Vooys. Jaargang 30
(2012)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 40]
| |||||||||||||||||
Lia van Gemert
| |||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||
opwekte omdat literatuur hiermee van een intellectueel product ‘verwerd’ tot een massaproduct. Romanauteurs werden geringschattend ‘broodschrijvers’ genoemd. Ze trokken zich daar niets van aan en schreven vrijmoedig verder, ook over gewaagde onderwerpen als seksualiteit en een vrije, libertijnse levensstijl. Dat type gedrag paste niet bij de gangbare burgerlijke fatsoensnormen en bezorgde de roman een slechte reputatie. Er komen in de zeventiende en achttiende eeuw in de Republiek veel romans op de markt, zowel oorspronkelijk Nederlandse als vertaalde.Ga naar voetnoot3 De verzameling fictionele verhaalteksten lijkt op een boom die steeds dikker wordt: in de nieuwe jaarringen zit zowel oud als nieuw materiaal. Titels konden wel vijftig jaar leverbaar blijven en andere teksten beïnvloeden. Het is dus niet eenvoudig een periodisering te maken. Tussen 1600 en 1640 verschijnen vooral heroïsch-galante verhalen, naast reisverhalen met een handelsachtergrond. Tussen 1640 en 1670 wordt de Franse liefdesroman commercieel belangrijk en van 1670 tot 1700 (waarschijnlijk de periode dat de markt het hardst groeit) zijn onderwerpen uit de contemporaine Nederlandse samenleving het vernieuwende element, met een pikante toename van erotiserende literatuur en schelmenliteratuur. In deze periode wordt ook nadrukkelijk verwezen naar het (zogenaamd) realistische gehalte van de verhalen. (Pol 1987; Grootes & Jansen 1990; Porteman & Smits-Veldt 2008: 411-413, 627-645, 804-813) Na 1700 wordt de periodisering nog diffuser, zoals blijkt uit het imaginaire reisverhaal dat zich aan het begin van de achttiende eeuw manifesteert en aan het eind ervan ook nog voorkomt. Ook de levensbeschrijving van de lichtmis - de schelmse avonturier die al in de zeventiende eeuw voorkwam - blijft tot diep in de achttiende eeuw populair, evenals heroïsch-galante stof. Een zwaardere variant hiervan zijn de criminele levensverhalen, zoals F.L. Kerstemans De Bredasche heldinne (1751). Het succes van de Engelse Robinson Crusoe van Daniel Defoe (1719) leidt tot een reeks anonieme robinsonades met Nederlandse hoofdpersonen. Een aparte plaats lijkt P.L. Kersteman in te nemen met romans waarin travestie een deugdzaam instrument is. De Engelse briefromans van Samuel Richardson uit de jaren 1740-1753 waren al meteen bekend in Nederland via Nederlandse en Franse vertalingen en discussies in Franstalige tijdschriften, maar het briefmodel zelf werd pas geïntroduceerd in Sara Burgerhart. Dit boek maakte een einde aan de slechte reputatie van de roman omdat het beschaafd burgerlijk gedrag propageerde. De compositie met brieven zorgde voor een strakkere bouw van de teksten. De acceptatie van de roman als volwaardig literair genre was een feit.Ga naar voetnoot4 (Buijnsters 1969) | |||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||
Voor verdere typering is het nuttig te bekijken welke gedragsmodellen romans propageren. Deze kunnen goed geconcretiseerd worden via de personages, met name de stereotypische personages. In het corpus zijn twee stereotypen dominant: de deugdzame idealisten en de ondeugende schelmen. Ze komen in allerlei variaties voor en bieden de lezer reflectie op maatschappelijk gewenst of ongewenst gedrag. De literaire fictie heeft dus een spiegelfunctie voor de Nederlandse samenleving. Die samenleving was een burgerlijke Republiek die zonder gezag van een vorst en met praktische godsdienstvrijheid op eigen benen wilde staan en waarin de burgers verantwoordelijk waren voor de financiële inkomsten én de onderlinge verhoudingen, politiek, religieus en in de dagelijkse omgang. In deze Republiek waren de steden de dominante gezichtsbepalers, met name de steden in de buurt van het water met intensieve handel. Amsterdam was de meest dominante van allemaal en was ook het centrum van de boekenmarkt, zowel voor de Republiek als internationaal: rond 1680 waren er in deze stad tegen de 200 verkooppunten van literatuur. (Porteman & Smits-Veldt 2008: 627) Het ligt voor de hand om de gedragsmodellen uit de romans te koppelen aan de stedelijke burgers van de Noordelijke Nederlanden. | |||||||||||||||||
