Vooys. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| ||||||||||||||||||||
Hans Demeyer
| ||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| ||||||||||||||||||||
(Wolkers 1969: 77) De overdrijvingen dienen bij Wolkers de authenticiteit van de beleving te onderstrepen. Bij Daniël Robberechts ligt de nadruk echter bij de waarheid van het beleefde. In zijn programmatische tekst ‘Tegen het personage’ pleit Daniël Robberechts voor een secuur werkelijkheidsonderzoek, en met name via een doorlichting van de eigen ervaring: de auteur moet zich ‘vervaarlijk naakt’ opstellen. (Robberechts 1968: 13) Robberechts keert zich namelijk tegen de traditionele voorstelling van het lichaam in literatuur: ‘Bij een aandachtige beschouwing blijkt het door zo heel andere wetten beheerst als het onze’. (Robberechts 1968: 9) Zo kan een personage nooit ‘eens gewoon niet mooi’ zijn, maar moet zijn lelijkheid steeds ‘verbijsterende, buitensporige proporties’ aannemen. (Robberechts 1968: 9) Onderstrepen die proporties bij Wolkers de eigenheid van zijn beleving van de werkelijkheid, dan drukken die voor Robberechts een vervalsing uit. Niettemin wil elk afstand nemen van gangbare representaties. In dit artikel stel ik een doelstelling en onderzoekshypothese op waarmee ik inzicht wil verkrijgen in de vele facetten van de representatie van het lichaam in het vernieuwende proza van de jaren zestig. De studie naar deze periode heeft zich immers voornamelijk gericht op drie pijlers: ik-problematiek (therapeutisch schrijven), taalproblematiek en -kritiek, en maatschappijkritiek (engagement). Of zoals Hugo Bousset het exemplarisch verwoordt in de titel van een essaybundel (1973): Schreien, Schrijven, Schreeuwen. Drie trends in de Nederlandse prozaliteratuur 1967-1972. Met deze driedeling wordt respectievelijk verwezen naar de tendensen van autobiografische geschriften zoals dagboekproza en ego-romans, van experimentele literatuur die door Sybren Polet onder de noemer ‘Ander proza’ werd verzameld, en van maatschappijkritische literatuur zoals documentaires. De topos van het lichaam wordt in de bestaande literatuurstudie sporadisch wel erkend, maar wordt nooit uitgediept noch systematisch behandeld.Ga naar voetnoot2 In een tweede deel presenteer ik dan ook een methodologie waarmee het lichaam in de literatuur kan worden bestudeerd. Ik illustreer die voornamelijk aan de hand van de roman Messiah (1961) van C.C. Krijgelmans. Zo wil dit artikel een onderbelicht aspect van deze vernieuwingsbeweging accentueren, en bijdragen tot een beter begrip van de relatie tussen literatuur en lichamelijkheid op zowel literatuurtheoretisch als tekstanalytisch vlak. | ||||||||||||||||||||
Partage du sensibleOm de representatie van het lichaam in de prozavernieuwing in kaart te brengen spreek ik met Jacques Rancière over een analyse van ‘le partage du sensible’ (de verdeling van het waarneembare en voelbare). Met dat begrip poogt de Franse filosoof de relatie tussen politiek en esthetiek te denken. Beide termen definieert hij eerder breed. | ||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| ||||||||||||||||||||
Illustratie: Hasker Brouwer
| ||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| ||||||||||||||||||||
Politiek vat hij op als een verdeling van de gemeenschap in posities, sociale groepen en functies. Die verdeling bepaalt op zijn beurt wie wel of niet mag spreken en wie wel of niet iets mag doen. Verder veronderstelt zij volgens Rancière een esthetische verdeling tussen wat zichtbaar/hoorbaar/voelbaar is en wat niet: ‘het systeem van a priori-vormen die determineren wat zich laat gevoelen’. (Rancière 2000: 13)Ga naar voetnoot3 Op basis van deze ‘primaire esthetiek’ kan worden gekeken naar de manier waarop ‘esthetische praktijken’ in deze verdeling interveniëren. (Rancière 2000: 