Buk, Hank) in East-Hollywood waren. Hoeveel sigaretten Michel Kwijlbek per dag wegpaft en welke godsdienst hij nu weer heeft beledigd. Dat soort feitjes zijn lekker, soms dis ik er ook wat op, of zwijmel ik weg bij een of andere documentaire over de tenten, de boekhandels en de huizen waar je ooit, jaren geleden, moest zijn om er bij te horen. Om ze te ontmoeten. De toen nog volledig anonieme veenlijken die later toe mochten treden tot academies, die ooit nog eens prijzen in de wacht zouden slepen. Die van elkaar zouden zeggen: ‘X was een van de bijzonderste mensen die ik heb gekend (op mijzelf na).’
Cult leidt af (o ja, waarvan dan?). Soms zet ik liever een documentaire over een auteur op dan dat ik een boek van hem lees. Daar gaat toch iets mis. Is het een verworvenheid dat je allerlei o zo leuke uitspraken en anekdotes kunt opdissen over iemand waarvan je nooit iets hebt gelezen? Of alles? Het is borrelpraat. Schrijvers die te veel over literatuur praten kunnen geen goede schrijvers zijn, is zo'n leuk uitspraakje dat ik uit mijn hoge hoed kan toveren. Het zal ongeveer kloppen en komt uit een tekst die Cioran over Beckett schreef.
Wie een cultschrijver wil worden hoeft trouwens niet voortdurend te proberen de regionale televisie naar zijn huis te krijgen, waar hij tevoren alle asbakken zorgvuldig heeft omgegooid. Verdwijnen is namelijk ook een optie. Neem Salinger, neem Pynchon. Zij kozen voor de gratis reclame van de afwezigheid. In een tijd waarin wij alles weten over de favoriete badschuimparels van Mark Rutte is verdwijning een verademing. Niets maakt het publiek zo hitsig als ouderwetse leegte. Toen er nog niks was. Dus: schepper, trek u terug! Laat wat u schiep alleen, bedolven onder uw bloedeigen dood!
Nu de hand in eigen boezem. Taal ik er naar, de cult? Is het opvoeren van ‘Blondie’ en ‘Gruweletser Daniël Labruyère’ in mijn gedichten in dit opzicht verdacht? Deze figuren lijken behoorlijk veel op mijn geliefde en een zeer goede vriend. Daar is de flirt met het autobiografische. Ik beken, het zou me niet onaardig lijken als mensen zouden dwepen met deze karakters, als er een fotoboek over ze zou komen, maar tegelijkertijd vind ik dit een verschrikkelijk en vooral knullig idee. Daarbij ben ik bij lange na niet bekend genoeg voor iets dergelijks, want een cultschrijver moet wellicht niet te bekend zijn, maar een zekere faam is wel noodzakelijk. Let op: dit is geen valse bescheidenheid. Het lijkt mij masochisme. Mijn onbehagen in de cult is denk ik niets anders dan de wens goed te blijven lezen. Ik wil niet veranderen in een guitige citaten-schreeuwer of de literaire variant van de trekkie. Het is te gemakkelijk, te voorgeprogrammeerd. Gelovigen kunnen niet lezen, stelde Paul de Man ooit. Ik wil kunnen blijven lezen. Daarbij wil ik proberen de schrijver serieus te nemen en dan vooral wat hij schrijft. De beste manier om literatuur onschadelijk te maken is om er het mediagenieke sausje van de gek, de drankkast en de avant-gardist overheen te mikken. Dat is wat ik niet wil. Ik wil dat er belangrijke teksten kunnen bestaan.
Tot slot een uiterst bescheiden, dus overzichtelijke casus. In Nederland waart een schrijver rond die zich nogal cultbelust gedraagt en die ik hier niet onbesproken wil laten. Het is de miskende alcoholistische docent L.H. Wiener. Zijn boeken zijn al te typi-