personeel op de hoogte te brengen. Hij zal wel even geslikt hebben toen de Vlaamse pers nog voor de noen breed de boodschap openbaarde die hij zo-even discreet had overgebracht. Samen met WPG-directeur Koen Clement probeerde hij het een en ander recht te zetten in een inderhaast uitgestuurd persbericht. Het baatte niet meer, want het gerucht gonsde al | |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
rond: De Bezige Bij Antwerpen deed de boeken dicht! (Anoniem 2014) In het beste geval zou de uitgeverij als ‘een dépendance van de Amsterdamse branche’ kunnen voortbestaan. (Reugebrink 2014) De timing van het lek was vervelend voor WPG, zo amper vierentwintig uur voor de plechtige opening van de Boekenbeurs. Het was te voorzien dat het nieuws op de jaarlijkse hoogmis van het Vlaamse boekenvak druk besproken zou worden. Voor de schrijvers van De Bezige Bij Antwerpen, die het einde van hun uitgeverij uit de pers hadden moeten vernemen, lag hier bovendien een prima kans om de algehele ontevredenheid en onrust te demonstreren. Bart Van Loo, Koen Peeters, Jeroen Theunissen, Marc Reugebrink, Gaea Schoeters en andere fondsauteurs verschenen op de Boekenbeurs met stickers van een éénvleugelig bijtje en sommigen hadden zelfs een rouwband om gedaan, naar eigen zeggen om uitgever Harold Polis en zijn entourage een hart onder de riem te steken. (Leen 2014) Polis zelf, voor de binnen- en buitenwereld het gezicht van de Bij Antwerpen, meldde zich ziek af voor de Boekenbeurs. Na het uitlekken van het nieuws zou hij zich nog weken in stilzwijgen hullen. Zoveel is inmiddels duidelijk: Vlaamse journalisten hoefden in 2014 niet naar een goed verhaal te zoeken om de opening van de Boekenbeurs te verslaan. De teloorgang van wat al gauw ‘de enige echt literaire uitgeverij in Vlaanderen’ heette (Stevens 2014b), kon worden gepresenteerd als een klap voor de Vlaamse letteren, een symptoom van de zware crisis in het boekenvak of een blijk van het Vlaamse onvermogen om een literaire uitgeverij in stand te houden. Vlamingen die minder zelfkritiek verkozen, hielden het op het zoveelste bewijs dat Hollands imperialisme de literaire zaak beneden de Moerdijk verpestte. Sommige Nederlanders deden alvast hun stinkende best om de verwijten van grachtengordelarrogantie aan te zwengelen. Zo legde Vrij Nederland-recensent Jeroen Vullings aan de lezers van een Vlaams dagblad uit dat het opdoeken van De Bezige Bij Antwerpen ‘een zegen’ was voor de auteurs die er onder contract lagen: nu waren ze wel verplicht om zich tot in Amsterdam te knokken. Als die Vlamingen het daar konden maken, zouden ze pas echt meetellen. In de woorden van de opiniemaker: ‘als je in Rome kunt rijden, dan kun je overal rijden’. (Vullings 2014) Wie een beetje afwist van de geschiedenis van het Vlaamse boekbedrijf, kwam dit soort praatjes vertrouwd voor. Literaire uitgevers die in Vlaanderen wat probeerden, ondervonden per definitie vroeg of laat de nadelen van hun marktpositie. Ze kregen hun boeken niet of amper verspreid in de Nederlandse boekhandel, stuitten op onverschilligheid in de Nederlandse pers en verloren mede als gevolg hiervan belangrijke auteurs aan Nederlandse concurrenten. Het is belangrijk om op te merken dat de Vlamingen deze toestand deels zelf hebben veroorzaakt. Om de Vlaamse natie tegen de dominante Franstalig-Belgische cultuur weerbaar te maken, hebben de eerste generaties flaminganten in de negentiende eeuw een geïdealiseerd beeld van Nederland in stand gehouden. Vlamingen werden aangemoedigd om zich aan hun ‘broeders’ in het Noorden te spiegelen, tenminste wat taal en enkele culturele gewoonten betrof. Het Zuiden had namelijk een beschavingsachterstand die het op deze manier moest en zou | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