Trouwe idealistenDat lang niet elke roman schandaligheid uitstraalde, wordt treffend bewezen in de heroïsch-galante verhalen met nobele helden en heldinnen die hun leven eervol inzetten voor hun geliefde. Ze overwinnen elke tegenslag, zoals bedrog door rivalen. Deze beschavende liefde gaat terug op het internationale middeleeuwse hoofse gedachtegoed; ook de avontuurlijke verhalen waren internationale stof. (Van Gemert 2006) Een bekend voorbeeld is de ridder Amadis van Gaule. De zestiende-eeuwse Spaanse cyclus over hem (met maar liefst 21 delen) was een Europese bestseller, ook in de Nederlanden. Tussen 1546 en 1625 verschenen 65 Nederlandstalige edities van delen van deze soap avant la lettre. Hier geldt de ridderlijke erecode, zowel in de galante liefde als in het heroïsche gevecht, en verder komen er veel sprookjesachtige elementen voor. (Van Selm 2001) Deze combinatie komt ook voor in creatieve, ironiserende bewerkingen met echo's van Amadis-verhalen, zoals de Don Qujote-verhalen.Ga naar voetnoot5 Het ideaal van de beschaafde liefde werd eveneens belichaamd door de deugdzame koningsdochter Argenis, de titelheldin van het Neo-Latijnse werk van de Engelse diplomaat John Barclay, dat in 1621 in Parijs verscheen. Behalve de liefdesverwikkelingen rondom Argenis brengt het een politieke allegorie van de zeventiende-eeuwse West-Europese vorstenhoven, met confrontaties tussen protestantse en katholieke partijen en discussies over de ideale vorst. Dit boek had een filosofische inslag en profileerde zich als product van een elitecultuur. Dat dit het succes niet in de weg stond, doet vermoeden dat de combinatie van verhaalvorm en bespiegelende inhoud voor een intel- | |||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||
lectueel publiek aantrekkelijk was. In de Republiek verscheen in 1627 een Neo-Latijnse druk met een nieuw onderdeel bij de firma Elzevier in Leiden: de identificatiesleutel bij de allegorie. Tot 1800 volgden nog zeker 50 edities: bewerkingen in het Engels, Frans, Duits, Spaans, Deens, Italiaans, Zweeds, Pools, Russisch en Hongaars. De Amsterdamse veelvertaler Jan Glazemaker zorgde voor een Nederlandse bewerking. (Barclay 2004) De bewerkingen van Amadis, Don Quijote en Argenis zijn niet specifiek op een stedelijk publiek gericht en de burgers moeten de algemene les dat trouw uiteindelijk bedrog overwint zelf aan hun eigen kader koppelen. Dat verandert enigszins bij de zogenaamde ‘tweede generatie’: jonge auteurs die na 1630 debuteren. Ze nemen een voorbeeld aan de intellectualiteit van de grote lyrische schrijvers P.C. Hooft en Constantijn Huygens, maar zijn wat minder ernstig: geleerd vermaak is hun ambitie. Dat blijkt uit vertalingen van Philip Sidneys The Countess of Pembrookes Arcadia (1590-1593) en Honoré d'Urfés L' Astrée (1606-1627). Zo complex als deze Engelse en Franse cycli, met liefdesgeschiedenissen, historisch-wetenschappelijke details, liedjes, gedichten en brieven, zijn de Nederlandse producten niet. Maar de verhalen zijn wel ingebed in de Nederlandse samenleving: Johan van Heemskercks Inleydinghe tot het ontwerp van een Batavische Arcadia (1637, in 1647 uitgebreid met medewerking van Caspar Barlaeus) en Samuel van Hoogstratens Schoone Roseliin of de getrouwe liefde van Panthus (1650) spelen in het gewest Holland een rol, met locaties als Den Haag, Wassenaar, Katwijk, Leiden en Dordrecht. De personages hebben Hollandse namen. (Van Heemskerck 1982; Van Gemert 2008c) Intussen zijn er deugdzame helden die nog nauwer aansluiten op de Nederlandse realiteit, zoals in het oorspronkelijk Nederlandse, anonieme levensverhaal Wonderlicke avontuer van twee