14) Concreet gaat het om vragen naar ‘posities en bewegingen van het lichaam, functies van het spreken, verdelingen van het zichtbare en onzichtbare’. (Rancière 2000: 25) Met betrekking tot het proza van de jaren zestig kunnen we denken aan bijvoorbeeld de volgende vragen: welke lichamelijkheid en seksualiteit worden zichtbaar gemaakt, en hoe thematiseren deze romans de verhouding ervan tot burgerlijk-katholieke opvattingen en taboes? Voor ‘le partage du sensible’ in het proza van de jaren zestig stel ik als onderzoekshypothese op dat dit proza een erkenning of bevrijding van het lichaam tentoonspreidt, maar dat het lichaam tegelijk cerebraal bemiddeld blijft. Ik bedoel daarmee dat er geen ontkenning of minimalisering van het lichaam is, noch een (gedeeltelijke of volledige) overgave van het bewustzijn aan het lichaam.Ga naar voetnoot4 Veeleer moeten lichaam en geest voortdurend op elkaar afgestemd worden zodat het individu zich op een evenwichtige en authentieke manier kan bewegen in de hem vervreemdende, onderdrukkende en bedreigende maatschappij. Een ontkenning van lichamelijkheid of een eruptie van driften kan uiteraard opgenomen zijn in de schriftuur, maar zal volgens deze hypothese negatief gewaardeerd of op andere wijze gecompenseerd worden. Om tot een analyse van ‘le partage du sensible’ te komen, hanteer ik een methodologie die zowel discours- als affecttheorie omvat. Een discourstheoretische analyse ligt voor de hand aangezien ook zij vragen stelt naar wat in een bepaalde periode en tijd verteld kan worden over een object en door wie. Doordat affecttheorie wil kijken naar de manier waarop lichamelijke gewaarwordingen zich verhouden tot representatie, identiteit en context, biedt zij tevens een geschikte manier om te kijken naar de spanning tussen het lichamelijke en het cerebrale. In wat volgt, breng ik de belangrijkste aspecten van deze methodologie aan, en illustreer ik die aan de hand van Messiah van C.C. Krijgelmans.Ga naar voetnoot5 Deze korte roman geldt | ||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| ||||||||||||||||||||
als een van de eerste romanexperimenten in het Vlaamse proza: het bestaat uit één lange zin die ongeveer tachtig pagina's beslaat waarin vertelperspectieven en de tijdruimtelijke situering voortdurend verschuiven en in elkaar overgaan. Al deze aaneengeschreven fragmenten kennen echter één concreet onderwerp, met name de figuur van de messias. Deze figuur is interessant in het licht van Rancières concept ‘le partage du sensible’. Hij is namelijk degene die het volk wil bevrijden van een onjuiste verdeling, maar ze tegelijk een andere vorm van kijken, spreken en bewegen wil bijbrengen.Ga naar voetnoot6 Deze verbeelding van sociale verandering en omwenteling gaat gepaard met een benadrukking van Eros en Thanatos, dat wil zeggen (seksueel) verlangen en geweld. Het lichaam verleidt of wordt meegelokt, het lichaam pleegt of ondergaat geweld. Het vormt zodoende een plek waar sociale verhoudingen zich reproduceren of net bekritiseerd worden. Met betrekking tot de verhouding tussen het lichamelijke en het cerebrale hoeft het uiteindelijk niet te verwonderen dat in deze gewelddadige en weinig hoopvolle roman zowel het rationele als het fysieke telkens onderhevig zijn aan destructie en onbehagen. | ||||||||||||||||||||