goedmaken. Het paradoxale neveneffect van deze in veel variaties en verschillende contexten herhaalde boodschap was dat de Vlaamse natie juist een niet onbelangrijk deel van haar emancipatie werd ontzegd. Het gehamer op de Vlaamse culturele achterstand - een discursieve formatie die ik in mijn eigen onderzoek ‘de vloek van Arm Vlaanderen’ noem (Absillis 2009) - verhinderde namelijk dat deze regio een zelfstandig cultureel gezag kon ontwikkelen. De autoriteit om ‘goede’ van ‘slechte’ taal en ‘waardevolle’ van ‘waardeloze’ literatuur te onderscheiden werd vrijwillig aan Nederland afgestaan. Vlaamse schrijvers ondervonden in deze omstandigheden al gauw dat hun werk automatisch meer en beter gewaardeerd werd, boven én onder de Moerdijk, als het door een Nederlandse uitgever in de markt werd gezet. Zo riep de dichter Karel van de Woestijne een ‘Hollandsch impressum’ in 1922 uit tot een ‘waarborg van degelijkheid’. Luttele jaren later noteerde zijn landgenoot Lode Zielens dat zijn ‘prestige’ er flink op vooruit zou gaan als zijn nieuwe roman bij ‘een Hollandsche firma’ het licht zou zien. Geleidelijk aan raakte de idee ingeburgerd dat een getalenteerde Vlaming vroeg of laat met een Nederlandse uitgever kon samenwerken, en dat alle anderen dus wel hele of halve knoeiers moesten zijn. De discussies die in 2014 aan de vooravond van de Boekenbeurs losbarstten, leken deze oude doembeelden plots te reanimeren. Er was niet alleen de verwaten reactie van een Vrij Nederland-recensent, ook Vlamingen konden zich behoorlijk schamper uitlaten over het fonds van Harold Polis. Collega-uitgever André van Halewijck omschreef diens auteursstal op de Vlaamse televisie zelfs als ‘een B-elftal’.Ga naar voetnoot2 ‘Die Vlaamse Bij, aardig, maar hoger honing ging toch altijd eerst naar Amsterdam’, parafraseerde Bezige Bij Antwerpen-auteur Filip Rogiers de algemene teneur. (Rogiers 2014) De ondergang van De Bezige Bij Antwerpen laat zich zo finaal lezen als een nieuw hoofdstuk in het oude Vlaamse gevecht tegen de bierkaai. In wat volgt probeer ik dit nieuwe hoofdstuk in grote lijnen te reconstrueren. | |||||||||||||||||
Manteau en MeulenhoffDe Bezige Bij Antwerpen werd gevormd in het voorjaar van 2010. Veeleer dan om een nieuw initiatief ging het om een doorstart van Meulenhoff|Manteau, een fonds dat zeven jaar eerder was opgericht in de schoot van de Standaard Uitgeverij en gespecialiseerd was in hoogwaardige literatuur en de betere non-fictie voor de Nederlandse en de Vlaamse markt. De vlag waaronder de boeken zeilden moest deze grensoverschrijdende ambitie onderstrepen: door een roemrucht merk van Vlaamse oorsprong - Manteau - te combineren met een dito Nederlands merk - Meulenhoff - hadden de initiatiefnemers bezuiden en benoorden Wuustwezel op een welwillend onthaal gemikt. ‘Manteau’ verwijst naar de uitgeverij die Angèle Manteau in 1938 in Brussel onder haar eigen naam oprichtte en waarvan de geruchtmakende geschiedenis inmiddels al | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
vaak, zij het nog altijd niet volledig in kaart is gebracht.(Bruinsma 2005, Absillis 2009) Onder anderen Louis Paul Boon, Hugo Claus, Johan Daisne, Walter van den Broeck en de uit Nederland afkomstige Jeroen Brouwers maakten hier hun literaire debuut. In de decennia na de Tweede Wereldoorlog was Manteau de enige vanuit België opererende firma die een beetje kon wedijveren met Querido, De Arbeiderspers, De Bezige Bij en andere toonaangevende Nederlandse uitgevers. Al werd ook voor Angèle Manteau, nota bene een in het Waalse provinciestadje Dinant opgegroeide Franstalige, de toenadering tot het Nederlandse literaire systeem nooit vanzelfsprekend. Meer dan twintig jaar stond ze aan het hoofd van haar eigen uitgeverij toen ze in 1960 aan Reinold Kuipers en Tine van Buul moest vragen of zij het Manteaufonds in Nederland wilden verspreiden onder de naam van Querido. Het gebrek aan waardering voor wat ze trachtte op te bouwen was zo stuitend dat de Belgische uitgeefster zich gedwongen zag om haar boeken als Nederlandse producten te vermommen. (Absillis 2010B) Toch leek ze in de tweede helft van de jaren zestig even het Amsterdamse monopolie op ‘literaire kwaliteit’ aan te kunnen tasten. Maar even plots als de erkenning kwam, stortte de uitgeverij door overname-perikelen als een kaartenhuisje in elkaar. Eind 1970 deed Angèle Manteau zelf het licht uit en ging ze aan de slag bij de Nederlandse uitgeverij Elsevier. (Absillis 2009) Ze bleef uiteindelijk nog bijna twintig jaar in het boekenvak actief en zou pas in 2008 overlijden op 97-jarige leeftijd. De uitgeverij die Manteaus naam droeg, was na het vertrek van de oprichtster in 1970 blijven bestaan. Na een korte overgangsperiode kwam het directeurschap in handen van Manteaus voormalige medewerker