goelieven (1624), waarin de soldaat Waterbrand en zijn als man verklede geliefde Wintergroen de harde omstandigheden van de Duitse Dertigjarige Oorlog (die in 1618 begonnen was) trotseren. Als de verklede Wintergroen eindelijk haar geliefde terugvindt, volgt een emotionele scène: Wel, seyde zy, gheeft my daer op uwe handt: hy die langhende, en sy die vattende, brochtse by haer wel ghemaeckte kleyne Borstjens, ende seyde, daer is de gheene daer ghy naer vraeght. Hoe, hoe, naer vraeght, antwoorde hy, tastende ende knoffelende met sijn handen. Ten laetsten sijn ghevoel niet quijt zijnde, begonst hy te beven ende te vresen, menende dat den boosen gheest hem in dese Woestijne ghevoert hadde, en zegende hem in Jesu naem. | |||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||
ende wanghen, ick ben de gheene die ghy zeght te beminnen, ende sy laghen alle beyde langh sonder spreken, lesende met hare lippen alsoo malkanders tranen. (Grootes e.a. (ed.) 1984: 71-72) Uiteindelijk vertrekken ze als gelukkig paar met kinderen in 1623 naar West-Indië om daar fortuin te maken. Het verhaal is verzonnen, maar reëel voorstelbaar. Behalve de oorlogsomstandigheden en de verwijzing naar de in 1621 opgerichte handelscorporatie West-Indische Compagnie, was ook het travestiemotief reëel. Belangrijk is dat de vermomming van Wintergroen niet wordt afgekeurd: ze staat in dienst van trouwe liefde en bovendien is haar toekomstige echtgenoot een trouwe soldaat. Zo'n zelfde positief oordeel krijgt aan het eind van de eeuw de kloekmoedige land- en zeeheldin, hoofdpersoon uit het bijna gelijknamige anonieme boek (waarschijnlijk uit 1681) dat zich ook afspeelt in reëel lijkende oorlogsomstandigheden.Ga naar voetnoot6 Deze heldin vertelt haar verhaal in de ik-vorm. Ze verkleedt zich om een zeer gewaagde reden - ze wil geen vrouwenleven leiden - en neemt dienst als soldaat. Ze vecht als een man en wordt uiteindelijk door een verwonding ontmaskerd als vrouw. In plaats van bestraffing volgt beloning voor haar trouwe dienst. Dat doet haar goed, maar ze vindt het jammer dat ze nu weer als vrouw verder moet. Het is opmerkelijk dat de kloekmoedige heldin veel aandacht besteedt aan verschillen tussen mannelijk en vrouwelijk gedrag. Ondanks de spanning met de heersende moraal dat mannen en vrouwen niet van rol mogen wisselen, is de auteur kennelijk op zoek geweest naar alternatieve bestaansvormen. De roman dient hier als laboratorium voor sociale experimenten. | |||||||||||||||||
Schelmen in soorten en matenHet tweede belangrijke stereotype personage in de roman is de schelm. Dit type staat voor maatschappelijke onafhankelijkheid en gaat voor de vroegmoderne literatuur terug op de picaro uit de Spaanse roman Lazarillo de Tormes (1554). Oorspronkelijk was de schelm een arme, ongebonden jonge man, en later ook een vrouw, die rondzwervend zijn/haar kostje moest verdienen en daarvoor slimme streken uithaalde die goedmoedig of misdadig konden zijn, tot moord toe. Een schelm is verder een ideaal personage om commentaar op de actuele samenleving te leveren en dat kon ook via een dier of een pratend voorwerp gebeuren, zoals in Het leven en bedrijf van Duc D'Albas hondt (G. de Bay 1658), De wandelende dukaat (1682) en Avanturen van de kleine Scipio; of Historie van de bereisde Kat (F.L. Kersteman, 1783). Een Nederlandse klassieker die een plaats in de internationale romancanon verwierf was Den vermakelijken avanturier van Nicolaas Heinsius jr. (1695). Het vaardig vertelde avontuurlijke verhaal parodieert het heroïsch-galante gedrag van de idealisten. Het boek werd acht keer in het Nederlands herdrukt en verder bewerkt in het Duits, Engels, Frans en Italiaans. Ook de Spaanse | |||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||
