| |
| |
| |
Lisa Kuitert
Nieuwe vormen, nieuwe inkomsten
Over schrijvershonoraria
De opkomst van het digitale boek werd al vanaf het begin argwanend bekeken. E-books zouden het papieren boek verdringen en daarmee ook de boekhandels. Lisa Kuitert, hoogleraar Boekwetenschap aan de Universiteit van Amsterdam, bespreekt niet de gevolgen voor de boekverkopers of uitgevers, maar voor de schrijvers. Het digitale boek heeft de discussie omtrent auteurshonoraria volgens haar opnieuw aangezwengeld. Kuitert wijst daarbij op de parallel met een andere revolutie op boekgebied: het verschijnen van de pocket in de jaren zestig.
U noemt het misschien een boek, maar onder vaklieden spreekt men van een ‘drager’. De drager namelijk van woorden, een ‘tekstdrager’ dus. Door de eeuwen heen heeft de tekst allerlei soorten dragers gekend, van kleitablet tot perkament, van luxe editie tot pocketboek en van cd-rom tot e-reader. Voor de consument betekent een ander soort drager, een andere ‘vorm’, vaak ook een andere prijs. Zo zijn e-books goedkoper dan hun papieren evenknie. Hoe zit dat voor auteurs? Maakt het voor de honorering van de schrijver uit in welke vorm zijn manuscript gegoten wordt?
| |
Honoraria bij e-books
Over schrijvershonoraria is altijd wat te doen geweest, maar zelden is er zo veel, zo divers en zo vergaand op gereflecteerd als nu. Dat heeft te maken met de mogelijkheden van het internet, dat enerzijds veel goeds te bieden heeft, maar anderzijds de boekenmarkt onder druk zet. Auteursrechten worden op internet massaal geschonden, wat voor uitgevers en schrijvers natuurlijk nadelig is. Piraterij is vooralsnog een ramp. Maar als met e-books op een of andere manier winst gemaakt wordt, is een deel van de pijn wel weggewerkt. Het is alleen nog onduidelijk wie daarbij wint.
E-books zijn goedkoper te maken en te distribueren en dus, zeggen de schrijvers, zullen uitgevers er meer aan overhouden. Daarom is het niet meer dan redelijk dat de royaltypercentages voor schrijvers bij e-books omhoog gaan. Aanvankelijk werkten de uitgevers met een addendum bij het gewone modelcontract dat in de boekenbranche gebruikt wordt. Het addendum regelde een royaltypercentage voor e-books van tussen de vijftien en twintig procent, in plaats van de gebruikelijke tien a twaalf procent. Het was een begin, maar wel een beetje zuinig.
Waarom niet honderd procent, dachten sommige schrijvers, waarom hebben we nog een uitgever? Wat voor amateurschrijvers die bij uitgeverijen geen ingang hebben
| |
| |
een noodzaak is, werd voor Leon de Winter een experiment. Hij maakte in 2010 bekend voortaan zijn werk via een eigen website direct aan de consument te verkopen, en nodigde andere auteurs uit hetzelfde te doen. In de Volkskrant schreef hij:
Ja, ik ruik graag aan verse boeken. Ik heb er duizenden in een echte bibliotheek staan. En toch ga ik voor de e-reader door de knieën. (...) Van wat er van een download van 10 euro uiteindelijk bij mij terechtkomt, kan ik de huur niet betalen. Dus heb ik besloten mijn eigen e-boekendistributeur te worden. Mijn nieuwe e-werk zal niet meer als e-boek bij Amazon of Bol.com te verkrijgen zijn. Ik ben bezig met een website en nog voor de zomer zal mijn lezer exclusief een e-boek van mij kunnen downloaden. De website gaat ©-SHED heten, vrij naar de Egyptische godin van de schrijvers, Seshet. (de Volkskrant 29-01-2010)
We zijn twee jaar verder, maar de website is er nog altijd niet. Misschien is hij tot de conclusie gekomen dat zakendoen afhoudt van het schrijven en dat het dus niet voor niets is dat er uitgevers bestaan. De uitgever van Herman Koch, Ambo|Anthos, zegt het zo:
Voordat Herman bij ons kwam, zat hij gemiddeld op 7500-10.000 exemplaren. Ik heb toen tegen hem gebluft dat ik zijn verkoop ging verdubbelen en ik geloof dat dat aardig gelukt is. Natuurlijk lag dat voor een deel aan zijn boek. Met Het diner heeft Herman echt zijn stem gevonden. Maar hij had ook een zetje nodig op het vlak van promotie en publiciteit, en dat kunnen wij hier in huis toevallig erg goed. (Vrij Nederland 13-08-2011)
In de zomer van 2011 kregen schrijvers gedeeltelijk hun zin toen het modelcontract-nieuwe stijl werd gelanceerd. Met dit nieuwe modelcontract, waarin e-books standaard opgenomen zijn, werden de e-percentages flink opgehoogd. Vanaf zomer 2011 kan een auteur rekenen op 25 procent royalty's op de verkoop van een e-book. Dit bedrag wordt berekend op de particuliere verkoopprijs. Kost een e-book voor de consument een tientje, dan houdt de schrijver daar dus 2,50 euro aan over. In het vakblad voor de boekenbranche, Boekblad, stond te lezen dat er ook schrijvers bij de beraadslagingen betrokken waren geweest. Renate Dorrestein, Jan Baeke en literair vertaler Rien Verhoef deden mee aan de onderhandelingen. Die 25 procent lijkt natuurlijk heel wat, maar toch zijn niet alle auteurs even happig op een e-bookversie van hun boek. Ze beseffen dat een digitaal boek gemakkelijk illegaal gekopieerd en verspreid kan worden via internet. Onlangs bleek dat een kleine achtduizend e-books illegaal op internet staan. Dat is ongeveer een derde van het totaal beschikbare aanbod van e-books. Alleen, die achtduizend boektitels zijn niet allemaal als e-book uitgebrachte titels. Er zitten ook pdf's tussen van boeken die nooit als e-book zijn verschenen. Kennelijk zijn er mensen die boeken scannen en op internet zetten, of er komen vanuit de uitgeverij drukproefversies van een titel in het illegale circuit terecht. Illegaal drukwerk associ- | |
| |
eerde men vroeger met de Tweede Wereldoorlog, maar de term heeft er een nieuwe dimensie bij gekregen. In zoverre is het dus nog niet echt goed geregeld voor schrijvers, want van illegale kopieën hebben zij in financieel opzicht misschien nog wel het meest te lijden. Maar er is meer.
| |
Auteursrecht onder druk
Het lijkt met het auteurscontract en een percentage van 25 procent royalty's voor e-books nu goed geregeld, maar toch moeten schrijvers op hun tellen passen. Er gaan namelijk stemmen op om het auteursrecht op termijn helemaal af te schaffen, of in ieder geval te beperken. Op enkele auteursrechtelijke congressen werd dit gedachteexperiment uitgevoerd. (Hugenholtz 2008: 581-588) Het idee is onder meer dat het auteursrecht vooral de zakken van grote concerns vult, en dat het de kleine kunstenaars en de consument eerder in de weg staat, omdat ze niet vrijuit gebruik mogen maken van wat ze in de virtuele wereld tegenkomen. Niet de erven van John Lennon maar die van Michael Jackson blijken bijvoorbeeld in het bezit te zijn van de meeste muziek van The Beatles, en Google Books probeert zoveel mogelijk auteursrechten af te kopen en onderhandelt met grote partijen om zijn digitale bibliotheek te kunnen vullen. Recent werd de film- en muziekdownloadsite Megaupload aan banden gelegd; na de arrestatie van de eigenaren van de site bleek dat ze met de inkomsten voor miljoenen aan dure auto's en landhuizen hadden kunnen kopen. De artiesten moeten het veelal met heel wat minder doen. Met piratensites voor e-books wordt waarschijnlijk minder verdiend. In Nederland circuleren duizenden illegale e-books op het net, zo meldde NRC Handelsblad in 2012. (NRC Handelsblad 31-01-2012) Iedereen kan dit zelf zien op internet. Wie een e-reader heeft kan jaren vooruit zonder een boek te hoeven kopen, zelfs recente juweeltjes als A.F.Th.'s Tonio en Herman Kochs Zomerhuis met zwembad staan illegaal op het web. Individuele kunstenaars/auteurs staan (betrekkelijk) machteloos.