Julien Weverbergh, die de uitgeverij tot 1986 zou leiden. Van een onafhankelijk bedrijf was toen al geen sprake meer: van 1965 tot 1976 maakte Manteau deel uit van het Van Goor-concern (later Edicom), na 1978 van de groep Elsevier. In 1986 ging Manteau, samen met alle andere door Elsevier beheerde fictiefondsen, over in handen van de Nederlandse ondernemer René Malherbe, die eerder al de Standaard Uitgeverij had gekocht. Het was het begin van een moeilijk decennium voor Manteau. In steeds wisselende constellaties en onder weinig standvastige stuurlui verloor het merk zijn uitstraling en ook commercieel liep het niet. Pas in 1997 ontstond weer zicht op beterschap, toen Manteau als fonds werd ondergebracht bij Standaard Uitgeverij. (Simons 2013: 342) Onder Wim Verheije als directeur ging Manteau opnieuw meer literatuur aanbieden en werd het wellicht zelfs welvarender dan ooit dankzij de inbreng van de in Vlaanderen zeer geliefde politieromans van onder meer Pieter Aspe, Luc Deflo en Bob Mendes, die vanaf 2001 onder het imprint Manteau Thrillers aan de lezer werden gepresenteerd. Mede door de impact van deze thrillers op het merk Manteau, rijpten plannen voor een nieuw fonds dat voluit een literair profiel zou ambiëren en ook in Nederland op de nodige erkenning moest kunnen rekenen. Een gerucht zette vermoedelijk de hele operatie in gang. Johan de Koning, die in 2000 als uitgeefdirecteur van Standaard Uitgeverij was aangesteld, had opgevangen dat Robbert Ammerlaan met het plan rondliep om in Antwerpen een bijkantoor te openen van De Bezige Bij, de gerenom- | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
meerde literaire uitgeverij die door hem sinds 1999 met doortastendheid en de nodige successen werd geleid. De Koning besefte dat er dringend actie nodig was als Standaard en Manteau hun literaire ambities niet voorgoed wilden opbergen. Verheije was dat met hem eens. Om hun ambitie waar te maken, keken ze uit naar samenwerking met een Nederlandse firma. Deze partner werd uiteindelijk J.M. Meulenhoff, dat inmiddels tot dezelfde groep was gaan behoren als Standaard Uitgeverij en Manteau, namelijk Perscombinatie Meulenhoff of kortweg PCM. Dat zat zo: De eerder genoemde René Malherbe had in de jaren 1980 meer dan een handvol uitgeverijen bij elkaar gekocht van enkele niet langer in het boek als product geïnteresseerde concerns, naast Standaard Uitgeverij van Bührmann-Tetterode en De Boekerij en Manteau van Elsevier onder meer ook A.W. Bruna en De Friesche Pers. (De Glas 2012: 31) In 1991 deed Malherbe zijn collectie echter alweer van de hand. Hij vond het volop naar expansiemogelijkheden speurende Meulenhoff & Co bereid om haar integraal van hem over te nemen. De Nederlandse holding Meulenhoff & Co beschikte over een educatieve uitgeverij, een importafdeling en sinds 1986 ook over een Vlaamse poot, na de overname van de in de jaren zeventig opgerichte uitgeverij Kritak (‘Kritiese Aktie’). Het geletterde publiek kende de groep echter in de eerste plaats van het onderdeel J.M. Meulenhoff. Deze eind negentiende eeuw door de apothekerszoon Johannes Marius Meulenhoff opgerichte uitgeverij had in de jaren tachtig en negentig in literair opzicht de meest luisterrijke periode uit haar toen haast een eeuw omspannende geschiedenis beleefd. Het fonds kon pronken met een Pléiade van Nobelprijswinnaars en gedoodverfde kandidaatwinnaars van deze onderscheiding: van de Latijns-Amerikaanse auteurs Gabriel García Márquez, Maria Vargas Llosa, Camilo José Cela, Carlos Fuentes en Octavio Paz tot Amos Oz, Kenzaburo Oë, Günter Grass, José Saramago, André Brink en Patrick Modiano. Onder impuls van redacteurs en uitgevers als Laurens van Krevelen, Wouter Tieges, Wil Hansen en Tilly Hermans had Meulenhoff daarnaast sinds de jaren zeventig een ontzagwekkend fonds van oorspronkelijk Nederlandstalige literatuur uitgebouwd. Frans Kellendonk, Rudy Kousbroek, Oek de Jong, Nelleke Noordervliet, Charlotte Mutsaers, Adriaan van Dis, Marcel Möring en de Vlamingen Stefan Hertmans en Erwin Mortier, die hier in 1999 zijn debuut maakte met Marcel: het is slechts een greep uit de opvallendste namen. (Van Krevelen 2006) In 1994 fuseerde de holding Meulenhoff & Co met de Perscombinatie, op dat ogenblik Nederlands belangrijkste dagbladuitgever