| |
| |
| |
In de kast
Henk van der Liet
Altijd onderweg
Het thuisloze oeuvre van William Waagner
In de rubriek ‘In de Kast’ bepleiten uiteenlopende figuren uit de wereld der letteren waarom een bepaalde tekst of auteur opnieuw de volle aandacht verdient. Dit keer bespreekt Henk van der Liet (hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam) het oeuvre van de zwervende dichter William Waagner. Deze Deense auteur bracht zijn werk in eigen beheer uit en leverde zijn fraai vormgegeven boekjes vervolgens persoonlijk bij klanten af. Tijdens zijn leven genoot Waagner enige populariteit, maar daar is tegenwoordig niets meer van te merken. Hoe kan het dat zijn oeuvre naar de achtergrond van de literatuurgeschiedenis is verdrongen, en wat heeft zijn status als vagebond daarmee te maken?
Het gebeurt niet vaak, maar soms kom je als onderzoeker een boek, een auteur of een oeuvre tegen dat niet alleen op zichzelf een verrassende ontdekking blijkt te zijn, maar zelfs tot het stellen van onverwachte vragen leidt en nieuwe methodische en theoretische perspectieven opent voor verder onderzoek. Dit deed zich bij mij een jaar of wat geleden voor, toen ik gevraagd werd om een bijdrage te schrijven in een feestbundel voor een collega. Feestbundels zijn nu niet bepaald de meest ambitieuze manier om je onderzoeksresultaten wereldkundig te maken en op voorhand had ik dan ook geen al te hoge verwachtingen van het stukje dat ik zou schrijven, maar het liep allemaal wat anders dan verwacht.
De bijdrage die ik voor mijn Deense collega in gedachte had, moest aansluiten bij haar wetenschappelijke interesse, die de laatste jaren sterk in de richting van de ‘spatial’ of ‘geographical’ turn is gegaan. In één van haar recente literatuurhistorische boeken plaatst deze collega de werken die ze behandelt niet primair in de tijd - en dus niet in een of ander literatuurhistorisch continuüm - maar koppelt ze die daarentegen aan bepaalde ‘places’ of ‘spaces’. Auteurs, genres, werken en stijlen worden zo primair geplaatst in de contexten waarin ze geproduceerd, gelezen, bestudeerd en verspreid worden. Je kunt daarbij denken aan plekken als het middeleeuwse klooster, het hof, de krantenredactie, de bibliotheek, de leesclub of het literatuurfestival. Het spreekt vanzelf dat je op deze manier, waarbij het gaat om ruimtelijke en synchrone literaire processen en netwerken, theoretisch kunt aansluiten bij benaderingen als de actornetwerk theorie van Bruno Latour en de veldtheorie van Pierre Bourdieu. Tevens is bij zo'n ruimtelijke benadering ook de stoffelijkheid - of liever: de materialiteit - van de tekst van groot belang, en dan kom je natuurlijk al gauw in aanraking met het begrip
| |
| |
Illustratie: Vince Trommel
‘paratekst’ van Gérard Genette en - in meer algemene zin - met de literatuursociologie en de boekwetenschap.
| |
Buitenbeentje
Een paar jaar geleden stuitte ik bij toeval op het oeuvre van de vergeten Deense dichter-
vagebond William Waagner (1900-1942). Door tijdgenoten werd hij vaak gezien als een belangrijke vernieuwer van de Deense poëzie van de jaren twintig, maar vandaag is hij volstrekt vergeten. Wat wél opvalt is dat hij ondanks zijn verdwenen roem regelmatig als literair personage in het werk van andere Deense auteurs voorkomt. Dit is des te opvallender, omdat de periode waarin deze Waagner literair actief is geweest relatief kort was. Zijn belangrijkste werken schreef hij tussen 1920 en 1927, en hij leefde ook maar kort.
Waarom, zo vroeg ik me af, is Waagner vandaag de dag compleet vergeten, terwijl anderen met een vergelijkbare achtergrond literatuurhistorisch gezien nog altijd springlevend zijn? Tijdgenoten benadrukten in hun beschrijvingen van Waagner vaak dat hij van oorsprong een ‘zigeuner’ zou zijn en het lijkt erop dat die afwijkende achtergrond er op de een of andere manier toe heeft bijgedragen dat zijn literaire carrière - na een stormachtig begin - als een nachtkaars uitging. Als die redenering zou kloppen, dan zou Waagner ten prooi zijn gevallen aan een vorm van literaire discriminatie.