Discours: lichamelijke ordeMet de term discours verwijs ik naar de macro-contextuele discourstheorieën waarin discours opgevat wordt ‘als een sociale praktijk, die onze werkelijkheid construeert’. (Carpentier 2001: II-3) Meer bepaald wil ik met de theorieën van Michel Foucault de discursieve regels beschrijven die bepalen hoe het lichaam in de tekst verschijnt. De Franse filosoof omschrijft een discours als ‘een gelimiteerd aantal van taaluitingen waarvoor men een geheel van bestaansvoorwaarden kan definiëren’. (Foucault 1969: 161) Het gaat om een geheel van uitspraken waartussen een onderlinge samenhang bestaat die echter niet kan worden teruggebracht op bijvoorbeeld een a priori gegeven objectGa naar voetnoot7 dat in het geval van dit onderzoek het lichaam zou zijn. Foucault toont aan (Foucault 1969: 48-50) dat dit immers een in zichzelf besloten, essentialistisch object zou moeten zijn dat geen veranderingen zou ondergaan in de tijd. Een discoursanalyse gaat er echter vanuit dat het object - het lichaam - gevormd wordt door uitspraken in een bepaalde historische context die het object/lichaam benoemen, beschrijven, uitleggen, relateren, waarderen, et cetera. Een discoursanalyse is erop gericht te kijken naar de manier waarop er in de verscheidenheid en verspreiding van deze uitspraken toch sprake is van regulariteit en patronen. Dit houdt in dat een discoursanalyse steeds beweegt tussen een micro- en een macroniveau. Op microniveau wordt uitgegaan van het effectieve karakter van een uitspraak: het gaat om de vraag ‘waarom, in een gegeven context, precies die uitspraak | ||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| ||||||||||||||||||||
verschijnt (kan verschijnen, moet verschijnen, niet mag verschijnen...) en geen andere’. (De Geest 1996: 166) Op macroniveau wordt er gekeken naar de patronen en betekenisrelaties die tussen deze effectieve uitspraken gelegd worden zonder dat de uniciteit van die uitspraken uitgewist wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om relaties van metaforen en metonymieën, synoniemen en antoniemen. Deze discursieve orde is tot slot niet louter systematisch, maar is tevens normatief: ze bepaalt wat er over het lichaam gezegd kan worden en wat niet, welk type lichamelijkheid positief of negatief gewaardeerd wordt. | ||||||||||||||||||||
Messiah (1): hiërarchie en machtIn Messiah beweegt de lichamelijke orde zich - volledig in de lijn van het religieuze kader waaraan het zijn thematiek ontleent - tussen aarde en hemel: de mens houdt zich op met allerlei ‘aards gedoe om de eeuwige beloning’ te verkrijgen. (Krijgelmans 1961: 59)Ga naar voetnoot8 Deze verdeling is tegelijk een tegenstelling van het lichamelijke en het vergankelijke versus het geestelijke en eeuwige. Hoe verder het lichaam zich verwijdert van de aarde en dus eigenlijk zichzelf opheft, hoe beter het geëvalueerd wordt; hoe dichter het zich bij de aarde bevindt en bijvoorbeeld dierlijke karaktertrekken vertoont, hoe negatiever. Die orde wordt in de tekst onder andere metaforisch aangebracht door lichamen te verbinden met dieren en aarde, of metonymisch via de posities die het lichaam inneemt. Die posities nemen vaak de vorm van hoog-laag-tegenstellingen aan - een tegenstelling die vanzelfsprekend een hiërarchische connotatie draagt. Zo kijkt een messiasfiguur vanop ‘een rots bij het begin van een steile helling’ (M: 46) neer op de menigte die niet zozeer geïnteresseerd is in zijn woorden als wel in materiële noden zoals voedsel: de menigte is een ‘verwilderde troep (...) met grote hongerige roofdiereogen’ (M: 46) die ‘met krampige vingers van pure honger over hun maagstreek (...) strijken’. (M: 47-48) Een dergelijke hoog-laag-tegenstelling ontvouwt zich ook in de beeldspraak zelf wanneer bijvoorbeeld het gezicht van een Romeinse procurator als ‘het gelaat van een valk’ omschreven wordt: ‘valkachtig, met scherpe neus en scherpkijkende ernstige ogen’ (M: 28): de machthebber die een hoge positie inneemt wordt vergeleken met een roofdier dat de wereld vanuit de hoogte observeert. Messiah is een boek over machtsuitoefening en machtsverwerving en de orde wordt dan ook voortdurend omgekeerd. Een interessant geval hierin is de omgekeerde kruisiging: de vermeende messiasfiguur hangt ondersteboven ‘en met zijn voeten tegen de hemel aan’. (M: 10) De orde en macht van de messias worden hier ontkend, maar tegelijk blijft dezelfde hiërarchische orde (hoog-laag) bestaan: de vernedering van de messias bestaat dan ook in het onderstrepen van zijn eigen vergankelijkheid. Er is echter ook sprake van een messias die niet zozeer ijvert voor ‘vergeestelijking’ (M: 68), als wel ‘het beest in zijn vroegere praal en macht (...) herstellen’ wil (M: 42). In dit geval kan het hogere slechts bereikt worden door een alomvattende | ||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| ||||||||||||||||||||