met onder andere Het Parool, de Volkskrant en Trouw in de portefeuille. Zakelijk leek het aldus ontstane PCM Uitgevers NV aanvankelijk voor de wind te gaan, maar in dit grotere geheel verzonk de boekendivisie wel enigszins. (Van Krevelen 2006: 168 en verder) Hoog in de hiërarchie werden zonder veel omkijken beslissingen genomen die het goede functioneren van de literaire fondsen in het gedrang brachten. Daarnaast zette de kortstondige, maar heftige inmenging van Mai Spijkers als hoofd Algemene Boeken veel kwaad bloed. Zeker zijn voornemen om de destijds omstreden, want extreem markt- en mediagerichte, ‘sensatieuitgeverij’ Vassallucci aan te kopen en samen te voegen met Meulenhoff werd ge- | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
contesteerd. (Mulder 2011) Oudgedienden trokken hun conclusies en begonnen J.M. Meulenhoff te verlaten. Laurens van Krevelen ging in 2000 uit protest tegen de gang van zaken met vervroegd pensioen, een jaar later vertrok Wil Hansen om samen met Eva Cossee en Christoph Buchwald uitgeverij Cossee op te richten. (Van Krevelen 2006: 168 en verder) Toen in augustus 2001 ook Tilly Hermans ontslag nam, zegden de meeste auteurs openlijk het vertrouwen in hun uitgever op. Meer dan vijfentwintig van hen zouden Hermans volgen naar Augustus, een nieuwe uitgeverij die ze onder de pannen van het VBK-concern zou openen. De in het Nederlandse boekenvak nooit eerder vertoonde exodus veroorzaakte een mediarel zonder weerga en bracht Meulenhoff, nog los van het auteursverlies, reputatieschade toe waarvan het tot vandaag niet is hersteld. | |||||||||||||||||
Meulenhoff|ManteauTwee maanden voordat Tilly Hermans als een rattenvanger van Hamelen naar Augustus vertrok, was de 33-jarige neerlandica en gewezen Prometheusredactrice Annette Portegies door Mai Spijkers aangesteld als directeur-uitgever van J.M. Meulenhoff. Zij was het die in het najaar van 2001 in inmiddels wel heel ondankbare omstandigheden enig toekomstperspectief voor de uitgeverij moest zien te creëren. Al gauw nam ze zich voor om de banden met Vlaanderen aan te halen en zocht ze contact met Standaard Uitgeverij en Manteau, de Vlaamse onderdelen in het PCM-concern. Hoe deze toenadering is verlopen, valt op basis van het beschikbare archief niet meer precies te reconstrueren. Wel duidelijk is dat Marc Kregting in de coulissen een belangrijke rol heeft gespeeld. Deze in Antwerpen verblijvende Nederlandse schrijver was per oktober 2001 als redacteur in vaste loondienst getreden van J.M. Meulenhoff, ‘omhooggevallen’, schreef hij naderhand laconiek, ‘nadat Tilly Hermans in het kielzog van Wil Hansen de deur van dat huis zo hard dicht had geslagen dat het op het televisiejournaal kwam’. (Kregting 2004: 7) Kregting kende iemand in Antwerpen die boordevol plannen zat, maar niet de kansen kreeg om die ook waar te maken: Harold Polis. Deze neerlandicus en publicist bemande al enkele jaren het Vlaamse filiaal van Nijgh & Van Ditmar. Dat klonk indrukwekkender dan het was: in werkelijkheid beschikte de prille dertiger over een bescheiden bureauruimte in de kantoren van WPG-Vlaanderen aan de Maarschalk Gérardstraat, precies tussen het bekende eetcafé Kapitein Zeppos en wat toen nog Studio Herman Teirlinck heette in. Het was Polis' opdracht om de literaire dynamiek beneden de Moerdijk te volgen en nieuw Vlaams talent onder te brengen bij het WPG-fonds Nijgh & Van Ditmar. Van het hoofdkantoor in Amsterdam, waar Elsschot-biograaf en muziekkenner Vic van de Reijt de scepter zwaaide, kreeg de talentscout in Antwerpen echter weinig ruimte. In het archief van Meulenhoff|Manteau bevindt zich nog een nota die Polis op 28 oktober 2001 voltooide en waarin hij zijn eigen positie bij Nijgh & Van Ditmar afstandelijk analyseert. Aan de nota is een ‘plannenlijst’ gehecht die haast vijftig titels in het vooruitzicht stelt. Daaronder nog ongetitelde romans van David Nolens, Bart Meuleman en Piet Joostens, een ‘Afrika-roman’ van Tom Naegels, twee titels van J.M.H. Berckmans, | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