Op basis van biografisch onderzoek lijkt het er echter op dat Waagner - die weliswaar een literaire vagant was en een zwervend bestaan leidde - helemaal geen zigeuner was, maar dat hij het zigeuner-imago nadrukkelijk omarmde en het gretig gebruikte om zich van andere auteurs te onderscheiden. Voor Waagner was het woord
| |
| |
‘zigeuner’ (in het Deens ‘tater’ dat etymologisch verwant is aan de Tartaren) vergelijkbaar met begrippen als ‘zwerver’, ‘vagebond’, ‘landloper’ en ‘schooier’. Hij identificeerde zich dus vooral met de mobiliteitsconnotatie van het woord ‘zigeuner’ en in mindere mate met de etnische aspecten ervan.
Een mooi voorbeeld van hoe Waagner zelf doelbewust gebruik maakte van de ‘framing’ van zijn anderszijn - van zijn ‘othering’ - is te zien aan het omslag van één van zijn boeken, Skøjeren synger (1927, Nederl.: De schooier zingt), waarop hij staat afgebeeld als een stereotype zwerver: een grote kerel met een breedgerande hoed op zijn hoofd, hand onder de kin en de blik peinzend op de einder gericht. Een ander, indirect voorbeeld van deze framing is de titel van de bloemlezing van zijn oeuvre die in 1943 postuum verscheen, Tatersind (Nederl.: Zigeunergemoed), die overduidelijk aanknoopte bij het zelfgekozen imago van Waagner. Daarmee is echter nog geen bevredigende verklaring gegeven voor de uitsluiting of verdwijning van William Waagner uit de literatuurgeschiedenis.
| |
Colportage
Benieuwd geworden probeerde ik eerst een zo volledig mogelijk overzicht van het oeuvre te krijgen. Dat viel niet mee. Gelukkig bestaat er een bibliografie over Waagner (Andersen 1999), maar geen enkele bibliotheek, zelfs niet de Koninklijke Bibliotheek in Kopenhagen, bleek over het volledige oeuvre te beschikken. Een nieuwe kwestie diende zich aan, namelijk de vraag waarom de boeken van Waagner zo moeilijk te vinden waren. Had dat misschien ook iets te maken met zijn leven als literaire vagebond? Een eerste aanwijzing is in elk geval het feit dat de meeste werken van Waagner in eigen beheer verschenen en dus niet via erkende uitgevers werden gepubliceerd en daardoor vaak niet door bibliothecarissen en boekhandelaren werden opgemerkt. Een tweede reden kan de omvang van de boeken zelf zijn, ze zijn namelijk over het algemeen zó klein, dat je ze letterlijk en figuurlijk makkelijk over het hoofd ziet. De boekjes van Waagner zijn klein en dun, meestal ergens tussen 12 bij 17,5 centimeter en 14 bij 22 centimeter, terwijl het aantal pagina's varieert van ongeveer 15 tot maximaal 142 pagina's, waarbij de meeste boeken van Waagner zich dichter bij de 15 dan bij de 142 bladzijden bevinden. De omvang van deze handzame boekjes zal samenhangen met het feit dat de auteur zelf vaak optrad als uitgever en de drukkosten in eerste instantie zelf moest dragen: uiteindelijk is een klein boekje goedkoper dan een groot. Maar naast de financiële overwegingen, zal ook het feit dat kleine boekjes makkelijker te vervoeren zijn dan grote, een rol hebben gespeeld. Ondanks de mobiliteitsvoordelen die kleine boekjes hem boden, beloofde Waagner zijn lezers keer op keer, in na- en voorwoorden, dat er binnenkort nu écht een omvangrijk boek van hem zou verschijnen. Maar het zouden loze beloftes blijven.
