Vooys. Jaargang 33
(2015)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |
Column
| |
[pagina 85]
| |
Achteraf gezien denk ik dat mijn vwo-klas van destijds wellicht wat uitzonderlijk was als het ging om literatuur. Maar ook in die klas zullen genoeg leerlingen gezeten hebben die de lijst met 25 boeken een verzoeking vonden. Daarin zal wat betreft leesmotivatie door de tijd heen niet veel zijn veranderd. Bovendien had ik het geluk van zeer bevlogen docenten les te krijgen met een liefde voor literatuur, die het gesprek met hun leerlingen aangingen. Wat vind je interessant, wat houdt je bezig en welke boeken sluiten daarop aan? Bevlogenheid van de docent is essentieel in het literatuuronderwijs, maar ook het juiste boek op het juiste moment. Op de school waar ik lesgeef, UniC, is die laatste uitspraak een belangrijke pijler van het literatuuronderwijs.Ga naar voetnoot2 In tegenstelling tot ‘traditioneel’ onderwijs waarin de methode vaak de leidraad is, wordt op UniC gekeken naar het leesniveau van de individuele leerling. Daarbij wordt gebruikgemaakt van de literaire competentieniveaus van Theo Witte. In zijn proefschrift Het oog van de meester (2008) benadrukt Witte, universitair docent aan de Rijksuniversiteit Groningen en hoofdredacteur van www.lezenvoordelijst.nl, dat literaire competentie (het vermogen om literatuur te lezen, begrijpen en waarderen) niet aangeboren is, maar moet worden ontwikkeld. Deze ontwikkeling verloopt in een aantal stadia. In de eerste fase moet de leerling leren dat lezen een bevredigende ervaring kan zijn (N1, belevend lezen). Het plezier in lezen staat voorop. Daarbij maakt de leerling kennis met diverse genres en onderwerpen en ontwikkelt hij bepaalde voorkeuren (N2, herkennend lezen). Na dat herkennend lezen kan volgens Witte pas het meer verdiepend lezen ontstaan vanuit het besef dat het verhaal een diepere betekenis heeft en meer vertelt dan het verhaal alleen (N3, reflecterend lezen). Geleidelijk ontwikkelt de leerling een gevoel voor stijl; de manier waarop het verhaal verwoord en geconstrueerd is, wordt betrokken bij de interpretatie (N4, interpreterend lezen). Gaandeweg zullen meer ervaren lezers beseffen dat literatuur ook een cultuuruiting is die tevens vanuit historisch perspectief bestudeerd kan worden (N5, letterkundig lezen en N6, academisch lezen).Ga naar voetnoot3 Ik zorg er altijd voor dat ik het keuzemoment van de boeken in mijn les integreer, zodat ik met de leerling in gesprek kan blijven over wat hij wil gaan lezen. Hoe verhouden de competentieniveaus van Witte zich tot de onder- en bovenbouw | |
[pagina 86]
| |
op de middelbare school? Tot en met leerjaar drie staat op UniC het belevend lezen voorop (N1). Daarbij blijft de docent echter oog houden voor de literaire ontwikkeling van de leerling. Een leerling die veel leest, maar steeds kiest voor eenzelfde boekenserie, wordt door de docent uitgedaagd om eens wat anders te lezen. Diezelfde stimulans staat in leerjaar drie centraal, aangezien de leerling vanaf leerjaar vier een bepaald ‘startniveau’ moet hebben (N2). Dit startniveau is belangrijk, omdat rekening moet worden gehouden met de eindtermen van het havo- en vwo-literatuuronderwijs. Daarin wordt gesteld dat leerlingen in 5 havo minimaal op N3 moeten lezen; in 6 vwo minimaal op N4. Vanaf leerjaar vier werken de leerlingen met een door henzelf samengestelde boekenlijst naar dat eindniveau toe. Een leerling die moeite heeft met lezen, zal misschien langere tijd boeken op N2 kiezen om langzaamaan naar het eindniveau toe te werken. Tegelijkertijd kan een leerling die makkelijk leest, een snellere overstap maken naar een volgend competentieniveau. Het einddoel is dus voor alle leerlingen gelijk, alleen is in de gang ernaartoe meer differentiatie mogelijk. Zo kan een leerling in 6 vwo op N4 eindigen, maar kan een excellente lezer in diezelfde groep tegelijkertijd N5 