Vooys. Jaargang 32
(2014)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||||
Lotte Jensen
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||||
te liggen. Volgens de in Aken opgestelde afspraken moesten de Fransen weer afstand doen van deze steden. (Kraus 1998: 22-23; 38-40; Wilschut 2008: 87-90) Behalve Van der Wilp waren er nog vele andere Nederlandse schrijvers die hun vreugde over de Vrede van Aken uitten. Er verschenen zo'n 35 gelegenheidsuitgaven, waaronder preken, toneelspelen, gedichten, prenten en verhandelingen. Verder kwam er een imposante bloemlezing uit, getiteld De tempel der Vrede, geopend door de mogendheden van Europe (1749) waaraan maar liefst 42 verschillende dichters uit het hele land hun medewerking hadden verleend. Het ging om een luxe uitgave waarvoor kosten noch moeite voor gespaard waren, een heus literair monument voor de vrede dus. Dergelijke gelegenheidsgeschriften hebben een sterk clichématig karakter: het wemelt van de standaarduitdrukkingen die met vrede, vrijheid en voorspoed te maken hebben. Mede om die reden trekken ze maar zelden de aandacht van letterkundigen en historici.Ga naar voetnoot1 Toch zijn ze zeer de moeite waard. Vanuit het perspectief van natie- en identiteitsvorming geven ze bijvoorbeeld inzicht in het zelfbeeld van de Republiek bij conflictsituaties.Ga naar voetnoot2 In deze bijdrage wil ik de blik op een ander kenmerk van vredesteksten richten, namelijk op het ambivalente karakter ervan. Aan de ene kant gaat het om een verzameling teksten waarin eendracht de norm is: eensgezind jubelen de schrijvers over de herstelde vrede in Europa en de positieve gevolgen daarvan voor het eigen land. Aan de andere kant zijn sommige teksten dusdanig propagandistisch van aard dat ze eerder oorlogszuchtig dan vredelievend aandoen. Herhaaldelijk wijzen schrijvers bovendien op potentiële bedreigingen van de vrede, zoals interne tweedracht. Wie beter kijkt, ziet dan ook tal van fricties en scheuren onder de oppervlakte. Om deze ambivalentie zichtbaar te maken zal ik hierna eerst het standaardvertoog schetsen waarin de eendracht domineert om vervolgens de blik op de ontwrichtende elementen te richten. Daarbij zullen verschillende genres aan bod komen, namelijk gelegenheidsgedichten, een redevoering en twee toneelstukken. Tezamen geven die een goed beeld van het explosieve karakter van de vredesgeschriften van 1748. | |||||||||||||||||||||||||
Het standaardvertoogVeel gelegenheidsgedichten rondom de Vrede van Aken kennen min of meer dezelfde opbouw. Eerst wordt de Europese oorlog in algemene termen beschreven, dan daalt de Vrede (als allegorisch personage) neer in Aken en vervolgens komen alle voordelen van de herstelde vrede aan bod. De ene auteur weidt weliswaar meer uit over de | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||||
politieke oorzaken van het conflict dan de ander, maar basaal gesproken volgen de meesten deze lijn. Behalve de opbouw zijn er ook veel inhoudelijke overeenkomsten. Globaal laten zich binnen het standaardvertoog vier motieven onderscheiden: Oranjegezindheid, goddelijke uitverkorenheid, de vaderlandse geschiedenis en de terugkeer van een Gouden Eeuw. Ten eerste hebben vrijwel alle teksten een uitgesproken Oranjegezind karakter. In april 1747 was prins Willem Friso tot algemeen stadhouder van de Republiek uitgeroepen en in november van datzelfde jaar werd het stadhouderschap in de mannelijke en vrouwelijke lijn erfelijk verklaard. Het prinselijke paar had al een dochter en kreeg op 8 maart 1748 een zoon, de latere Willem V. In de vredesteksten wemelde het van de lofprijzingen op Willem IV en verwijzingen naar de pasgeboren erfprins. Vooral het dappere optreden van Willem IV tegen de Fransen, die onder meer Bergen op Zoom en Maastricht belegerd hadden, werd geroemd. Zoals de Groningse dichteres Clara Feyoena van Sytzama het formuleerde: Myn Friso kwam; en straks verbleekte 't woest gelaat
Der Franschen, die voor 't laatst nog al hun krachten paren,
Om een gedrocht zelf by zyn doodsteel t'evenaren:
Doch Neêrlands heil kwam met de Oranje dageraad (Van Sytzama 1749: 43)