De ‘draagbaarheid’ van zijn oeuvre had ook het voordeel dat Waagner zijn boeken direct bij zijn potentiële lezers kon afleveren. Hij paste een colportagesysteem toe, waarbij geïnteresseerde lezers van tevoren werden benaderd om in te tekenen. Als het boekje eenmaal gedrukt was, werd het thuis afgeleverd, al dan niet door de
| |
| |
auteur zelf. Waagner stond dus letterlijk en figuurlijk heel dicht bij zijn lezers en hij liet deze intekenlijsten achterin veel van zijn boeken afdrukken, waardoor we vrij precies weten wie zijn primaire lezers waren. Naast namen, staan ook woonplaats en beroep van de intekenaars vermeld. Je krijgt aan de hand van deze intekenlijsten dus een heel aardig beeld van de sociale en geografische actieradius van het werk van Waagner.
Waagner was zonder meer een literaire wildebras
Het eerste wat aan die lijsten opvalt is het grote aantal rechters, politieagenten en andere gezagsdragers die er op voorkomen. Dit heeft vast te maken met het feit dat Waagner regelmatig de wet overtrad - landloperij was immers verboden - en dat hij blijkbaar van de nood een deugd wist te maken en zo toch zijn pennenvruchten wist te slijten. Iets anders dat in het oog springt zijn de vele kunstenaars, schrijvers en andere cultuurpersoonlijkheden op Waagners intekenlijsten. In hoeverre deze bekende namen gebruikt werden als verkapte reclame, valt moeilijk te achterhalen. Eén van de meest opvallende namen op de lijsten is van de Noorse auteur Knut Hamsun, die in 1920 de Nobelprijs voor de literatuur ontving en in 1927 de roman Landstrykere (in het Nederlands uitgegeven als Zwervers) publiceerde. Deze roman werd het eerste deel van de zogenaamde August-trilogie, een cyclus over een onverbeterlijke vagebond. Deze figuur zou ten dele op William Waagner geinspireerd kunnen zijn, omdat de auteurs elkaar kenden en Waagner in 1922 zelfs enige tijd bij Hamsun thuis logeerde.
Maar als Waagner dan zo'n intensief contact met zijn lezers onderhield en zelfs vriendschappelijk omging met een Nobelprijswinnaar, waarom is hij dan toch zo compleet in de vergetelheid geraakt? Zou de oorzaak dan toch het minimale formaat van die boekjes zijn? Werd zijn werk daardoor wellicht minder serieus genomen?
| |
Woest-modern en Juts dialect
Ook deze hypothese overtuigt niet, want de meeste boekjes zijn weliswaar klein, maar de typografische- en boekverzorging is juist van een heel hoog niveau. Het zijn vaak kleine juweeltjes met prachtig papier, exquise vignetten en gezet met bijzondere letters, zoals in het geval van de piepkleine boekjes I Julehelg (1920, Nederlands: Rond Kerstmis) en Perikum (1926, Nederlands: Sint-Janskruid). In kwantitatief opzicht kregen de kopers weliswaar weinig waar voor hun geld, maar esthetisch - qua boekverzorging en inhoudelijk - hoefde niemand zich bekocht te voelen.
Laten we niet vergeten dat het overgrote deel van het oeuvre van Waagner ook literair-inhoudelijk heel interessant is. Enerzijds is zijn werk erg onevenwichtig - een beetje een ratjetoe - maar het toont ook heel fraai hoe de jonge Waagner zoekende was qua vorm en inhoud. Dat maakt hem juist zo interessant in de context van de grote literaire veranderingen in het interbellum. Lokale thema's, gedichten in het Juts dialect en het gebruik van traditionele vormen enerzijds, maar ook innovatieve modernisti- | |
| |
Arne Haugen Sørensen, ‘Vandringsmand’
sche (expressionistische) elementen anderzijds, kenmerken het complexe werk van Waagner. Je zou bijna zeggen: het biedt voor elk wat wils.
In recente studies (Jelsbak 2005 en Kristoffersen 2012) wordt gesteld dat Waagner weliswaar in vergetelheid is geraakt, maar dat hij een belangrijke schakel is geweest bij de introductie van het vroege modernisme en expressionisme aan het begin van de twintigste eeuw in de Deense literatuur. Daarbij wordt nadrukkelijk verwezen naar de gedichtbundel Knøs og Tøs (1921), waarin Waagner inderdaad een wonderlijke mengeling van vroeg modernistische uitdrukkingsvormen en traditionele thema's aan de dag legt.
| |
| |
Een prachtig voorbeeld van het modernisme van Waagner is te vinden in het beroemde (en volgens tijdgenoten beruchte) gedicht ‘Renovation’ (Nederlands: Vuilnis) uit Knøs og Tøs, waarvan de openingsstrofe als volgt gaat (eigen vertaling, HvdL):
Renovation
Renovationen - - darung darung.