vernietiging: ‘elke verworvenheid sedert Adam, de man, door een tweede zondvloed van het aanschijn der aarde te doen verdwijnen’. (M: 42) De vermenigvuldiging van messiasfiguren en hun onderling tegenstrijdige wensen geven aan de abstracte figuur van de messias in het geheel van de roman een onbepaald karakter. Dat wordt verder geïllustreerd door de messiasfiguren die een duidelijke wil of richting ontberen. De hiërarchie wordt dan niet zozeer omgekeerd als wel uitgevlakt. Dat vertaalt zich metonymisch in een positie tussenin: er is sprake van de ‘tussen-menigte-man’ (M: 56), of de messias bevindt zich ‘onopvallend tussen [twaalf van degenen die mij gevolgd waren] in’. (M: 53) Messiah ontvouwt zich op die manier als een boek waarin de ordening en de richtende zingeving van de wereld steeds onstandvastig en onbepaald zijn: telkens opnieuw kunnen zij door een andere figuur of door geweld worden omgekeerd. Ook in de presentatie en beschrijving van het lichaam zien we enerzijds de drang naar orde en anderzijds het onbepaalde karakter van de werkelijkheid die een dergelijke orde onmogelijk maakt. Het lichaam wordt immers grotendeels op een neutrale en denotatieve manier beschreven. Dit type beschrijvingen horen aan de ene kant bij het abstracte en rituele karakter waarmee de machtsuitoefening in deze roman steeds gepaard gaat. (Bernaerts e.a. 2011: 181) Het lichaam wordt bijvoorbeeld ontdaan van individuele contouren en afgemeten aan een welbepaalde norm: ‘naar de wet van de verkeerde stand in betrekking tot de mond, het oor, de neus, de romp, het been, de armen, de handen, de vingers, de tenen’. (M: 44) Bij dit rituele taalgebruik hoort typisch de opsplitsing van het lichaam in verschillende lichaamsdelen: ‘die heftig beweegt, met het hoofd, met de schouders, met de armen, met de handen, met de romp, met de benen, met de voeten, die tegen menigte beweegt’. (M: 16) Het opzwepende preken van de messias wordt hier opnieuw getoond als een ritueel dat bepaalde gedragingen oplegt. Die externe presentatie van het lichaam geeft aan de andere kant aanleiding tot speculatie, en getuigt zo van epistemologische twijfel. De vrouw die een rechter tracht te verleiden kan in feite slechts aan de hand van zijn gedragingen speculeren of hij zich zal overgeven aan zijn driften of zichzelf toch onder controle zal houden. Zij ziet ‘dat hij wachtte (...), aarzelde, en daardoor misschien verloren, misschien gewonnen’. (M: 25) Het leidt er uiteindelijk toe dat hij zich enerzijds gewonnen geeft, maar haar anderzijds toch uitscheldt voor ‘Duivelsjong’. Uiteindelijk wordt zij alsnog veroordeeld tot de stenigingsdood: de macht is kortom onvoorspelbaar. | ||||||||||||||||||||
Affect: intensiteit en potentieOm tot een beter begrip van ‘le partage du sensible’ in het proza van de jaren zestig te komen, is het van belang de lichamelijke beleving mee in kaart te brengen. Heeft dit proza immers de intentie nieuwe en idiosyncratische ervaringen te beschrijven, dan kan de studie naar het lichaam zich niet beperken tot een analyse van de posities die het inneemt. Het is tevens nodig te kijken naar de lichamelijke beleving, naar wat het lichaam doet bewegen, in welke context dat gebeurt en welke betekenis daaraan | ||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| ||||||||||||||||||||