het werk-in-uitvoering Omega minor van Paul Verhaeghen, de gebundelde theaterteksten van Paul Mennes en voorts een sliert non-fictie: van Elsschot-boeken van de journalisten Erik Rinckhout en Martine Cuyt tot een publicatie van de toenmalige SP. Avoorzitter Patrick Janssens. Het was uitgesloten dat Nijgh & Van Ditmar zich op korte termijn met zoveel Vlaams werk zou inlaten. Polis mocht hoogstens tien boeken per jaar maken. ‘[B]elachelijk weinig’, blikte hij later op deze periode terug, ‘[i]k verveelde me (...) te pletter’. (Wubbels 2014: 123) Geen wonder dat hij de oren spitste toen Kregting hem in de loop van 2002 vertelde dat J.M. Meulenhoff en Manteau/Standaard Uitgeverij met plannen rondliepen om een gloednieuw literair fonds in de Nederlandstalige boekenmarkt te zetten. Over de vraag of hij er niet iets voor voelde om dat nieuwe initiatief in goede banen te leiden, hoefde Polis niet lang na te denken. Eind 2002 volgden er onderhandelingen met Portegies, Verheije en De Koning en nog voor de jaarwisseling was alles in kannen en kruiken.Ga naar voetnoot3 Op 19 december 2002 feliciteerde Annette Portegies Polis met zijn nieuwe baan: ‘Ik ben ontzettend blij dat het gelukt is! Voel je welkom, bij Manteau en bij Meulenhoff.’ (E-mail, d.d. 19-12-2002, AMVC- Letterenhuis [MM 395, map 205]) Nog eens twee weken later pakten J.M. Meulenhoff en SU in de pers uit met hun plannen: onder de naam Meulenhoff|Manteau was een gloednieuw ‘lage-landenfonds’ gesticht voor non-fictie en op termijn ook literatuur. (Anoniem 2003a; Anoniem 2003b; GSE 2003; Dessing 2003a) Portegies benadrukte dat het een autonoom initiatief was, niet bedoeld als ‘kweekvijver’ voor J.M. Meulenhoff. Aan Vlaamse kant werd de klemtoon gelegd op het grensoverschrijdende aspect van de nieuwe uitgeverij. Verheije vertelde trots dat een Nederlandse en een Vlaamse uitgeverij voor het eerst echt ‘samen boeken’ zouden gaan maken. Polis klonk in een van zijn eerste interviews nog ambitieuzer: hij wilde ‘een kwalitatief hoogstaand deelfonds van de grond [af bouwen]’ met ‘boeken die men van Groningen tot aan Brussel kan appreciëren’. (Dessing 2003b) De allereerste aanbiedingsfolder van Meulenhoff|Manteau, die in de zomer van 2003 werd klaargestoomd, zou uiteindelijk vier initiatiefnemers vermelden: Johan de Koning, Annette Portegies, Wim Verheije en Harold Polis. In het aanbod zelf valt op hoe Polis diverse plannen recyclede die hij nog voor Nijgh & Van Ditmar had gesmeed. Alvast één lezer was op grond van de eerste fondscatalogus helemaal om: de inmiddels 93-jarige Angèle Manteau. Zij wenste Polis alle succes toe en bekende: ‘Nooit heb ik durven hopen dat de naam Manteau zou staan op zo'n mooie aanbiedingsfolder en op de aankondiging van zo'n reeks kwaliteitsboeken. (...) [I]k sta vol bewondering voor uw prestatie. In zeer korte tijd bent u erin geslaagd uitstekende, veelbelovende nieuwe uitgaven aan te bieden en o.m. twee romans en één verzenbundel, buiten een reeks non-fictie waar ik naar uitkijk. Het feit dat haast alle omslagen zuiver typografisch | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
zijn uitgevoerd verheugt mij ten zeerste. Zo had ik het zelf ook willen doen (...).’ (Brief van A. Manteau aan H. Polis, 09-09-2003, AMVC- Letterenhuis [MM 395, map 205]) | |||||||||||||||||
Samen boeken maken?Geheel in lijn met de geschiedenis van het Vlaamse en Nederlandse boekbedrijf zou de euforisch aangekondigde samenwerking tussen Meulenhoff en Manteau - grensoverschrijdend! - niet lang stand houden. De voornaamste oorzaak waren de aanhoudende perikelen bij J.M. Meulenhoff. Mai Spijkers holde de uitgeverij verder uit en schoof, doorgaans geruggesteund door PCM-bestuursraadslid Ben Knapen, zo vaak met pionnen en (deel)fondsen dat op den duur niemand nog wist waar hij of zij aan toe was. In dit klimaat wilde Portegies al gauw van het algemeen directeurschap bij J.M. Meulenhoff af. In 2004 werd ze vervangen door Anne Rube, maar zelf bleef ze wel aan boord als literair uitgever. In een zoveelste rondje over de reorganisatie van de Nederlandse literaire fondsen van PCM, we schrijven de zomer van 2004, is er sprake van dat Meulenhoff zijn samenwerking met het Vlaamse Manteau zal intensifiëren. Met name Portegies stuurt daarop aan, maar Spijkers zet zijn voet dwars. Samen met Knapen ambieert hij de samenvoeging van Meulenhoff (waarin inmiddels Vassallucci is ondergebracht) met Prometheus/Bert Bakker. De nieuwe mastodontuitgeverij die zo zou ontstaan wil hij zelf