Ned ad Bilen en knoklet Mand.
Laagen op og den fyldte Spand
stinkende, klaskende, vaad og tung
op i Bilen - darung - darung.
Vuilnis
De vuilnis - - daroeng daroeng.
Van de wagen een knokige vent.
De deksel omhoog en de volle ton
stinkend, klotsend, nat en zwaar
de wagen in - daroeng - daroeng.
Met behulp van woest-hyperbolische beeldspraak en het gebruik van onomatopeeën, wordt een apocalyptisch beeld opgeroepen van een vuilnisman die gaandeweg samenvloeit met Magere Hein. Zolang de huizen nog niet op de riolering waren aangesloten, kwam er in dorpen en steden regelmatig een vuilnis- of strontkar langs - in Nederland vroeger ook wel gekscherend de ‘Boldootkar’ genoemd - om de tonnen met fecaliën en ander vuilnis huis aan huis op te halen.
Naast moderne, energiek-vitalistische en zelfs erotische gedichten, schreef Waagner ook - qua stijl en onderwerpskeuze - redelijk traditionele lyriek. Maar dat verklaart nog steeds onvoldoende waarom hij in vergetelheid raakte.
| |
De Europese reis
Het enige écht zwakke punt aan de boeken van Waagner zijn de verschillende nawoorden en appendices, waarin hij enerzijds zijn eigen werk zonder enige gene de hemel in prijst en anderzijds de literaire critici en concurrerende auteurs tot op de grond toe afkraakt en te kijk zet. Voor enige nuance of terughoudendheid was bij Waagner geen plaats en hij fulmineerde en schold er vrolijk op los als hij daar ook maar de geringste aanleiding toe dacht te hebben.
| |
| |
Waagner was zonder meer een literaire wildebras en een waaghals. Zo kreeg hij in de winter van 1919-20, vlak na zijn doorbraak als dichter, de ingeving om een eigen tijdschrift te beginnen. Dit resulteerde in het fraai vormgegeven blad Dagen og Vejen (Nederlands: De Dag en de Weg), waarvan uiteindelijk slechts één enkel nummer zou verschijnen. Een andere gedurfde actie van Waagner was zijn besluit om in 1930, samen met zijn vrouw - met wie hij in 1928 was getrouwd - en hun vier kinderen, Denemarken vaarwel te zeggen en de ‘wijde wereld’ in te trekken. Deze wereldreis werd uiteindelijk een (voet)tocht van vier jaar door Europa en mondde uit in één van Waagner's laatste boeken, Europarejsen (1936, Nederlands: De Europese reis).
Europarejsen is in meerdere opzichten een fascinerende tekst. In de eerste plaats omdat het boek eigenlijk niet af is; op het titelblad staat ook aangegeven dat het om een ‘voorlopige uitgave’ gaat. Ten tweede omdat het eerder een reclamefolder voor een nog uit te geven boek lijkt te zijn (denk aan de intekenlijsten!), dat slechts voorproefjes bevat van hetgeen in het uiteindelijke boek te lezen zou zijn. En in de derde plaats is het bijna komisch om te zien hoe weinig er in het boekje gezegd wordt over die spectaculaire, vier jaar durende reis door het grootste deel van Europa.