wordt gegeven. Via affecttheorieGa naar voetnoot9 is het mogelijk een antwoord te formuleren op deze vragen, en de mogelijke tekortkomingen van een discoursanalyse op te vangen. Affecttheoretici bekritiseren de discursieve behandeling van het lichaam omdat zij een heropvoering zou zijn van de aloude splitsing en tegenstelling tussen geest en lichaam. Binnen een discourstheoretische analyse is het lichaam slechts een passieve substantie die verschijnt als de heropvoering of expressie van een culturele analyse. Typisch is de presentatie van het lichaam als een ideologisch gecodeerde entiteit die een positie bezet op een raster. Er mag dan wel sprake zijn van een subversie van dat gecodeerde lichaam, maar in feite komt dat neer op het verruilen van de ene positie voor de andere: ‘There is “displacement,” but no transformation; it is as if the body simply leaps from one definition to the next.’ (Massumi 2002: 3) Affecttheorie wil in tegenstelling tot deze symbolische behandeling van het lichaam meer aandacht hebben voor de lichamelijke beleving, voor materiële processen en voor de dynamiek en relaties tussen natuurlijke en culturele processen. Wat is nu een affect? Theoretici als Brian Massumi en Fredric Jameson maken een formeel onderscheid tussen emotie en affect. Als affect een lichamelijke, onbewuste en pre-subjectieve gewaarwording is, dan is emotie de geestelijke, bewuste en subjectieve verwerking daarvan. Voor literair onderzoek kan deze distinctie verscherpt worden door ze in verband te brengen met taligheid en narrativiteit. Emoties zouden gemakkelijk te benoemen zijn en zich vlot laten invoegen in een verhaal, in een narratieve temporaliteit van verleden-heden-toekomst: emoties worden ingeschakeld ‘into semantically and semiotically formed progressions, into narrativizable action-reaction circuits, into function and meaning’. (Massumi 2002: 28) Een emotie (bijvoorbeeld jaloezie) heeft kortom een duidelijk object (een minnaar) en een duidelijke reactie (geweld ten opzichte van de minnaar). Affect onttrekt zich daarentegen aan representatie en aan een narratieve impuls. Haar temporaliteit is die van een eeuwig heden: affect ‘is somehow self-sufficient, feeding on itself, and perpetuating its own existence’. (Jameson 2013: 36) Affect is intensiteit en als zodanig niet-lineair. Het wordt gekenmerkt door ‘resonation and feedback that momentarily suspend the linear progress of the narrative present from past to future’. (Massumi 2002 26) Hierdoor kent het een grote mate aan potentiële relaties. Welke van die relaties uiteindelijk tot uitdrukking komen, is afhankelijk van de bemiddeling via cognitie/identiteit en context. Hoewel ik deze tweedeling voor de tekstanalyse grotendeels overneem, wil ik ze met Sianne Ngai toch meteen nuanceren. Zij ziet het verschil tussen emotie en affect voornamelijk als ‘a modal difference of intensity or degree, rather than a formal difference of quality or kind’. (Ngai 2005: 27) Deze omschakeling van een formeel tot een modaal verschil creëert de mogelijkheid om oog te hebben voor ‘the transitions from | ||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| ||||||||||||||||||||
one pole to the other: the passages whereby affects acquire the semantic density and narrative complexity of emotions, and emotions conversely denature into affects’. (Ngai 2005: 27) In wat volgt zal immers duidelijk worden dat de demarcatielijn tussen emotie en affect niet altijd eenduidig te trekken is. Het pretalige karakter van affecten confronteert de tekstanalyse immers met enkele problemen. Het heeft namelijk geen zin om een opsplitsing te maken tussen discursieve en pre-discursieve aspecten. Veeleer is de opdracht te kijken hoe teksten de ‘fleeting essence’ (Jameson 2013: 31) van affecten representeren. In