gaan leiden. Als dit plan in de openbaarheid komt, breekt opnieuw onrust uit onder de nog resterende Meulenhoff-auteurs. Stefan Hertmans en wat later ook Charlotte Mutsaers laten weten dat ze andere oorden opzoeken. Onder meer Geert Mak en Renate Dorrestein dreigen hetzelfde te doen als Spijkers niet de wacht wordt aangezegd. Op 15 december 2004 raakt bekend dat ook voor Portegies de maat vol is: ze kondigt aan naar concurrent Querido te zullen vertrekken. (Ramaer 2004a; Vermij 2004) Na veel gebakkelei wijst de raad van bestuur van PCM eind 2004 het plan van Spijkers toch nog af en wordt de meest omstreden man uit de Nederlandstalige uitgeefwereld - koosnaampje: ‘de rat’ - in één beweging de laan uit gestuurd. Knapen verontschuldigt zich en public: ‘Ik voel me wel degelijk verantwoordelijk. Wij hebben onze literaire uitgevers te weinig ruimte geboden voor een eigen beleid, te weinig geholpen ook met facilitaire zaken, zoals administratie en beheer van hun boekenvoorraad.’ (Ramaer 2004b) Knapen geeft bovendien te kennen de eerdere suggestie van Portegies alsnog te zullen oppakken: in plaats van te fuseren met Prometheus moet Meulenhoff inzetten op een doorgedreven samenwerking met ‘het Belgische literatuurfonds Manteau’. Knapen probeert Portegies vervolgens toch aan boord te houden, maar dat mislukt. Uiteindelijk komt de leiding over J.M. Meulenhoff in handen van Sander Knol, gewezen manager van de ECI-Boekenclub en directeur van de in populaire lectuur gespecialiseerde PCM-uitgeverij De Boekerij. Knols belangstelling voor literatuur is - vergeleken met die van zijn voorgangers - gering, affiniteit met de Vlaamse cultuur heeft hij al helemaal niet. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat er onder zijn bewind | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
van een doorgedreven samenwerking met Manteau niets terechtkomt. Integendeel, Knol wil het distributiewerk van J.M. Meulenhoff voor de Meulenhoff|Manteau-uitgaven afbouwen. In plaats van alle in Antwerpen door Polis vervaardigde boeken te vertegenwoordigen, wil hij kunnen afwijzen wat hem voor de Nederlandse markt te onaantrekkelijk toeschijnt. Van ‘samen boeken maken’ was al nooit veel in huis gekomen, maar deze botte koersverandering vernietigde wat er nog restte van de Laaglandse parolen waarmee Meulenhoff|Manteau zich in 2003 op de kaart had gezet. Hoe zou Polis aan zijn in Amsterdam te min geachte auteurs kunnen uitleggen dat hun de toegang tot de Nederlandse boekhandel werd ontzegd? De Vlaamse uitgever die er prat op ging dat ‘een Vlaamse schrijver (...) niet meer naar Amsterdam op bedevaart [hoefde] om op een ernstige manier een boek uitgegeven te krijgen’, zat met een ernstig probleem. (Jacobs 2011) Het conflict met Knol is het ogenblik waarop Polis zich finaal realiseert dat ook hij, meer dan veertig jaar na Angèle Manteau, verwikkeld is geraakt in een gevecht tegen de bierkaai. Pijnlijk helder blijkt dit uit een nota waarin hij eind augustus 2006 nog maar eens een stand van zaken opstelt. Een fragment: De Vlaamse uitgeverij staat in een kwade zakelijke reuk. De naoorlogse geschiedenis van de Vlaamse boekensector spreekt niet tot de verbeelding. Bijna alle vennootschappen gaan over de kop of komen in Nederlandse handen. Er is een slechte organisatie, een geringe stabiliteit en weinig innovatie. Dit is al vele jaren de gecanoniseerde visie. (...) Een boek dat uit Vlaanderen komt, is tweederangs, onbekend, slecht of commercieel oninteressant. Dit is meestal de werkelijkheid in de Nederlandse boekhandel. Veel nadeliger echter is het feit dat vooral Vlamingen, Vlaamse auteurs en de pers deze mythe instandhouden. Uitgeven bij een Vlaamse uitgeverij is artistieke zelfmoord. (...) De deur naar Nederland blijft dicht, tenzij je in Amsterdam zit. Een onverslijtbare evergreen waarvan het succes echter voor een deel door ons zelf wordt in stand gehouden: als we geen duidelijk alternatief bieden aan auteurs, blijft het cliché overeind. We hebben geen duidelijke Nederlandroute. En in dezelfde trant gaat Polis even door over het ‘Vlaamse minderwaardigheidsgevoel tegenover Nederland’. Het document toont ontegenzeglijk aan dat de oude demonen van het Vlaamse uitgeefbedrijf nog altijd niet verdwenen waren. Die demonen - in zijn nota heetten ze ‘oude spoken’ - zou Polis in de enkele jaren die Meulenhoff|Manteau nog restten, ook niet meer kunnen uitdrijven.Ga naar voetnoot4 Boven het PCM-concern pakten zich na 2005 donkere wolken samen: de op til zijnde storm zou Polis' zaakje pas echt op zijn grondvesten laten daveren. | |||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||