Kortom: Friso kwam, zag en overwon. Hij had daarmee de toekomst van de Republiek veilig gesteld. De geboorte van zijn zoon bood extra zekerheid voor de toekomst: ‘Het Opperstaatsbewind word Friso opgedragen, / Gevolg van 't Erfrecht, en tot ieders welbehagen, / Schenkt God dien Prins een Zoon, een' knoop aan d'Eendrachtsband’. (Spyers 1749: 44) Auteurs brachten het herstel van het stadhouderlijke bewind en de vrede moeiteloos met elkaar in verband: het kon geen toeval zijn dat de vrede zich juist na de benoeming van een nieuwe stadhouder had aangekondigd. Sterker nog: de herwonnen vrijheid was in belangrijke mate aan Willem IV te danken: ‘Prins Friso trok voor ons ten stryde, [...] Hy keerde, en bragt aan ons den Vree’, aldus de dichteres Suzanna Maria Oortman. (Oortman 1749: 13) Ten tweede speelde het motief van de goddelijke uitverkorenheid een belangrijke rol. Niet alleen was het Gods wil geweest om de vrede in Europa te herstellen, God zag daarbij ook een voortrekkersrol voor de Republiek weggelegd, met aan het hoofd daarvan een stadhouder. Deze door God gezonden stadhouder werd als een tweede Mozes afgebeeld die zijn volk door benarde tijden leidde. Menig auteur maakte bovendien de vergelijking tussen de Nederlanders en het volk Israëls. Een dichter uit Groningen, die onder het veelzeggende pseudoniem Ireniphilus (liefhebber van de vrede) publiceerde, verwoordde dit bondgenootschap tussen God, de Republiek en de stadhouder als volgt: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||||
O God, die Ons zo Zigbaarlyk
Gered hebt uyt des vyands handen.
Toen Gy tot heil der Nederlanden
Oranjen hieft, als uit het slyk,
En koost tot algemenen Herder
O Heer, bescherm den Prins ook verder (Ireniphilus 1749: 8)
De preken die naar aanleiding van de Vrede van Aken werden opgesteld waren eveneens doortrokken van de idee dat de Nederlanders een bevoorrechte positie bekleedden, omdat zij het uitverkoren volk van God waren.Ga naar voetnoot3 Een derde motief vormde de vaderlandse geschiedenis. Veel auteurs trokken een vergelijking tussen de recente oorlog met Frankrijk en de Tachtigjarige Oorlog tegen Spanje. Tegenover schurken als Filips II en Alva plaatsten zij de stadhouders, die allen manmoedig het vaderland verdedigd hadden. Hun dapperheid had uiteindelijk tot de Vrede van Münster geleid, waarmee de soevereiniteit van de Republiek officieel erkend werd. Een beknopte (en uiterst Oranjegezinde) weergave van deze geschiedenis bood de Utrechtse schrijfster Sara Maria van Zon:
Wilhelmus van Nassau herleeft op alle tongen.
Wie blyft'er onbewust van Maurits oorlogsmoed,
En Fredrik Hendriks roem, in voor- en tegenspoed?
Neen, Helden! neen, elk meldt uw dappre krygsbedryven:
Uit uwe Lauren sproot het loof van vette Olyven.
De tweede Wilhem zag, op Gods bestemden stond,
De Staaten vry verklaard, by 't Munsters Vreverbond (Van Zon 1748: 5)
Dat het uitgerekend honderd jaar geleden was dat de Vrede van Münster was getekend, gaf de mogelijkheid tot historische identificatie met de actuele vrede. Precies honderd jaar nadat de Republiek formeel als een soevereine staat was erkend, had zich immers een volgende hoogtepunt in de vaderlandse geschiedenis voorgedaan. Dat toonde opnieuw de kracht en weerbaarheid van het Nederlandse volk.Ga naar voetnoot4 Een vierde en laatste element betrof de voorspelling van een nieuwe Gouden Eeuw in de Republiek. Opgetogen stelden de gelegenheidsdichters dat een nieuw gouden tijdperk op handen was, nu de rust in Europa hersteld was: de handel, landbouw, kunsten en wetenschappen zouden weer bloeien als vanouds. Dit beeld ging terug op de klassieke voorstellingen van Ovidius en Vergilius van een ‘aetas aurea’ en circuleerde ook volop in de Renaissanceliteratuur, toen de Republiek eveneens een gouden tijd- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||||
perk doormaakte. (Melissen 1981-82) Het cruciale verschil was echter dat dit nieuwe gouden tijdperk expliciet aan de komst van de nieuwe stadhouder werd verbonden. Zoals Anna Maria de Jong het formuleerde: ‘ô Groote Friso! [...] God wille u onderschragen
In 't wigtig Staatsbewind door zyn geduchte hand!