De vraag hoe Waagner zich als auteur en colporteur van zijn eigen werk onderweg wist te handhaven is op zich al een heel interessant verhaal. Waagner en zijn vrouw Jensine Nielsen - wiens naam soms door Waagner als pseudoniem gebruikt lijkt te zijn - kwamen er spoedig achter dat de afzetmarkt voor Deenstalige boeken in de rest van Europa te verwaarlozen was. In plaats van boeken te verkopen gingen ze er daarom toe over om foto's van zichzelf aan de man te brengen. Deze praktijk werd ook door andere ‘vagebonden’, ‘zwervers’ en ‘bedelaars’ in die jaren toegepast en doet denken aan het venten van daklozenkrantjes en dergelijken in onze eigen tijd. Op de achterzijde van de foto's liet Waagner een korte tekst - soms in meerdere talen - afdrukken, waarin werd verteld wie ze waren en wat het doel van hun reis was. Naar eigen zeggen zou Waagner gedurende hun vierjarige reis in totaal zo'n 240.000 exemplaren van deze prenten hebben verkocht. (Europarejsen, 34)
Door het bestuderen van het oeuvre van William Waagner werd mijn belangstelling ook gewekt voor andere ‘mobiele’ schrijvers; voor hun rol als aanjagers van bepaalde literaire ontwikkelingen, maar ook voor de manieren waarop zij hun werk distribueerden, en voor het ontstaan en evolueren van het stereotype beeld van de vagebond in de literatuur en later de film. Tevens werd me duidelijk dat er in de crisisjaren tussen de beide wereldoorlogen een sterke internationaal georiënteerde, deels politiek geinspireerde, beweging van vagebonden is geweest die ik nader wilde bekijken. Zo kwam ik er achter dat er rond de tijd dat Waagner met zijn gezin door Europa trok, in Stuttgart een internationaal vagebondencongres is gehouden waar zo'n vijfhonderd mensen aan deelnamen. Speelde deze beweging een rol bij het besluit van Waagner om door Europa te gaan trekken? Of speelt de opkomst van bewegingen als de Wanderfögel een rol?
Het onstuimige oeuvre van de levenslustige dichter-landloper William Waagner opende voor mij een aantal onverwachte perspectieven voor nader onderzoek. Maar
| |
| |
de oorspronkelijke vraag, waarom Waagner nooit écht deel is gaan uitmaken van de Deense literatuurgeschiedenis, bleef vooralsnog onbeantwoord.
| |
De chronotoop van de weg
Het meest fascinerende aan het werk van Waagner is dat hij een verborgen of vergeten groep schrijvers vertegenwoordigt die in tegenstelling tot de gangbare literatuurgeschiedenis juist nietmet bepaalde plaatsen en plekken geassocieerd kan worden, maar juist met flux en beweging. Waagner lijkt een topje van een ijsberg te zijn van auteurs waarvan het oeuvre en de receptiegeschiedenis voornamelijk bepaald zijn door hun ambulante karakter en mobiele habitus. Wellicht dat het meest passende theoretische kader voor de bestudering van de teksten van Waagner en andere vagebond-schrijvers, het begrip chronotoop van Mikhail Bakhtin is. In het bijzonder de chronotoop van de weg, lijkt een vruchtbaar uitgangspunt te zijn.
Voor Waagner was het zwerven geen kwestie van kiezen, maar van het volgen van een innerlijke roeping, of zoals hij het in de bundel Vildskab og Lykkerus (1923, Nederlands: Dronken van woest geluk) uitdrukt: de zwerver volgt een hogere wet. Er zijn door de geschiedenis heen veel auteurs geweest die om uiteenlopende redenen onderweg waren: vluchtelingen, bannelingen, vaganten, gelukzoekers, pioniers, wetenschappers, migranten, rondtrekkende dichters, troubadours, toeristen, kolonisten, ontdekkingsreizigers, enzovoorts. Maar juist in onze moderne geglobaliseerde en virtuele werkelijkheid zijn er, bijvoorbeeld via blogs, events, sociale media, maar ook met de komst van de e-books, veel nieuwe uitingen te vinden van literaire cultuur die we ‘mobiel’, ‘virtueel’, ‘ambulant’ of ‘nomadisch’ zouden kunnen noemen, en die ons dwingen om op nieuwe manieren naar de literatuur in relatie tot ‘place’ en ‘space’ te kijken.
Het lopen, zwerven en leven als een vagebond, opent niet alleen een reeks literaire topoi, maar leidt ook tot het overdenken van bepaalde manieren van literaire productie, distributie en receptie. Wellicht kunnen langs deze onderzoekslijn verdwenen en vergeten literaire praktijken zichtbaar worden gemaakt. Dan kunnen we wellicht ook onze huidige digitale en globale literaire cultuur beter leren begrijpen: een cultuur die enerzijds gekenmerkt wordt door de enorm toegenomen mobiliteit - ook wat de materiële aspecten van de literatuur aangaan (web, hypertekst, blog, e-book, et cetera) - maar anderzijds ook lijdt aan een gebrek aan (fysieke) beweging en (intellectuele) dynamiek.
|
|