of zelfs hoger behalen.Ga naar voetnoot4 De competentieniveaus van Witte bieden mijns inziens een bruikbaar kader om de leesontwikkeling van een leerling inzichtelijk te maken. Niet alleen voor mij als docent, maar ook voor de leerling zelf. Op de website www.lezenvoordelijst.nl, die door Witte is ontwikkeld, vinden leerlingen een heldere omschrijving van elk competentieniveau om te bepalen wat voor lezer zij zijn. Moeten er in het boek herkenbare situaties plaatsvinden? Wil ik mij als lezer kunnen identificeren met een romanpersonage? Vind ik het interessant als er een levensles uit het boek kan worden gehaald? Dergelijke vragen vormen de insteek van het wat mij betreft meest bevredigende aspect van literatuur in de klas: met elkaar praten over boeken. Aan de hand van het gekozen competentieniveau maakt de leerling via www.lezenvoordelijst.nl een keuze uit de boeken die tot dat niveau behoren. Bij elke boektitel vindt de leerling een korte samenvatting van het boek, oordelen van andere jonge lezers en suggesties voor boeken die passen bij een bepaald gekozen genre of onderwerp. Ik zorg er altijd voor dat ik het keuzemoment van de boeken in mijn les integreer, zodat ik met de leerling in gesprek kan blijven over wat hij wil gaan lezen. Dat is bovendien een goed moment om leeservaringen met elkaar uit te wisselen. Overigens biedt www.lezenvoordelijst.nl ook hier een handvat: op de docentenpagina vindt de docent een uitgebreide literatuurdidactische analyse, waarin voor verschillende niveaus wordt aangegeven wat de problemen en uitdagingen van het boek kunnen zijn. De gegeven opdrachten sluiten hierop aan. De competentieniveaus van Witte maken differentiatie tussen lezers mogelijk. Het is belangrijk dat de wijze van toetsing hierop aansluit. In mijn 5 havo-klas laat ik leerlingen een werkstuk maken waarin zij op basis van een thema een vergelijking maken | |
[pagina 87]
| |
tussen een ‘oud’ boek (van voor 1880) en een nieuw boek. In de lessen daarvoor heb ik hen kennis laten maken met de literatuurgeschiedenis van de middeleeuwen tot nu. Aan de hand van een lijst met thema's doen de leerlingen binnen groepjes onderzoek naar een bepaalde periode. Vervolgens presenteren zij aan de rest van de klas hun resultaten en geven zij aan hoe verschillende thema's (denk aan liefde, dood, gevoel en verstand) tot uiting kwamen in de literatuur van een periode. Daarbij noemen zij boektitels die geschikt zijn om bij een bepaald thema te lezen. De leerlingen fungeren hiermee als ‘experts’ voor hun klasgenoten. Op basis van deze informatie en eigen bevindingen kiest elke leerling daarna een thema voor zijn boekvergelijking. In de keuze van de boeken (vaak via www.lezenvoordelijst.nl) laat de leerling zich leiden door zijn competentieniveau (minimaal N3). Zo krijgt elke leerling de gelegenheid om op zijn niveau te ‘schitteren’ en tot soms verrassende inzichten te komen. Zo las ik in behoorlijk wat inleidingen van werkstukken terug dat leerlingen niet hadden verwacht dat oude literatuur ‘leuk’ of ‘interessant’ kan zijn. Een leerling die te vroeg in zijn leesontwikkeling met moeilijke boeken in aanraking komt, kan gefrustreerd raken en afhaken. Deze lezer ben ik als docent voorgoed kwijt. Tegelijkertijd zal een leerling die te makkelijke boeken leest, verveeld raken. Beide lezers hebben baat bij het juiste boek op het juiste moment en daarbij vormen de competentieniveaus van Witte een bruikbaar instrument. En nee, met de didactiek van Witte veranderen niet ineens álle leerlingen in ‘voorbeeldige’ lezers. Er zullen er altijd zijn die lezen als de meest onzinnige bezigheid op aarde beschouwen. Toch denk ik dat de docent die oog heeft voor de verschillen tussen lezers, veel meer leerlingen bij de les houdt. Zo'n benadering leidt tot een succesvolle leeservaring bij de leerling en houdt de verzuurde literatuurdocent ver buiten het klaslokaal. |
|