die zij in het theater vertellen te definiëren als product, als entertainment, en hun toehoorders als hun klanten.
Je hoort Zijlstra denken: ‘Arbeidsmarkt? Er is in de tuinbouw, de administratie en het havenwezen werk zat voor die lui!’ En: ‘Export? Daar hebben we landbouwsubsidies voor!’ En: ‘Product? Overproductie!’
Zijlstra werd verweten geen verhaal te hebben, maar zich alleen door centen, cijfers en kwantificeerbare gegevens te laten leiden. Maar hetzelfde gold voor ons. Een bittere constatering. Niet alleen rechtse, kapitalistische boekhouders hechten geen geloof aan de realiteit van een verhaal dat de cijfers ontstijgt. Links evenmin. En zelfs de kunstenaars niet. Terwijl juist kunstenaars zouden moeten geloven in de waarde én de waarheid van de werelden en verhalen die zij scheppen.
Het klinkt misschien gek, maar toen het verbod op onverdoofd ritueel slachten nagenoeg Kamerbreed werd aangenomen, werd het me duidelijk waardoor dit kwam. Want hoe duid je dat verbod? Voorstanders zullen aanvoeren dat de Nederlandse Staat ermee in het geweer komt tegen dierenleed. Maar dat is niet het hele verhaal. Voor de Staat is nooit één wet tegelijk realiteit, maar altijd, elk moment, alle wetten. Het is dus van belang dat het (ergere) dierenleed in de bio-industrie van dezelfde wetgever mag doorgaan, omdat dat goed is voor de internationale concurrentiepositie van Nederland. Voor de Staat is dus eigenlijk het toebrengen van dierenleed soms verwerpelijk, en soms niet, en dat hangt af van de motivatie. Wordt dierenleed toegebracht op aantoonbare, kwantificeerbare, economische gronden (minder kosten, meer winst), dan is het toelaatbaar. Wordt het toegebracht op basis van een niet-kwantificeerbaar en hogelijk fictioneel lijkend verhaal (hier: een religie - de islam en het jodendom), dan is het verwerpelijk.
Het gaat me hier niet om die in de samenleving breed gedragen antireligiositeit op zich, maar om iets dat daarin besloten ligt: de afkeer van het idee dat je moraliteit - de vraag hoe je moet handelen - baseert op een verhaal. In de receptie van literatuur, en dan bedoel ik niet slechts de kritische receptie maar ook de veel meer in het discours aanwezige en zichtbare commerciële receptie (hoe boeken verkocht worden), zie je dat dat idee inderdaad bijna non-existent is. Een boek kan verbazen, onderwijzen, confronteren, ontroeren, maar die ontroering is altijd een vluchtige belevenis, iets dat je ondergaat als een genot, zoals je een maaltijd als een genot ondergaat. Ook de gemiddelde recensent opereert volledig in dit door kapitalisme gedreven discours en ziet zichzelf als iemand die in kranten mensen helpt bij het kiezen van hun aankoop, dus met het kiezen hoe ontroerd te worden. Zelden of nooit wordt er over ontroering gesproken als iets dat verplicht. Iets waar je wat mee moet doen, iets dat je bijvoorbeeld moet laten volgen door handelen, iets waardoor je in elk geval vragen moet stellen als: moet ik mijzelf veranderen? Moet ik mijn wereld veranderen? Alleen zo kan literatuur iets meer zijn dan een product. Maar dat kan alleen als de fantasiewereld, waarvan elk boek een manifestatie is, op de een of andere manier serieus wordt genomen als reëel alternatief op de onze. En dat betekent dat we bereid moeten zijn te handelen naar wat wij als fictie ervaren, als ware het realiteit.