Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 90]
| ||||||
Judith Butler | ||||||
Margriet van Heesch
| ||||||
[pagina 91]
| ||||||
Het kostte me een maand om het boek te lezen. Op elke pagina stonden wel tien woorden die ik niet kende. Het was inderdaad cazzo moeilijk, maar ik kon niet stoppen. Het lezen van Gender Trouble veranderde voorgoed mijn kijk op mannelijkheid en vrouwelijkheid, op de cultuur, op filosofie en wetenschap in het algemeen. Het motiveerde me zelf ook wetenschapper te worden. Het is fascinerend hoe het eerste boek van een, toen in Europa nog marginale lesbische figuur, zo invloedrijk werd. Zelf was Butler ook overdonderd. In 2000, tijdens een live interview in debatcentrum De Balie in Amsterdam met filosoof Annemie Halsema, zei ze dat ze telkens als haar gedachten afdwaalden, of bij het haperen van een zin, naar het rode tapijt in haar kamer keek. Ze was zich er absoluut niet van bewust dat ze een academische bestseller schreef. Toch veranderde het boek van 172 pagina's het landschap van vrouwenstudies in genderstudies en genderstudies in queerstudies. | ||||||
Gedonder en discontinu denkenButler gaat er net als de Franse filosoof Michel Foucault van uit dat de identiteitsvorming en het handelen van een subject onder invloed van discursieve machtspraktijken staan. Volgens Butler zijn de dwingende heteroseksuele matrix en het bevel te reproduceren de structurerende macht achter geslachts- en genderdifferentiaitie. Binnen het feminisme, dat was gericht op solidariteit tussen vrouwen onderling, werd bijvoorbeeld vooral gesproken over de heteroseksuele vrouw met haar reproductieve problematiek. Om meer thema's bespreekbaar te maken, zoals onder andere homoseksualiteit en butch/femme relaties, probeerde ze hier tegenin te denken, wat resulteerde in het paradigma dat ze in Gender Trouble en later in 1993 ook in Bodies that Matter uiteenzette. Dat nieuwe paradigma houdt in dat indien menselijke identiteiten en handelingen worden vormgegeven in het licht van heteroseksualiteit en voortplanting, andere niet op reproductie gerichte seksuele identiteiten en handelingen als ongeldig worden bestempeld. Vandaar dat Butler de machtspraktijken die de mogelijke geseksueerde identiteiten en seksuele handelingen aan banden leggen, probeert te deconstrueren. Haar belangrijkste deconstructie van de waarheden rondom geslachts- en genderdifferentiatie, was indertijd ook haar meest omstreden deconstructie: dat de materialiteit van geslachten, in het Engels ‘sex’ net als de culturele uitleg daarvan ‘gender’ een talig construct was. Tot Butlers gedachten wijdverbreid raakten, was de overheersende gedachte dat gender konden variëren al naar gelang tijd en culturele context, maar dat ‘sekse’, het geseksueerde lichaam, een onveranderlijke entiteit was die zich in twee gedaanten voordeed: man of vrouw. Biologisch fundamentalisme heet dat nu. (Nicholson 1993) Butler had hier kritiek op omdat alleen genderstereotypen kritisch bekeken werden, terwijl de heteronormativiteit buiten schot bleef. De ervaring van de natuurlijkheid en onveranderlijkheid van gedifferentieerde geslachten komt, volgens Butler, tot stand middels de door de heteroseksuele matrix afgedwongen nadruk op reproductiviteit en heteroseksualiteit. De materialisatie van | ||||||
[pagina 92]
| ||||||
mannen- en vrouwenlichamen als oppositioneel, krijgt vorm in de linguïstische herhaling van genderstereotypen. Haar bekende term ‘performance’, moet dan niet letterlijk als ‘uitvoering, opvoering’ uitgelegd worden, maar als de eigenschap van taal, waarbij taal een handeling materialiseert: ‘Ik trouw jullie.’. Of: ‘Ik beloof het.’. Dus, wanneer er naar ‘geslacht’ verwezen wordt als het natuurlijke en als voorafgaand aan taal, dan is dat een inherent talige handeling. Man/vrouw-opposities als prediscursief voorstellen, is een discursieve bezigheid. (Butler 1993: 5) Bijgevolg worden de mannelijke en vrouwelijke genders niet bepaald door de mannelijke en vrouwelijke anatomie, maar andersom. Een copernicaanse wending: het zijn de oppositionele genders die middels performativiteit de oppositionele geslachten materialiseren. ‘In other words, “sex” is an ideal construct which is forcibly materialized through time.’ (Butler 1993: 1) Bij sommige filosofen riep Butlers copernicaanse wending het beeld op van een fantasiewereld waarin alles zomaar kon en waarin de naïeve utopie van een permanente destabilisatie werd nagejaagd. Immers, men kan pas genderbenden wanneer men uitgaat van twee stabiele genderidentiteiten: man en vrouw. Bovendien, zo werd ook wel eens gezegd, hebben we die differentiatie nodig voor ons kennen van de werkelijkheid en verzanden we zonder die opposities tussen mannen en vrouwen in een solipsistisch en apolitiek moeras. Sommige Amerikaanse feministen zoals Martha Nussbaum of Camille Paglia, bestempelden Butlers gedachtegoed als ‘gevaarlijk’ of als ‘pure epistemologische onzin’. Een vrouw met honger in India zou niets hebben aan dat gendergedoe. Ook in Nederland werd Butler indertijd vaak een ‘omstreden filosoof’ genoemd. | ||||||
Abject versus subject, ontologische en epistemologische problematiekOndertussen weten we dat Butlers nadruk op de heteroseksuele matrix niet zomaar een modegril was. Met het aanwijzen van heteroseksualiteit als vormingsprincipe voor identiteit en handelen, wil zij laten zien wat precies uitgesloten moet worden om een stabiele voorstelling van een mannelijke of vrouwelijke identiteit of mannelijk en vrouwelijk handelen te handhaven. En die uitsluiting is niet zomaar een abstract gegeven. Ook voor het stabiliseren van genderidentiteiten wordt geweld gebruikt om individuen die afwijken terug in het gareel te brengen. Tot in de jaren zeventig werden in de westerse wereld homoseksuele mannen en vrouwen ‘genezen’ middels lobotomie, castratie, en hormoonkuren. Nederlandse zorgverzekeraars waren tot 2012 wettelijk verplicht de genezing van homoseksualiteit door de Nederlandse Christelijke organisatie ‘Different’ te vergoeden.Ga naar voetnoot1 Een weeffoutje in de wet zeg maar. Butlers voorstelling van performativiteit is dus geen apolitiek en naïef denkbeeld, of zoals Nussbaum meende, een gevaarlijke en met het kwaad spelende visie op genderproblematiek. Butlers inzichten bieden nog steeds een kentheoretische opening voor het insluiten van tot dan toe buitengesloten subjectposities. In een interview met filosofen Irene Costera Meijer en Baukje Prins zegt zij dan ook dat haar werk altijd tot | ||||||
[pagina 93]
| ||||||
doel heeft gehad om het scala aan mogelijk geleefde lichamen te versterken en uit te breiden. De abjectie van bepaalde soorten lichamen, dat wil zeggen het niet in bestaande of gangbare kaders kunnen begrijpen ervan, blijkt in politiek en beleid. Leven in een dergelijk lichaam betekent leven in de schaduwzone van de ontologie. Ik maak me kwaad om de ontologische claims die aan sommige lichamen hun bestaansrecht ontzeggen en ik zal altijd trachten om daar tegen in te fantaseren. (Costera Meijer & Prins 1997: 24) Dat ze hiervoor een acrobatische denkwijze wat betreft de verhoudingen tussen kennen en zijn en het subject moet uithalen, kan gezien worden als filosofische verbeeldingskracht. In hoeverre kunnen we ons afwijkingen en uitzonderingen op de geslachts-en genderdifferentiatie voorstellen voordat we afhaken en een mens als onnatuurlijk, monsterlijk en abject beschouwen? Kun je je indenken dat een transgender vrouw een goede moeder is, of dat mensen verliefd worden op een mannelijke lesbienne? Maar ook: hoe wordt het subject gevormd, en in hoeverre kan het subject zichzelf vormen binnen de beperkende machtspraktijken van een cultuur? Ik zie dan ook nog altijd filosofisch-politieke hoop in de performatieve tegenspraken en discontinuïteiten van Butlers acrobatische feminisme. Alleen daar zie ik ruimte voor het bespreekbaar maken van hetero, homo, bi, transseksualiteit, transgender, intersekse, of bijvoorbeeld prostitutie. Genderstudies of queerstudies bestrijken dan een veel groter terrein, waarbij de vragen die opgeworpen worden over menselijkheid niet alleen op de heteronormative matrix toepasbaar zijn, maar ook op racisme, seksisme, sociaal-economische ongelijkheid, kortom op alles wat je juist in de letteren zou moeten onderzoeken. Al is het maar zodat de grote vragen over subjectformatie, genderdifferentiatie en ontologie op subversieve en discontinue wijze onderzocht kunnen worden. Dus ook al ben je lesbisch, je mag zo veel vriendjes hebben als jezelf wilt, dat hoef je echt niet meer geheim te houden. Of om Butler het laatste woord te geven: ‘Ik ben een lesbienne, maar dat wil niet zeggen dat je ook maar iets meer over mij weet.’ (Van der Burg 2001) | ||||||
Literatuur
|
|