Uitgever, geen scoutMet de in 1994 gevormde Perscombinatie Meulenhoff (PCM), waaronder dus ook Standaard Uitgeverij en vanaf 2003 Meulenhoff|Manteau, ging het zakelijk gesproken jarenlang opperbest. In 2004 werd het uitgeefconcern echter verkocht aan de Britse investeringsmaatschappij APAX, een transactie die de leiding van PCM noodzakelijk achtte om de groei van het bedrijf te waarborgen en een beursgang mogelijk te maken. (Ramaer 2009: 239-245) Die beursgang zou er nooit komen. Durfkapitalist APAX zadelde PCM op met torenhoge schulden die de groep fataal werden toen enkele jaren later de bankencrisis losbarstte en de advertentiemarkt implodeerde. In 2009 moest het noodlijdende PCM in een onvervalste schandaalsfeer voor een habbekrats worden verkocht aan het Vlaamse mediabedrijf De Persgroep, onder meer eigenaar van de krantentitels Het Laatste Nieuws en De Morgen. Persgroep-directeur Christian Van Thillo zag te weinig voordeel in de combinatie van boeken en kranten, en besloot de volledige boekendivisie van PCM in de etalage te zetten. Anno 2009 bestond die boekendivisie nog uit A.W. Bruna, Meulenhoff Boekerij, Standaard Uitgeverij en Unieboek/Het Spectrum, samen goed voor ongeveer vijftien procent van de Nederlandstalige boekenmarkt. (Anoniem 2009) Na maandenlange onderhandelingen raakte in januari 2010 bekend dat het Vlaamse Lannoo en het Nederlandse WPG, de voornaamste concurrenten van PCM, de genoemde uitgeverijen zouden overnemen. De buit werd netjes verdeeld: WPG lijfde A.W. Bruna en Standaard Uitgeverij in, Lannoo annexeerde Meulenhoff Boekerij en Unieboek/Het Spectrum. Meulenhoff|Manteau, dat om evidente redenen nooit ook maar enige greep had op de boven geschetste ontwikkelingen, bevond zich in het voorjaar van 2010 andermaal in een lastig parket. J.M. Meulenhoff zat nu in een andere groep dan Standaard Uitgeverij en Manteau. Het was bijgevolg uitgesloten dat het door Polis uitgebouwde fonds onder de oorspronkelijke merkencombinatie gehandhaafd kon blijven. Terloops dient gezegd dat al voor de ingrijpende reorganisatie niet altijd duidelijk was geweest wie er achter Meulenhoff|Manteau zat en waar de uitgeverij te vinden was. Zelfs achter de schermen van het boekbedrijf heerste daarover de nodige verwarring! Tekenend hiervoor is dat de directie van Lannoo aanvankelijk in de waan verkeerde dat het in de grote transactie naast J.M. Meulenhoff ook Meulenhoff|Manteau had gekocht. Toen het in Tielt doordrong dat Meulenhoff|Manteau een onderdeel was van Standaard Uitgeverij en dus eigendom geworden was van WPG, ontstond er nog een fikse ruzie. (Wubbels 2014: 128) De enige echte nieuwe eigenaar van Meulenhoff|Manteau beraadde zich omstreeks die tijd over de vraag wat hij met dit Vlaamse fonds zou aanvangen. Na veel ‘getouwtrek’ werd besloten om Meulenhoff|Manteau als een autonome tak toe te voegen aan De Bezige Bij, die door Ammerlaan inmiddels tot de commercieel meest succesvolle literaire uitgeverij in de WPG-groep was uitgebouwd. Ammerlaans bemoeienis mag intussen niet meer als een verrassing komen: zoals eerder bleek had hij er nooit een geheim van gemaakt dat hij ooit eens wat in België wilde doen. De nieuwe constellatie was voor de betrokkenen wel even wennen. De Bij was ja- | |||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||