Dat we onder uw bestier een gouden Eeuw zien bloejen
Gelyk toen Davids Zoon op Is'rëls Ryksstroon blonk! (De Jong 1749: 23-24)
Moeiteloos werden alle bovengenoemde motieven - Oranje, God, het roemrijke vaderlandse verleden én een gouden toekomst - in één bezielend verband geplaatst. Zo ontstond een krachtig offensief voor het nieuwe stadhouderlijke bewind. Er is wel sprake van een zekere hiërarchie in de hierboven genoemde motieven, want in zekere zin waren de drie laatstgenoemde ondergeschikt aan het Oranjegezinde motief. Dat klinkt wellicht tegenstrijdig, omdat het meer voor de hand ligt dat God helemaal bovenaan in de hiërarchie staat. In retorisch opzicht stond de politieke boodschap echter voorop en ondersteunden de andere drie motieven dit politieke vertoog. De woordkeuze van De Jong is in dit opzicht veelzeggend: de grote Friso zou zich gesteund weten door God met als gevolg dat er onder Friso's regering een nieuwe Gouden Eeuw zou ontstaan. | |||||||||||||||||||||||||
Bedreigingen van de vredeZo bezien was er geen vuiltje aan de lucht: als we deze gelegenheidsauteurs mogen geloven, stond de Republiek aan de vooravond van een ongekende bloei. Toch zijn er ook andere signalen te beluisteren. Zo liet de Friese hoogleraar klassieke talen Lodewijk Caspar Valckenaer (1715-1785) een heel ander geluid horen. In een redevoering, die hij ter gelegenheid van de algemene bid- en dankdag in Franeker uitsprak, betoogde hij dat de vrede juist slecht was voor het volk. Het zou tot een algehele verslapping van de zeden leiden. Met name twee ondeugden, gierigheid en luiheid, zouden weer volop vat kunnen krijgen op de jeugd. Valckenaer sprak in dit verband van een ‘dubbele landpest’. (Valckenaer 1749: 21) Met zijn sceptische houding sloot Valckenaer aan bij een vigerend discours over het negatieve effect van te veel weelde en rijkdom op de menselijke zeden. (Schepper en De Vet 1998: 18-19) Liever verheerlijkte hij de helden van het slagveld, die grootse prestaties hadden geleverd. Hij omkleedde zijn betoog met een flinke dosis regionalisme, want het waren vooral de Friezen die uitmuntende kwaliteiten lieten zien. Valckenaer somde een hele reeks namen van Friese veldheren op, die hun leven voor de Republiek en de stadhouder hadden gewaagd. Speciale lof ging daarbij uit naar Hobbe van Aylva, die Maastricht ‘manmoediglijk’ tegen de vijand had verdedigd. (Valckenaer 1749: 40) Valckenaer was niet de enige die waarschuwde voor een verval van de zeden. Ook de al genoemde Sara Maria van Zon benadrukte het belang van deugdzaamheid in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||
Illustratie: Vince Trommel
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||
voor- en tegenspoed. Zij bekritiseerde de hardnekkige neiging van het Nederlandse volk tot moreel verval, waarbij typisch Nederlandse eigenschappen als godvruchtigheid en spaarzaamheid plaatsmaakten voor Franse ondeugden. De oorsprong van het kwaad lag weliswaar bij de aartsvijand van de Republiek, Frankrijk, maar het Nederlandse volk bood onvoldoende weerstand: O Volk! ô Neêrlands volk! weleer in lof verbreid,
Als deugdzaam, deftig, vry van trots- en dubbelheid,
Godsdienstig, dapper, spaar- en werkzaam, traag tot muiten;
Ach! wie in deezen tyd, wie kan met waarheid stuiten
Den blaam, u opgelegd, van al het tegendeel?
Men ziet uw' bloem verwelkt, men ziet een' dorren steel.
Gy, daarge in vroom gedrag ten voorbeelde elk mogt strekken,
Zyt erger thans, dan zy wier feilen u bevlekken.
Welke ondeugd is bekend, in 't bygelegen Land,
Die hier geen' ingang vond, en toenam hand voor hand?
Wat overdaad! wat pracht! Wat dertele oneerlykheden!