zwervende schelm-misdadiger Guzman de Alfarache, geschapen door Mateo Aléman in 1599, krijgt een Nederlandse vertaling, met sterk moraliserende strekking ('t Leven van Gusman d'Alfarache (1696)). Voor de schelmenstreken putten de Nederlandse auteurs niet alleen uit Spaanse romans, ook het werk van de Fransen Rabelais en Scarron werd veel benut. Zo werd het eerste deel van de burleske Le Roman Comique van Paul Scarron (1651) door Lambert van den Bos in 1662 vertaald als Doorluchtige Comedianten, met de Holbollige Ragottin. Het boek biedt als raamvertelling over de vaak bizarre en hilarische belevenissen van rondtrekkende toneelspelers in Frankrijk een blik op de vrijmoedige onafhankelijkheid van dit gezelschap, waarbij de verschillende karakters uitgewerkt worden tot afzonderlijke typen. Kluchtige verwikkelingen en soms scabreuze situaties wisselen elkaar af. Daarnaast worden er enkele liefdesintriges verteld die zich in het buitenland afspelen. De roman is vermakelijk en een moraal ligt er niet duimendik bovenop, maar valt wel af te leiden: de wil het goede te doen overwint alle chaos waarmee het leven je kan confronteren. De sociaal onafhankelijke schelm komt in vele varianten voor: van goedmoedig tot kwaadaardig. Een aantal stereotypen is verwant aan de schelm, bijvoorbeeld de student, de lichtmis, en de vrouwen en mannen van de wallen. Studentenromans geven de levensfase weer die goed bij de ongebonden schelm past: de student is geen gevestigd burger en hoeft zich nog niet te conformeren aan de normen voor mensen die verantwoordelijkheid dragen voor hun gezin en inkomsten. Tegelijk is de student geen dagelijkse gehoorzaamheid meer verschuldigd aan zijn ouders omdat hij een kamer huurt. Natuurlijk is hij niet ijverig en wil hij van het leven genieten. De vrijheid was overigens niet absoluut, hospita's hadden de sleutel van het huis en bepaalden wie toegang kreeg, maar er is genoeg ruimte voor gedragsexperimenten van de jonge heren en die bewijzen hun slimheid in vele practical jokes. Romans als De Leidsche Straat-schender (anoniem, circa 1679; Van Vliet (ed.) 2010) of De Franequer los-kop of holbollige student (door J.W.D.V., mogelijk Johannes van de Waeyen, vóór 1685) laten zien dat de streken niet fijnzinnig zijn. Bedrog en diefstal voor materieel gewin zijn nog de minste listen. Dronkenschap, seks en triviale grappen met poep, pies en braaksel horen ook bij het arsenaal, evenals ongenadige knokpartijen met boerenkinkels en verkrachtingen van prostituees en dienstmeisjes als de hooghartige studenten vinden dat iemand uit een lager milieu een lesje verdient. Of deze baldadige praktijken vergezeld gaan van expliciete afkeuring en aansporing tot beschaafdere mentaliteit, verschilt per roman. (Altena 1991) Over het algemeen krijgt de lezer duidelijke tekenen dat de studenten over de schreef gaan, bijvoorbeeld als ze een koekje van eigen deeg krijgen. Het wangedrag moet verder beperkt blijven tot de studenten-fase - de verhalen eindigen met het einde van de studietijd. Een nog slechter imago dan studenten hadden de lichtmissen. Ze waren bij het publiek kennelijk zeer populair: van De Haagsche Lichtmis (1679), De Amsterdamsche lichtmis of Zoldaat van fortuin (circa 1731) tot De Belydenis van een lichtmis (circa 1770). Lichtmissen danken hun slechte reputatie onder andere aan libertijns seksueel gedrag en aan een | |||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||
overvloedig kroegleven met drank en kansspelen. (Leemans 2002) In tegenstelling tot de studenten houden sommige lichtmissen deze levenswijze ook tijdens het huwelijk vol. Daarnaast zorgt hun egoïstische gedrag voor een betekenisuitbreiding tot schelm met kwaadaardige trekken. Als de kwaadaardigheid overheerst, worden de lichtmissen losbandige kerels zonder vaste betrekking of verblijfplaats, die zoveel mogelijk medeburgers zonder mededogen listig oplichten om zelf een luxe leventje te kunnen leiden. Fecale grappen ontbreken ook hier niet. Meningsverschillen met slachtoffers worden letterlijk uitgevochten en als de grond te heet onder de voeten wordt, vlucht de lichtmis om elders zijn praktijk voort te zetten. Zo maken bijvoorbeeld Niklaas