eerste instantie kan er, waar mogelijk, een onderscheid gemaakt worden tussen emoties met duidelijke actie-reactie-patronen en affecten waarvan de relaties tussen lichamelijke gewaarwordingen, identiteit en context minder vanzelfsprekend zijn. Daarnaast wil ik gebruik maken van de narratologie: leidt de beschrijving van affect tot een doorbreking van de narrativiteit door het gebruik van narratieve vertraging?Ga naar voetnoot10 Van belang is tevens de focalisatie: hoe wordt het affect waargenomen, hoe verloopt de bemiddeling tussen het lichaam en identiteit/context. Op die manier sluit het onderzoek naar affecten opnieuw aan bij het discours: in welke mate worden affecten/emoties in het discours gebracht en verbonden aan lichamelijkheid? Om de verschillende aspecten van de analyse van affecten in literaire teksten aan bod te laten komen, bespreek ik, vooraleer op Messiah in te gaan, een passage uit Paul-tegenpaul (1970) van Paul de Wispelaere. | ||||||||||||||||||||
Paul-tegenpaul: tussen overgave en controleIn de laatste scène van Paul-tegenpaul (1970) is het lente en loopt de ik-figuur met zijn geliefde in de natuur. De ik-figuur focaliseert de omgeving intern waarna de aandacht verschuift naar de eigen sensatie: ‘Mijn huid gloeit. Tegen deze omgeving, deze verblijdende sfeer is geen weerstand mogelijk, na de lange winter geen zelfbedwang. Plant en vogel zijn, vis zijn.’ (De Wispealere 1970: 171)Ga naar voetnoot11 Er lijkt sprake te zijn van een zekere spanning die zich lichamelijk laat voelen en tegelijk een vorm van verstomming is: het observerend subject wil zichzelf overgeven aan een dierlijke toestand van zijn. De taal faalt, en hij is nog slechts in staat om te glimlachen: ‘Ik lach om niets te moeten zeggen, tegen deze overweldiging van jonge zomer en jonge vrouw heb ik geen ander wapen.’ (PP: 171) De keuze voor het woord ‘wapen’ wijst erop dat de ik-figuur zijn lichamelijke positie evalueert als verzwakt of toch op zijn minst kwetsbaar. Tegelijk is er hier al sprake van een delokalisering van het affect: het gevoel dat zich aan het lichaam openbaart wordt voorgesteld als iets dat de ik-figuur van buitenaf aanvalt en zodoende onschadelijk gemaakt kan/moet worden. In de volgende zin blijft de focalisatie intern, maar krijgen we een verschuiving van interne naar externe presentatie waarbij de ik-figuur zichzelf objectiveert: ‘Ik zie mij staan, zie ons staan, tussen een begin van overgave en opstekende argwaan, tussen | ||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| ||||||||||||||||||||
drang en belemmering, tussen bevrijding en beklemming blijven mijn handen op haar schouders aarzelen.’ (PP: 171) De verschuiving van een betekenisvol maar niet te representeren gevoel (‘mijn huid gloeit’) naar een (visuele) afstandelijkheid is nu compleet. Opvallend daarbij is dat de focalisatie eerder afstandelijk dan empathisch is: veeleer dan speculatie over de emoties, is er het poneren van de emotionele toestand. Twee krachten lijken elkaar daarbij te bekampen: enerzijds een cerebrale wil tot overzicht en controle over wat komen moet - anderzijds de overgave tot een drang waarvan het narratief en de uitkomst onbekend zijn. ‘Alles is nog mogelijk,’ (PP: 172) zegt zijn vriendin die hem aanmaant zich te laten gaan. Ondertussen onderneemt de ik-figuur geen actie: zijn handen blijven op haar schouders rusten. In wat volgt blijft die spanning bestaan. De ik-figuur en zijn vriendin ‘kruipen onder een prikkeldraad,’ lopen door het bos, maar niet voordat de ik-figuur dan toch het primaat van taal benadrukt: ‘Misschien is alles vooral een kwestie van woorden.’ (PP: 172) Op het einde van de passage (en dus de roman) neemt zijn vriendin een foto van hem. Deze kan worden beschouwd als een volgende stap in de objectivering. Op die foto loopt hij echter op haar toe. Zo krijgen we opnieuw een beeld van de onbesliste spanning tussen beheersing en drang. Hierdoor ontwikkelt er zich geen narratief. Uit deze analyse mag al blijken dat de interpretatie van het affect als het ware vanzelfsprekend een tautologisch karakter krijgt. Het is in zekere zin de lezer die ervoor kiest om ‘[m]ijn huid gloeit’ niet te lezen als louter een zintuiglijke ervaring maar als een affectuele gewaarwording die noopt tot betekenisgeving door degene die het ervaart. Die tautologie lijkt echter onvermijdelijk. Met Silvan Tomkins stelt Eve Kosofsky Sedgwick dat onze eigen affecttheorieën (waarmee elk van ons zich elke dag door zijn omgeving beweegt) sowieso een tautologisch karakter hebben: ‘An affect theory is, among other things, a mode of selective scanning and amplification; for this reason, any affect theory risks being somewhat tautological.’ (Sedgwick 2003: 135) Dit zal nog duidelijker het geval zijn bij Messiah. | ||||||||||||||||||||
Messiah (2): onbehagen en vervreemdingHoewel de aaneengeschreven fragmenten in Messiah allemaal gaan over de concrete thematiek van de messias, kent de roman toch een grote mate van abstractie doordat ‘de verhaalwereld nooit precies benoemd wordt. Personages en plaatsen blijven vaak anoniem, waardoor ze inwisselbaar lijken’. (Bernaerts e.a. 2011: 185) Hierdoor lijken affecten op het eerste gezicht afwezig in deze roman: door het ontbreken van concrete personages lijkt het niet mogelijk om een analyse als de voorgaande te maken. Het lichaam wordt daarenboven vaak extern gepresenteerd waardoor er voor innerlijke processen weinig aandacht is. Daarnaast mag Messiah als geheel geen duidelijk verhaal hebben, de verschillende fragmenten kennen wel een eigen vertelling met duidelijke actie-reactie-patronen. Zo is er in een bepaald fragment sprake van ‘schaamte, schaamte, ja, heftig roodgekleurde wangen achteraf, vertrokken gelaat in pijn van schaamte’. (M: 18) Die schaamte kent echter een duidelijk object (besef van zijn onwetendheid) en een duidelijke reactie (het stichtende voorbeeld geven aan anderen). | ||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| ||||||||||||||||||||
Toch lijkt het me onmogelijk om Messiah als een affectloos boek te beschouwen. Daarom zou ik willen stellen dat er zich een affect ontvouwt over de verschillende fragmenten heen. Hierdoor onttrekt het affect zich aan duidelijke subjecten en objecten, en is het als zodanig niet op een duidelijk tekstueel niveau te lokaliseren. Wel kunnen de fragmenten beschouwd worden als voorbeelden van mise en abyme waarin het ingebedde verhaal een spiegel of samenvatting is van het hogere verhaal. In termen van emotie en affect zou kunnen worden gezegd dat het affect van de verhaalwereld in de verschillende vertellingen zelf tot emotie wordt gemaakt.Ga naar voetnoot12 Als het verhaal van Messiah er een is die aantoont hoe niemand de macht en de controle over de taal kan behouden, en als het boek vormelijk een taalstroom is waarin verschillende figuren het woord nemen zonder er meesterschap over te hebben (Vervaeck 2004: 72), dan gaat dat gepaard met een affect van onbehagen en vervreemding. Ik geef twee voorbeelden. In een eerste fragment moet een messiasfiguur vaststellen dat hij de controle over het spreken en de taal verloren heeft: ‘en toen sprak, toch zijn stem liet klinken en toen keek alsof hij verbaasd was over de klank ervan, verbaasd en geschokt omdat hij elk meesterschap erover was kwijtgeraakt en zij even onwerkelijk aandeed als had zij geklonken in een tempelruïne.’ (M: 34) De klanken blijven als een stroom ‘koppig voorten over[glijden] als lava uit een krater’ (M: 34). Deze vernietigende stroom wijst op de onmacht van het subject dat zijn controle verliest en van wie de woorden slechts een teken van verblinding kunnen zijn: ‘Een paal? Een paal, zeg je? Maar ik kom er immers af! Ik kom er af! Ik kom er af!’ (M: 34) Dit fragment kan geïnterpreteerd worden op het niveau van een niet te beheersen taalstroom, maar tevens op een affectueel niveau. Wordt de stem immers normaliter in verband gebracht met subjectiviteit en een duidelijke overdracht van emoties (Terada 2001: 12), dan vindt hier het tegenovergestelde plaats. Daarnaast wordt deze passage voorafgegaan door een beschrijving van lichamelijk onbehagen: ‘terwijl zijn hoofd lichtjes begon te schudden, onmerkbaar als het ware van links naar rechts schokte, niet door eigen wil (...) maar onder een niet te beheersen emotionele impuls’. (M: 34) In een tweede voorbeeld krijgen we eenzelfde stroom die zich aan het lichaam onttrekt en die het niet langer controlerende personage terneerdrukt. In deze scène wordt een man verleid door een prostituee. Als hij na een lange interne strijd uiteindelijk toch buigt over ‘de duivel van haar lichaam’ (M: 23), slaat zijn lichaam ‘dubbel’: hij wordt ‘overspoeld (...) door de grote stroom van iets waarvan zij het resultaat merkte, doch de oorzaak niet gissen kon, overspoeld en ondergezogen als in een draaikolk, naar de diepte’. (M: 26) Beide fragmenten eindigen met een stroom: de vertelling is opgeheven, wat rest is | ||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| ||||||||||||||||||||
een niet langer te beheersen affect waarbij alles voorlopig onbeslist blijft. In de roman krijgen we voortdurend dergelijke passages waarin een subject zijn macht over taal en lichaam ontnomen wordt (hetzij door de menigte, hetzij doordat hij zijn materialiteit ontkent): we lezen over ‘vrees (...), aangolvend als waterrimpels aan de oppervlakte van een rustige poel waar een steen werd ingegooid’ (M: 50), over personages die dolen, zich ongemakkelijk en onbehaaglijk voelen. De personages in dit boek zijn dus steeds misplaatst en vervreemd van hun omgeving, en het zou kortom het boek tekort doen door te stellen dat deze stemmen slechts verbonden zijn door de taal. Ze zijn dat eveneens door hun affectuele verhouding tot de omgeving en de anderen. | ||||||||||||||||||||
Tot slotMet dit artikel heb ik willen aantonen dat er in de studie naar het proza van de jaren zestig tevens aandacht moet zijn voor het lichaam: voor de lichamelijke orde die gevestigd en doorbroken wordt, en voor het lichamelijke onbehagen of het ongekende lichamelijke plezier die in die processen een drijvende kracht zijn. Om het lichaam te bestuderen heb ik een methodologie voorgesteld die twee pijlers omvat: discours- en affecttheorie. De combinatie van beide moet het mogelijk maken zowel aandacht te hebben voor de hiërarchische rangorde en symbolische betekenis van het lichaam als voor lichamelijke ervaringen: door welke affecten wordt het lichaam bewogen en welke betekenissen worden eraan gegeven. Via deze methodiek wil ik een beeld krijgen van ‘le partage du sensible’ in het proza van de jaren zestig: wat kon er waargenomen en gevoeld worden en wat niet, welke lichamelijke posities konden er worden ingenomen en door wie (niet). De onderzoekshypothese die ik daarbij hanteer is dat er steeds een evenwichtige relatie wordt gezocht tussen het lichamelijke en het cerebrale. Uit een korte analyse van Messiah van C.C. Krijgelmans mag blijken dat dit evenwicht tussen de lichamelijke behoeften van de massa en de verstandelijke leiding van de verschillende messias-figuren niet gevonden wordt. Geweld en drift verstoren zowel de bestaande orde als de (mogelijkheid van een) nieuwe orde waarheen de messias het volk wil leiden. Het overheersend affect hierbij is dan ook niet de vreugde van een voortdurende wording, maar die van vervreemding in een gedestabiliseerde wereld. | ||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| ||||||||||||||||||||
|
|