Der Franschen zonden zyn de Nederlandsche zeden (Van Zon 1748: 6-7)
Van Zon sprak klare taal: het Nederlandse volk moest oude deugden weer in ere herstellen, wilde het nieuwe rampen voorkomen. Als dit niet zou gebeuren, dan zou God het volk opnieuw straffen. Een nog grotere bedreiging voor de stabiliteit vormde echter het oplaaien van de interne politieke twisten. Heel wat auteurs lieten hun vreugdekreten gepaard gaan met waarschuwingen voor interne tweedracht. Achter die waarschuwingen ging een reële angst schuil: in de jaren 1747-1748 vonden overal in de Republiek ongeregeldheden plaats tussen Orangisten en Staatsgezinden. In verschillende steden, waaronder Leeuwarden, Groningen en Amsterdam, braken rellen uit onder de burgers. Het Amsterdamse Doelistenoproer behoort tot de bekendste uitbarstingen: onder leiding van Daniël Raap kwamen Orangisten in opstand tegen de macht van de regenten. Ze ijverden voor bestuurlijke hervormingen en meer macht voor de stadhouder. Oranje had vooralsnog het pleit gewonnen, maar uit de vredesteksten sprak grote angst voor nieuwe onlusten. De factor van de Haarlemse rederijkerskamer Witte Angieren, Abraham van Beaumont, vreesde bijvoorbeeld voor ‘de felle kanker’ die het ‘Ingewand van Stad en Staat’ zou kunnen aantasten. (Van Beaumont 1749: 16) De dichter Abraham Veldhoven schreef in zijn Vrede-zang op de Algemene Vrede (1748) dat burgertwist ‘de zwaarste aller plagen’ was. (Van Veldhoven: 5) Ook Johannes Boskoop, die lid was van de hervormde gemeente te Rotterdam, stond in zijn vredeszang uitgebreid stil bij de ‘Inlandtsche Beroerten’. Het was een ‘allernaarst gezicht’ dat de ene de ander naar het leven stond: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||
't Landt wordt alöm beroert; men Vegt nu met elkander;
O allernaarst gezicht! Den Een' Vermoord den ander!
Waar wil dit heen! (ô smart!) waar op de Vyandt loert,
't Landt wordt alöm beroert! (Boskoop 1748: 9)
In al deze gevallen werd een krachtig bestuur van de stadhouder als het juiste medicijn tegen de onlusten voorgeschreven. De potentiële dreiging werd onder een dikke laag van Oranjeretoriek weggepoetst, maar intussen klonk overal tussen de regels de angst voor een escalatie van de binnenlandse twisten door. In twee vredesspelen vormde de bedreiging van interne tweedracht zelfs het hoofdthema, namelijk Europa bevredigt van Johannes Smit (1748) en Leeuwendaal hersteld door de vrede (1749) van Lucas Pater.Ga naar voetnoot5 Het loont de moeite om beide spelen wat nader te bekijken. In het allegorische stuk van Smit probeert Mars, de god van de oorlog, Tweedracht voor zijn karretje te spannen om zo het ‘vereenigt Nederland’ in het verderf te storten. Mars heeft zijn zinnen op Maastricht gezet en schat zijn kansen hoog in, omdat Nederland volledig is afgemat door aanhoudende ‘binnenlandsche twisten’. Tweedracht wordt echter gedwarsboomd door Eendracht die zowel op het Europese als Nederlandse niveau de overhand weet te krijgen. De Europese vorsten blijken het oorlog voeren beu te zijn en verlangen naar vrede. Ook Nederland denkt terug aan de ‘gouden tyd’ toen Eendracht een vredig bestaan leidde. Onder leiding van de Vrede weten de Europese vorsten uiteindelijk een akkoord te bereiken, waarmee Mars en Tweedracht het onderspit delven. Een rij van Nederlanders sluit het spel af: ze betreuren de verliezen, memoreren het moment waarop prins Friso aan het roer kwam en prijzen zich gelukkig met de herstelde rust. Ook in het spel van Pater nemen Oorlog en Tweedracht het op tegen positieve krachten als Vrede, Vrijheid, Getrouwheid, Wakkerheid en Eendracht. Anders dan bij Smit ligt de focus niet op de Europese vrede, maar op het welvaren van de Republiek (de Gemeenebest). Een van de grootste bedreigingen vormt de binnenlandse twist, die zich al vaker in de geschiedenis heeft laten zien. Eendracht waarschuwt dan ook voor haar verwoestende invloed: ‘Door Tweedragt is uw Staat van tyd tot tyd vervallen / Door my, door Eendragt kan alleen een Land bestaan’. (Pater 1749: 15) De grootste medestander van Eendracht