Molemy en zijn zogenaamd adellijke kompaan Michiel van der Moesel uit De twee vermaarde Fortuyns kinderen (1681) onder andere Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Delft, Alkmaar en Middelburg onveilig. Ze kiezen hun slachtoffers zorgvuldig uit en volharden zonder berouw in hun levenswijze tot de dood erop volgt. In groepsverband is dit gedrag nog dreigender, zoals in Het koddig en voddig leven der hedendaagsche Labourlotten (1685), waarin groepen jongeren al plagend, stelend, mishandelend en moordend Europa rondtrekken en onder andere in de Nederlanden voor onrust zorgen. Maar het ‘koddig en voddig’ uit de titel geeft al aan dat hier meer aan de hand is: er is een afwisseling tussen goedmoedige en laaghartige streken. Dat is ook het geval bij de enerzijds niet bepaald zachtzinnige, maar anderzijds zeer slimme praktijken van belastinginners in Eenige vermakelyke, doch waarachtige historien, zynde het leeven van verscheide reukeloose pachters (...) (1697). Het variabele handelen van de lichtmissen vergroot bij de lezer de gevoeligheid voor bedrog en dat is maatschappelijk nuttig, want hoe eerder men een bedrieger onderkent, hoe beter. Bovendien zorgt de herhaling van de streken - de eindeloze stapeling van gebeurtenissen in een roman! - voor de lach van de herkenning en behalve de ‘koddige’ streken worden dus ook de voddige lachwekkend. Zo zijn deze romans uiteindelijk moralistisch én vermakelijk en wellicht zelfs vooral het laatste. (Harms 2003) Dit is ook van toepassing op de goedlachse en hardhandige schelm Louwtje van Zevenhuizen, die door de Rotterdammer Gerrit van Spaan in een tweedelige pseudobiografie wordt neergezet (1700, 1704). Louwtje is een Hollandse kroegtijger en messentrekker van gezonde boerenafkomst. Als iemand hem dwarszit, begint hij meteen te vechten met zijn mes, zoals tegen Pier, een lompe vent uit Gouda: Gy hondsklink zeide Louw (...). Hierop het mes gezwind uit zijn regter in zijn slinkerhand werpende, gaf hy Pier een snede boven zijn oogen, dwers over het voorhoofd, zoo dat hem het bloed in de oogen liep, en terwijl Pier gestadig bezig was met het bloed uit de oogen te vegen, rukten hem Louw op zijn gemak de koonen [wangen] aan wederzijden open, doe smeet Pier zijn mes daar heen [weg], en gaf het op (...). (Van Spaan 1700: 57)Ga naar voetnoot7 | |||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||
Enerzijds geniet Louw egoïstisch van het leven, anderzijds prikt hij nuchter en genadeloos de hypocrisie van de stedelingen door. Maatschappelijke randfiguren als studenten en schelmen kunnen de lezer dus zowel laten lachen als slimmer maken. Hun vrijmoedige omgang met fatsoensnormen is echter veel minder bedreigend voor een gemiddelde burger dan die van de derde groep schelmen: de uitbaters van de rosse buurten. Pornografische literatuur in de vorm van gefingeerde levensberichten van hoeren en pooiers was sinds Aretino's Ragionamenti (1534), Pallavicino's La Retorica delle Puttane (1642), en L'Ecole des Filles (1655, waarschijnlijk door Millot en Ange) internationaal in omloop en bereikte vanaf 1670 definitief ook Nederland. Prostituees en hun souteneurs doen openhartig verslag van hun levenswijze, waarin het nuchtere materialisme van geld verdienen hand in hand gaat met erotisch genot, dat in vernuftige beeldspraak verwoord wordt. Een bekend Nederlands voorbeeld is D'Openhertige juffrouw of d'ontdekte geveinsdheid (1680), dat alles vertelde over hoerentrucjes én keiharde bedrijfsvoering. (Kloek e.a. (ed.) 1998) Het bleef niet bij erotiek: ook de metaforiek van poep en pies kwam nadrukkelijk aan bod, zoals in De doorluchtige daden van Jan Stront, opgedragen aan het kakhuis (anoniem, mogelijk door Pieter Elzevier, 1684). Niemand kon twijfelen aan de locatie van deze verhalen: dat waren de Hollandse steden, zoals bijvoorbeeld de titel 't Amsterdamsch hoerdom (1681) aangeeft. De aandacht voor het lichaam in de pornografische literatuur moet ook gezien worden tegen