Twee gerenommeerde wetenschappers zwengelden in Nederland de discussie publiekelijk aan in hun essay met de omineuze titel ‘Adieu auteursrecht, vaarwel culturele conglomeraten’. (Smiers en Van Schijndel 2009) De twee auteurs betogen dat afschaffing van het auteursrecht een einde kan maken aan de supermacht van de internationale uitgeverij- en muziekindustrie, die bovendien toch alleen maar eenvormigheid in de hand werkt. Smiers en Van Schijndel vinden het daarenboven niet wenselijk dat een schilderij of boek het juridische eigendom is van één persoon. De consument kan er dan niet op reageren: ‘Daardoor wordt een essentieel deel van onze communicatie geprivatiseerd. Dat is schadelijk voor de democratie.’ Heel negentiende-eeuws is hun argument over het publieke domein, waarin ze stellen dat ‘elk artistiek werk in niet geringe mate voortbouwt op wat anderen in het verre en nabije verleden gemaakt hebben. Men put uit een schier eindeloos publiek domein’. (Smiers en Van Schijndel 2009: 12) In de negentiende eeuw, toen het auteursrecht werd ingevoerd, waren er ook slimmeriken die zeiden dat je een stuk tekst niet auteursrechtelijk kon beschermen: het bestond immers uit woorden, en die woorden waren van iedereen! Toch moet het betoog van Smiers en Van Schijndel ergens zijn blijven hangen,
| |
| |
want het jaar daarop kwam GroenLinks met een verstrekkend voorstel om de auteursrechten in te perken. Het plan werd overigens niet aangenomen. Laat internet bloeien, zo moet de achterliggende gedachte zijn geweest, want het voorstel van GroenLinks behelsde het inperken van het auteursrecht, van de huidige zeventig jaar na de dood van de auteur, tot slechts vijf tot veertien jaar na publicatie ‘aangezien gemiddeld 97 procent van de royalty's in de eerste zeven jaren na verschijning van een werk worden geïncasseerd’. (Boekblad 12-04-2010)
Het voorstel van GroenLinks mag dan wel verworpen zijn, de overheid maakt op essentiële punten wel degelijk een verschil tussen e-books en papieren boeken. Zo vallen e-books niet onder het lage btw-tarief. Papieren boeken wel, die worden als cultuurproduct gezien, maar een e-book is in de beleving van de overheid een service, in plaats van een product. Ook is het op dit moment nog zo dat e-books niet mee profiteren van de Wet op de vaste boekenprijs. De e-bookversie van Kochs Zomerhuis met zwembad kán dus bij Bol.com goedkoper zijn dan bij Selexyz.com. De papieren versie kost overal hetzelfde. De overheid stelt dat de vaste boekenprijs de kleine boekwinkels met hun hoogwaardige papieren assortiment moet beschermen, maar dit argument gaat niet op voor de internetwebsites.
Nieuwe vormen leiden tot nieuwe gedachten en nieuwe verdienmodellen, dat kunnen we in elk geval concluderen.
| |
Een ander voorbeeld: pockets
De discussie over de honoraria voor e-books doet denken aan een conflict uit lang vervlogen tijden. We kunnen het ons anno 2012 misschien niet meer voorstellen, maar toen de pocketboeken de Nederlandse markt begonnen te veroveren in de jaren vijftig, werd het pocketboek, net als e-books nu, gezien als een nieuw soort boek. Men was gewend aan stevig in linnen gebonden ‘kloeke’ boeken. Het pocketboek was iets heel anders. Sommigen meenden dat het eigenlijk een tijdschrift was. (Kuitert 1997: 109) En er waren consumenten die dachten dat je een pocketboek na lezing weg kon gooien, of de bladzijden er na lezing uit moest scheuren. Een pocket was niet echt ‘iets’, en dat gold zeker als er literatuur in werd uitgebracht. Ze werden desondanks een groot succes. Toen de eerste stroom van pockets de boekwinkels bereikt had, en speciale kastjes en boekenmolentjes niet meer afdoende waren, zaten de boekverkopers met een probleem. Omdat het omslag van pockets met een kleurige illustratie bedrukt kon worden, hetgeen ook veel gebeurde, wilden zij de voorkant ervan in de winkel uitstallen, en niet de minder fraaie rug. Dat was welhaast een omwenteling voor de boekhandel, die vanouds vertrouwd was met een kast vol gebonden boeken waarvan ook, of misschien wel juist, de rug er wezen mocht. Er moesten dus kasten komen waarin met zo min mogelijk ruimteverlies zoveel mogelijk voorkant kon worden getoond. Er werden ook rekken op straat geplaatst, waardoor de boekhandel een meer ‘open’ karakter kreeg. De overtuiging leefde dat pockets daarom een minder draagkrachtig deel van de bevolking zou trekken, met name de mensen die door deftige, gesloten boekhandels zouden worden afgeschrikt. De open, kioskachtige uitstalling van
| |
| |
pockets zou de drempelvrees kunnen wegnemen. Pocketboeken werden, net als de huidige e-books, als een noviteit gezien.