is Edelmoedigheid, in wie zonder veel moeite Willem IV valt te herkennen. Dit personage is versierd met oranje sluiers en treedt op als een ware verlosser in nood. Uit handen van de Vrijheid ontvangt Edelmoedigheid het opperbevel over de ‘veréénde Landen’, waarna hij zich bereid verklaart om zijn leven voor de vrijheid, ‘ten steun van 't Staatsgebouw’ te wagen. (Pater 1749 23-24) Er ontstaat beroering, wanneer Tweedracht ontsnapt is, maar Edelmoedigheid stelt zijn medestanders gerust: nu Eendracht hem vergezelt, zal hij alle rampen weten te tarten. Ook Tweedracht zal hij weten te kluisteren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||
Het is opmerkelijk hoeveel aandacht er in beide vredesspelen aan de dreiging van binnenlandse tweedracht wordt besteed. Het zijn Vrede en Eendracht die uiteindelijk zegevieren, maar zij moeten eerst een felle strijd tegen de kwade krachten voeren. Daarbij valt op dat Eendracht, met name in het stuk van Pater, vanuit een Oranjegezind perspectief spreekt en handelt. Deze Eendracht strijdt aan de zijde van Willem IV en is allesbehalve vredelievend of onpartijdig. Op zeker moment roept Eendracht zelfs op tot gewapende strijd en laat ze een van haar tegenstanders, Schrik, zonder pardon wegvoeren: ‘Men zal de Stad met alle magt verweeren, / Maar uw vermeetelheid eerst straffen naar waardy [...] Sleep weg dien snooden. Dat hy straks gekerkerd zy’. (Pater 1749: 29) Een passage als deze geeft opnieuw het ambivalente karakter van de vredesteksten aan: enerzijds prediken de auteurs niets dan vrede, anderzijds maken ze korte metten met hun potentiële vijanden. Dat het hier niet louter om papieren vijanden gaat, blijkt wel uit een spotdicht op het toneelstuk van Pater. In de verzamelbundel Dichtkundig Praal-tooneel van Neerlands wonderen, waarin de antistadhouderlijke stem ruim baan kreeg, schreef een cynicus: ‘Daar hoort men Frisoos naam tot aan 't gesternte reyzen / Dog dat hy sulks verdient dat kan geen mensch bewyzen’. (Anoniem 1748: 110) Een dergelijk anti-stadhouderlijk geluid is echter uitzonderlijk: het Orangistische vertoog domineerde alom; voor kritische geluiden was nauwelijks plaats. (Jensen 2015) | |||||||||||||||||||||||||
Besluit: eendracht of tweedracht?Vrede is de voortzetting van oorlog met andere middelen. Zo zouden we, variërend op uitspraken van de militair historicus Carl von Clausewitz en de Franse filosoof Michel Foucault de teneur in de gelegenheidsgeschriften rondom de Vrede van Aken kunnen typeren. De bekende frase van Clausewitz luidt dat oorlog de voortzetting van politiek met andere middelen is, terwijl Foucault stelt dat politiek de voorzetting van oorlog met andere middelen is. De hier besproken vredesteksten leggen het accent op een ander aspect, namelijk de voortdurende dreiging van nieuwe conflicten. Hoewel het ogenschijnlijk overal pais en vree was, droegen deze publicaties een sterk propagandistisch karakter. Het Oranjegezinde, gereformeerde natiebesef voerde de boventoon. De rust en eendracht aan de oppervlakte waren echter schijn, want het Oranjegezinde offensief ging gepaard met een voortdurende angst voor mogelijke onrust. Keer op keer werd het oplaaien van de binnenlandse twisten als een mogelijke bedreiging van de herstelde rust genoemd. De Amerikaanse literatuurhistorica Elaine Scarry heeft geponeerd dat vredestraktaten een grote voorspellende waarde voor nieuwe conflicten bezitten: ‘it has been argued that peace treaties, far from minimizing the possibility of war, instead specify the next occasion of war; they in effect become predictive models or architectural maps of the next war.’ (Scarry 1985: 142). Dat geldt ook voor de hier besproken vredesteksten: ze lijken reeds de kiem van toekomstige conflicten in zich te dragen. Met de kennis van achteraf kunnen we vaststellen dat onderhuids al broeide wat in de decennia daarna tot volle uitbarsting zou komen en in de jaren 1780 zou uitmonden in een heuse burgeroorlog tussen Orangisten en patriotten. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||
Literatuur
|
|