de achtergrond van de ontwikkeling van de filosofische wetenschap in de Republiek. (Leemans 2002: 233-276) Vanaf ongeveer 1660 werd daar een fel debat gevoerd over de opzienbarende ideeën van de filosoof Baruch Spinoza, wiens geschriften zelfs verboden werden, en dat wilde in de tolerante Republiek veel zeggen. Een van Spinoza's punten was de autonomie van het menselijk lichaam. Het lichaam hoefde niet geïnstrueerd te worden door de aangeleerde fatsoensnormen van een samenleving, het wist zelf wel wat goed en slecht was. Deze gedachte zag men terug in de erotische literatuur en daarom werd ook die verboden. Dit gold zowel voor Nederlandse als voor buitenlandse boeken, zoals het bekende La Puttana errante (circa 1650) van Niccolò Franco, vertaald als De dwaelende hoer. De overheid hield scherp in de gaten of Spinoza's denkbeelden verspreid werden. Boeken waarin ze werden aangetroffen werden verboden, de schrijvers en uitgevers werden vervolgd en bestraft. Zo werd de predikant Johannes Duijkerius uit zijn ambt gezet, omdat hij een gefingeerde biografie had geschreven over een man die vanuit de gereformeerde kerk de overstap maakte naar Spinoza's denkbeelden: Het Leven van Philopater (twee delen, 1691, 1697). (Maréchal (ed.) 1991) Het is een nog onbeantwoorde vraag of Spinoza's ideeën ondergronds gingen en asiel zochten op plekken waar men ze niet zo gauw zou vinden, bijvoorbeeld de roman. (Leemans 2002; Wortel 2006) | |||||||||||||||||
De classicistische poëtica en de romanIn 1700 is de situatie voor de roman totaal anders dan in 1600: het genre kent nu allerlei varianten, van fantasievolle verhalen tot actuele zogenaamde reportages die spelen op herkenbare locaties. De auteurs, vertalers en uitgevers trekken zich niets aan van de | |||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||
beschuldiging dat de teksten onbeschaafd gedrag propageren, want de verkoop is goed. Bovendien vinden ze de kritiek onzin, ze willen hun eigen literatuur maken. De vijandschap tussen de producenten en de critici is zo groot omdat het gaat over een verschil van opvatting over inhoud en doel van literatuur. De roman stemde niet overeen met de kunsttheorie uit de oudheid die in de Renaissance een grote rol speelde: met name de classicistische poëtica's van Aristoteles (Peri Poètkes, circa 330 voor Christus) en Horatius (Epistula ad Pisones, 18 voor Christus). Horatius keurde de roman expliciet af, omdat deze volgens hem niet voldeed aan de eisen van het decorum: de gepaste stijl en versiering van een onderwerp. Bij Aristoteles ligt het iets gecompliceerder, omdat zijn werk niet volledig is overgeleverd, waardoor het onzeker is of hij de roman wel besprak. Aristoteles ziet kunst als een door causaliteit en logica gestuurde, geconcentreerde opeenvolging van reëel voorstelbare daden en gebeurtenissen die tot doel hebben het publiek een reiniging (katharsis) te laten ondergaan. Het overgrote deel van de romans voldoet hier niet aan. De verhalen hadden geen of slechts een heel dunne spanningsboog, de onderdelen konden eindeloos gestapeld en als losstaande scènes gelezen worden. Waarschijnlijkheid van de stof was niet verplicht: realiteit en fantasie werden vaak vermengd, personages werden naar believen op- en afgevoerd. De roman wordt zo dubbel afgekeurd: ten eerste vanuit de artistieke regelgeving voor genres en daarnaast vanuit de burgerlijke gedragsnormen. Het genre straalt rond 1700 een enorm explosieve dreiging uit. Maar uit die dreiging groeit geen revolutie, er gebeurt juist het tegenovergestelde. In de loop van de achttiende eeuw wordt de vormgeving van de roman rustiger, het chronologische pseudobiografische kader (‘dit is het leven van de personen x en y’) wordt het gangbare structuurpatroon. Daarnaast verdwijnen de radicale denkbeelden over de vrije mens die na 1670 opkwamen weer uit beeld en komt er een gematigder ideaal op: het ideaal van de maakbare samenleving, vaak met christelijke inslag. De roman weerspiegelt hiermee de algemene mentaliteit van de Noord-Nederlandse Verlichting. De stereotype personages van idealist en schelm blijven in de achttiende eeuw belangrijk, maar ze zijn niet meer zo rolvast als voorheen: de personages vertonen nogal eens eigenschappen van beide stereotypen. | |||||||||||||||||