Pockets hadden een hoge oplage en een lage prijs, daarin zat het succes. Uitgevers zagen er wel brood in. Binnen de uitgeversbond waren de uitgevers van pocketboeken verenigd in een aparte club, de zogeheten Groep X, die bestond uit 63 leden die 36 firma's vertegenwoordigden. De Groep X wilde de markt nog verder vergroten: ‘Wij moeten de behoefte desnoods creëren. De stofzuiger is in het begin verkocht met de voet tussen de deur!’ (Archief Het Spectrum) Er werd, ook met dat doel, een studiereis gemaakt naar Amerika, waar de uitgevers leerden dat ‘one-stop-shopping’ in opkomst was. ‘Met dat woord wordt aangeduid, dat men een winkeltype ziet verschijnen, waarin onder één dak alle dagelijkse gebruiks- en verbruiksgoederen worden aangetroffen.’ Een warenhuis met andere woorden. De conclusie was dat het zogenaamde impulse buying zich verder zou ontwikkelen, en daar speelden de glimmende pocketrekjes een grote rol in. ‘Het boek komt dichter bij de massa, het wordt betrokken bij de stijgende welvaart en de voortdurende strijd om de zwevende koopkracht.’ De verkoop van pocketboeken werd gezien als ‘additionele omzet’ die geen afbreuk zou doen aan wat de boekhandel normaliter verkoopt: degelijk gebonden boeken. (Archief Het Spectrum)
Zo had de branche zich wat de verkoop van pockets betreft aardig ingedekt en rijk gerekend. Alleen de auteurs moesten nog mee in de opgaande lijn, en daar komen we terug op de parallel met de e-bookhonoraria. Het probleem was namelijk dat hoge pocketverkopen ook hoge royalty's betekenden, en daar probeerden uitgevers onderuit te komen door lage royaltypercentages voor de pocketboeken vast te stellen. De kwestie van de pockethonoraria werd aan het rollen gebracht door acht jonge schrijvers, te weten Hans Andreus, Remco Campert, Jan Elburg, Gerrit Kouwenaar, Louis Lehman, Cees Nooteboom, Sybren Polet en Simon Vinkenoog. Zij hadden een ‘open brief’ gericht aan Het Spectrum, uitgever van een bloemlezing waar het werk van deze auteurs in opgenomen was. NRC Handelsblad berichtte hierover op 11 november 1958. In hun brief benadrukten de dichters dat zij niets hadden tegen de cultuurspreiding waartoe de pocketboeken leidden, maar wel als dat ten koste van de producent, lees: de schrijver, zou gaan. De dichters eisten tien procent.
De uitgevers op hun beurt gebruikten de volgende redenering in een memorandum aan de Vereniging van Letterkundigen (VVL): pocketboeken zijn in de eerste plaats herdrukken, zeiden ze. ‘Van de 75 tot en met mei 1958 in pocketboekvorm verschenen oorspronkelijke Nederlandse romans, zijn er slechts zes die niet vooraf in normale uitgave waren uitgekomen, waarvan slechts vier van debuterende Nederlandse auteurs.’ De uitgevers zagen het probleem eigenlijk niet zo: vooral middelmatige, uit het buitenland vertaalde lectuur is geschikt voor pockets, zeiden ze, deze titels werden anders door bibliotheken afgenomen, en nu ook rechtstreeks door het publiek. De grootste klap zou dus de bibliotheken treffen. (Archief Het Spectrum/Kuitert 1997) Maar zo zagen de schrijvers het niet.
De uitgever van de Prismapockets, Het Spectrum, reageerde nogal bozig, zo
| |
| |
getuigde de krant Het Vrije Volk op 10 december 1958, door de auteurs van de open brief te melden dat zolang de discussie gaande was, de uitgave van de bloemlezing opgeschort zou worden. Een storm van protest rees op. De schrijvers besloten unaniem niet langer met minder dan tien procent akkoord te gaan. Bij De Bezige Bij speelde dit probleem niet; dat was een schrijverscollectief en daar kregen de schrijvers fatsoenlijk betaald. Bij De Arbeiderspers en Querido ging ook al snel het roer om en werd voortaan bij pockets tien procent uitgekeerd. Maar de overige uitgevers hielden hun poot stijf. De VVL reageerde: als de andere uitgevers meenden dat tien procent niet haalbaar was, moesten ze de pocketboeken maar met tien cent duurder maken. Maar dat bleek niet mogelijk, op grond van een regeling bij het Ministerie van Economische Zaken, die de prijsverhoging niet zou goedkeuren. (Micheels 2006: 122) De prijs van pockets schommelde tussen de 1,50 en 3,95 gulden, voor gebonden boeken lag de prijs (met de natte vinger) tussen de 3,95 en 10 gulden. Pockets hadden een andere prijsopbouw, meenden uitgevers. Bij de meeste andere boeken werd vooraf naar het honorarium gekeken, waarna de verkoopprijs van het boek onder meer aan de hand daarvan berekend werd. Bij pockets was het omgekeerd en werd het honorarium aan de winkelprijs aangepast. ‘Dat de schrijver een sluitpost is, ja, dat is natuurlijk bij de pocketseries wel een beetje zo. De prijzen staan namelijk al vast’, erkende zelfs Geert Lubberhuizen van De Bezige Bij in Het Vaderland van 17 januari 1959. Voor de duur van twee jaar werd ten slotte eind 1959 de volgende regeling van kracht: vijf procent over de eerste twintigduizend (en dit was voor de meeste pockets de standaardoplage), 7,5 procent over de verkochte exemplaren van twintig- tot veertigduizend en tien procent over alles wat daarboven zit. (Archief Het Spectrum) Het was een schamel resultaat.