renlang een belangrijke concurrent geweest van Meulenhoff|Manteau. In het heetst van de strijd had Ammerlaan Polis zelfs aangeboden om voor hem te komen werken. (Wubbels 2014: 128) Polis bedankte toen vriendelijk, maar moest nu dus alsnog onder voogdij van Ammerlaan aan de slag. En zijn uitgeverij zou per 1 januari 2011 boeken afleveren onder de vlag De Bezige Bij Antwerpen. Voldoende nuchter was hij intussen echter wel. Terugblikkend in 2014 stelde hij: ‘Wij werden door een ander concern gekocht, daar ontstonden kansen uit en ik heb die met beide handen gegrepen. Ik ben iedereen daar nog heel dankbaar voor. Ik vond dat een stap vooruit en heb er het beste uit proberen halen.’ (Stevens 2014a) Het zou inderdaad onterecht zijn om De Bezige Bij Antwerpen af te doen als de nageboorte van Meulenhoff|Manteau. Het fonds verwierf een eigen dynamiek, die zich onder meer vertaalde in een opzienbarende hergroepering van jong Vlaams prozatalent. Zo zouden Polis en Ammerlaan achtereenvolgens Joost Vandecasteele (voordien De Arbeiderspers), Paul Baeten Gronda (voordien nota bene De Bezige Bij Amsterdam), Ivo Victoria (voordien Ambo-Anthos) en Jan Van Loy (voordien Nieuw Amsterdam) uit Nederland naar Antwerpen halen. Toch bleek de nieuwe constructie, in economisch gesproken almaar grilliger tijden, al gauw wankel. Ammerlaan ging zakelijk nogal voortvarend te werk. Geruchten willen dat hij alleen al om Ivo Victoria te paaien vijftigduizend euro zou hebben neergeteld, een voorschot dat diens teleurstellend onthaalde roman Dieven van vuur nog niet bij benadering kan hebben terugverdiend. (Stevens 2014b) Voorts annexeerde Ammerlaan de gereputeerde kunstboekenuitgeverij Ludion en het nieuw opgerichte Lido, dat zich zou specialiseren in exclusieve non-fictieboeken over fotografie, reizen en geschiedenis. Samen met De Bezige Bij Antwerpen verhuisden deze fondsen in 2008 naar het Eilandje, een tot voor vijftien jaar nog sterk verloederde havenbuurt in het noorden van Antwerpen die intussen een onweerstaanbare aantrekkingskracht heeft ontwikkeld op het Vlaamse bon chique bon genre. Het trendy adres moest onderstrepen dat de er vervaardigde boeken meer status hadden dan de andere WPG-merken, die in Vlaanderen in de kantoren aan de Mechelsesteenweg achterbleven. Een en ander pakte helaas niet florissant uit. Eind 2013 moesten de activiteiten van Ludion en Lido worden gestaakt. Niet veel later volgde het definitieve afscheid van Ammerlaan: in 2012 was de op dat ogenblik 68-jarige uitgever aan het hoofd van de Amsterdamse Bezige Bij vervangen door Henk Pröpper, in 2013 zou diezelfde Pröpper ook zijn directeurschap over de Antwerpse afdeling van hem overnemen. En niet lang daarna werd dus beslist om De Bezige Bij Antwerpen als een apart fonds te schrappen met de in het begin van deze bijdrage beschreven commotie tot gevolg. Harold Polis kreeg van Koen Clement en Henk Pröpper het aanbod om in dienst te blijven als een ‘superscout’, maar na een wekenlange stilte maakte hij duidelijk wat hij ervan dacht: ‘Ik ben een uitgever, geen scout.’ (Chin-A-Fo & Jaeger 2014; AJ 2015) Met de steun van het in schoolboeken en non-fictie gespecialiseerde Vlaamse uitgeefbedrijf Pelckmans zou hij onder zijn eigen naam een nieuw fonds beginnen. (Anoniem 2015) De eerste ti- | |||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||
tels verschijnen in het najaar van 2015. In afwachting daarvan nam Polis de afgelopen zomer zijn intrek in de gebouwen van de voormalige Studio Herman Teirlinck (intussen omgedoopt tot het kunstencentrum DE Studio). Deze hele geschiedenis krijgt zo nog een ironisch staartje: Polis is op nagenoeg dezelfde plek beland als waar hij twee decennia eerder bij Nijgh & Van Ditmar is begonnen. Met als wezenlijk verschil dat hij zich intussen geen talentscout meer hoeft te noemen, maar een uitgever is. Intussen blijft het afwachten of die uitgever er met al zijn ervaring ditmaal wel in zal slagen om de demonen uit het verleden uit te schakelen. De kaarten lijken vooralsnog niet overdreven gunstig te liggen. Naar het zich laat aanzien zullen de meest gerenommeerde auteurs van Meulenhoff|Manteau en De Bezige Bij Antwerpen Polis niet naar zijn nieuwe fonds volgen. Ze blijven bij De Bezige Bij (Jeroen Theunissen, Jeroen Olyslaegers) of hebben een andere, Nederlandse uitgever gevonden (Marc Reugebrink Querido, Joost Vandecasteele Lebowski, Paul Baeten Gronda Hollands Diep). Tien jaar geleden kon Polis zich al verschrikkelijk opwinden over de ‘onverslijtbare evergreen’ die ‘uitgeven bij een Vlaamse uitgeverij’ met ‘artistieke zelfmoord’ gelijkstelt. Maar hij wist ook: ‘als we geen duidelijk alternatief bieden aan auteurs, blijft het cliché overeind’. Aan hem dus om zijn alternatief waar te maken en in het eeuwenoude gevecht tegen de bierkaai de rollen eindelijk eens om te draaien. | |||||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||
|
|