Schelmse criminelen met berouwOnder de schelmen keren de typen uit de zeventiende eeuw terug: de student, de lichtmis en de prostituees die aan lager wal geraakt zijn en hun lichaam moeten verhuren. Dat gebeurt deels in herdrukken. Daarnaast komt er een zwaardere variant van de schelm bij: de crimineel. De aandacht voor criminaliteit is een opvallend verschijnsel in het achttiende-eeuwse fictionele proza.Ga naar voetnoot8 (Buijnsters 1980) Er verschenen vele (pseudo)biografieën van criminelen, regelmatig van schrijvers die zelf oplichters waren. De | |||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||
malafide sjoemelaar Jan Willem Claus van Laar, die graag anderen zwart maakte en zelf ook dat lot onderging, schreef een succesvolle trilogie over de veroordeelde ‘smous’, de joodse financier Aaron Abrahams (1737).Ga naar voetnoot9 (Jongenelen 2001; Jongenelen 2002) Een merkwaardig geval is ook De Bredasche heldinne (1751), over de waargebeurde geschiedenis van een vrouw die tweemaal officieel trouwde met een seksegenote en daarvoor gestraft werd. Haar biografie is echter een listig pleidooi voor haar relatieve onschuld omdat ze alleen als getrouwde vrouw prostitutie kon vermijden. De schrijver was een medegevangene, F.L. Kersteman: hij probeerde zelf tevergeefs voordeel voor zijn zaak te halen met dit boek. (Kersteman 1988; Altena 1993: 323-327) Ook Kersteman was een onverbeterlijke oplichter: hij maakte van de beruchte, want zeer kritische en satirische, schrijver J.C. Weyerman een volkomen onbetrouwbaar sujet in zijn Zeldzaame levens-gevallen van J.C. Wyerman (1756). Maar niet alle criminelen zijn even slecht. De beruchte Franse misdadiger Cartouche, die in 1721 terechtgesteld werd en wiens levensverhaal al een jaar later in het Nederlands vertaald werd, inspireerde bijvoorbeeld P.L. Kersteman (de broer van de zojuist genoemde) tot het verzonnen leven van De vrouwelyke Cartouche (1756), over een als man verklede vrouw die steelt en moordt en steeds aan justitie weet te ontsnappen door van sekserol te wisselen. (Kersteman 1987: 114-127) Ze krijgt echter berouw en trekt in in een klooster. Deze schelm volhardt dus niet in haar gedrag en waarschuwt de lezer voor een crimineel leven. De ommekeer vindt plaats op een geïsoleerde locatie: een onbewoond eiland. Dat verwijst naar een van de belangrijkste romans in de achttiende eeuw: Robinson Crusoe van Defoe (1719), dat onder andere in 1735 in het Nederlands verscheen. Robinson is geen misdadiger, maar aanvankelijk wel een egoïstische avonturier. Als hij inziet dat niet de mens maar God het leven stuurt, wordt hij een godvruchtig man met oog voor zijn medeburgers. Er ontstond een internationale stroom robinsonades, avonturenverhalen die niet eens zoveel op Defoe's roman leken, maar de verwijzing in de titel opnamen als reclame. In Nederland verscheen o.m. De Engelsche vrouwelyke Robinson, of de zeldzame gevallen van Charlotte (circa 1760). Door haar moeder raakt Charlotte op het misdadige pad. De lezer krijgt vele voorbeelden van verkeerd gedrag maar in wezen is Charlotte geen crimineel, zoals blijkt uit haar trouwe liefde voor haar onbereikbare partner Karel, die uiteindelijk toch beloond wordt: Op eenen Morgen met myne Moeder zittende te praten, kwam Milord binnen, hebbende een Heer aan zyne hand, ik was opgestaan om hem te ontvangen, wanneer ik in dezen Heer myn geliefde Karel zag; ik gaf een gil, vallende in de armen van Louize, die agter my stont, in onmagt. | |||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||