De pockethonoraria bleven dan ook een twistpunt tussen uitgever en schrijver. Tijdens het befaamde ‘Schrijversprotest’ dat van 1962 tot 1963 de gemoederen verhitte, kwamen de pockets ook weer op tafel. Toen bleef het niet bij boze brieven, maar wilden de schrijvers en masse onder meer de Boekenweek en het Boekenbal boycotten. Het protest draaide om de inkomenspositie van schrijvers in het algemeen, en leidde tot de instelling van het Fonds voor de Letteren. ‘Pockets’ werden daarna een vast onderdeel in het standaardcontract dat tussen uitgever en auteur gesloten wordt.
| |
Besluit
Wat kunnen we nu zeggen over royalty's op grond van deze geschiedenis? Er zijn immers nogal wat overeenkomsten tussen de opkomst van de pockets en die van de e-books. De pocket werd - net als het e-book nu - ervaren als iets wezenlijk anders dan een ‘gewoon’ boek. Een pocket was géén boek, het was een leesmiddel dat je na gebruik zelfs weg kon gooien, zeker niet iets om mee te pronken. Pas langzaamaan raakte de pocket ingeburgerd en inmiddels zal er niemand meer zijn die zo'n wezenlijk onderscheid maakt tussen een paperback, een gebonden boek of een pocket. Bij e-books zitten we nog in het stadium dat dit product niet als een echt boek wordt gezien, maar als een wegwerpproduct, of als service. Dat kan op termijn veranderen. Zowel pockets als e-books noopten de uitgevers tot nieuwe calculaties. Bij pockets kre- | |
| |
gen schrijvers minder royalty's dan bij gewone boeken, bij de e-books zie je dat er weliswaar méér aan royalty's geboden wordt, maar dat dit wel pas na acties gebeurde, en dat er ook een gevaar dreigt van het helemaal opheffen van het auteursrecht. Ook kunnen de hogere royalty's voor e-books nauwelijks opwegen tegen het risico van gederfde inkomsten door piraterij. Nieuwe boeksoorten vormen vaak de opmaat voor een nieuwe positie van auteurs. Het is duidelijk dat auteurs dan op hun hoede moeten zijn: uitgevers vormen gemakkelijk een front waartegen het moeilijk vechten is. Dat de schrijver de sluitpost op de begroting is, is kennelijk iets van alle tijden.
| |
Literatuur
Archief Uitgeverij Het Spectrum 1935-1977. Katholiek Documentatie Centrum - Radboud Universiteit Nijmegen. |
‘Driekwart Nederlandse e-books gekraakt op net’. In: NRC Handelsblad, 31-01-2012. |
‘Auteurs keren zich tegen “modernisering auteursrecht” door GroenLinks’. In: Boekblad, 12-04-2012. |
Ceelen, H., ‘Niet meedoen is geen optie’. In: Vrij Nederland, 11-08-2011. |
Hugenholtz, B., ‘Toegang tot de bron: het auteursrecht en het internet.’ In: Ars Aequi juli/augustus 2008, 581-588. |
Kuitert, L., Het uiterlijk behang. Reeksen in de Nederlandse literatuur, Amsterdam 1997. |
Micheels, P., Geen vogel kan van louterfluiten leven. Vereniging van Letterkundigen 1905-2005, Amsterdam 2006. |
Smiers, J. en M. van Schijndel, Adieu Auteursrecht, vaarwel culturele conglomeraten. Een essay, Den Haag 2009. |
Winter, L. de, ‘iPad brengt ons revolutie’. In: de Volkskrant, 29-01-2010. |
|
|