Idealisten in de achttiende eeuwDe achttiende-eeuwse roman kent ook onvervalste idealisten, vooral in de utopische imaginaire reisverhalen over onbekende landen met een rechtvaardige samenleving. Een vroeg voorbeeld is Krinke Kesmes van Hendrik Smeeks uit 1708: in dat vreedzame land hebben mannen en vrouwen gelijke rechten en is er één gezamenlijk gedragen godsdienst gecreëerd. (Buijnsters 1969)Ga naar voetnoot10 Een laat voorbeeld is Reize door het Aapenland van J.A. Schasz (Gerrit Paape, 1788), een satirische analyse van de democratische patriottenbeweging die in Nederland tevergeefs probeerde een revolutie te ontketenen. (Schasz 2007) Een opmerkelijk auteur is P.L. Kersteman, wiens Vrouwelyke Cartouche al aan de orde kwam. (Buijnsters 1984: 114-127) Kersteman schreef vanaf de jaren 1750 een hele reeks romans over vrouwen die zich als man verkleden om sociaal gewenste situaties zoals een huwelijk tot stand te brengen. De psychologische diepgang van het travestiemotief is niet groot: de afwijking van de gangbare orde is enkel nodig om de bestaande orde te verstevigen. Dat levert wel spanning op met het echte leven, want daar is dit trucje ongewenst. De auteur doet of hij dat niet ziet: hij spoort de lezers aan om zijn heldinnen in alles te volgen behalve in de travestie.Ga naar voetnoot11 Kersteman borduurt voort op het heroïsch-galante gedrag uit de zeventiende-eeuwse romans, maar plaatst het in een burgerlijk, herkenbaar Nederlands milieu. Dat gebeurt vaak, bijvoorbeeld ook in het anonieme De Middelburgsche avanturier. Of het leven van een burger persoon (...) (1760). Door een lange reeks lotgevallen leert de hoofdpersoon hier verstandig te handelen. Na liefdeslessen in Zeeland volgen handelsthema's in Suriname. In de West maakt hij een wonderlijke slavenopstand mee: de slaven vermoorden hun tirannieke zwarte opzichter om met vrije ziel op de plantage te kunnen werken onder voorwaarde van goede behandeling door de blanken. De slavenleider legt het in perfect Nederlands uit: Het noodlot heeft ons, helaas, Slaven gemaakt; doch onze Ziel blyft in 't midden der diepste slaverny nochtans vry (...). Wy hebben geen oproering nog wederspannigheid in den zin. Wy zyn uwe Slaven, [be]handelt ons als Heeren, niet als Beulen, zo hebt gy in uwe Plantagie diergelyke ongevallen niet te wagten (dit zeggende toonde hy ons den vermoorden Neger) maar veeleer eene algemeene toegenegenheid. (Anoniem 1760: 186, 189) De hoofdpersoon keert rijk terug in Nederland, waar hij eindelijk zijn geliefde Angelika kan huwen. De inkleding van het verhaal laat zien dat auteurs meer aandacht geven aan de compositie: het toeval speelt nog steeds een grote rol in deze avonturen, maar ze zijn ingebed in de basisstructuur van memoires. | |||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||
Het is echter pas met Historie van mejuffrouw Sara Burgerhart (1782) van Elisabeth Wolff en Agatha Deken dat de stap wordt gezet naar een samenhangende roman die realistisch gelezen kan worden en een acceptabele moraal van eervol gedrag, in zaken en in liefde, overbrengt. Vanwege de mogelijkheden tot identificatie met de Nederlandse normen maakt dit boek een einde aan de reputatie van schandaligheid die de roman aankleefde. Tevens zorgt de hechte compositie met causale verbanden tussen de gebeurtenissen en een opgeluchte catharsis aan het slot voor de acceptatie van de roman als volwaardig literair genre. Sara Burgerhart voldoet aan de eisen die Aristoteles en Horatius aan literatuur stelden. Het is paradoxaal dat in de Nederlandse literatuurgeschiedenis het gezag van de klassieke poëtica kort daarna, in de Romantiek, onder vuur komt te liggen, terwijl de roman zijn late start als succesvol genre er nog aan dankt. De opmars naar canonisering, bijvoorbeeld door de historische romans en Multatuli's Max Havelaar, is begonnen. De status van uitzondering is ingewisseld voor die van gezichtsbepaler. | |||||||||||||||||
Secundaire literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Primaire literatuur
| |||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||
|
|