Dat ik met de barman scharrelde kan als afleidende factor worden gerekend, maar werkte niet half zo belemmerend als Facebook, Twitter, Blogger en eBay. Een jaar later verruilde ik Londen trouwens voor Cardiff omdat diezelfde barman een stage kreeg aangeboden bij GE Aviations Wales, en het is nog steeds zijn wekker die me om zes uur 's ochtends het bed uit jaagt. Ja, hij is de mysterieuze Freddie voor wie ik van mijn personages geen gratin dauphinois mag maken.
In de Central Library laat ik me af en toe afleiden door interessante titels - Bitch Bitch Bitch, An Intellectual History of Cannibalism - maar slaag ik er desondanks in 934 woorden aan het manuscript toe te voegen. Dat is ongeveer de helft van wat ik me had voorgenomen, maar de personages zwijgen tevreden rond sluitingstijd.
Ik word opgehaald door Freddie en Duncan, een echte Welshman die net is afgestudeerd in de archeologie en zijn opleiding nog niet naar de arbeidsmarkt heeft weten te vertalen.
‘Damn, wat zijn je ogen rood,’ zegt Freddie. ‘Heb je geblowd of zo?’
‘Was het maar zo'n feest,’ zeg ik, en ik probeer voor de duizendste keer vandaag de mascara uit mijn ogen te wrijven.
Ruim een uur wandelen we door de miezerregen, op zoek naar het postkantoor en een goed(koop) restaurant. De schemering benadrukt het contrast tussen de hypermoderne hotels en kantoren enerzijds en de verwaarloosde woningblokken en monumenten die er tussen staan anderzijds. Hoe komt het dat de gebouwen van de geschiedenis in het volle daglicht onzichtbaar zijn, vraag ik me af, maar nu de toekomst overschaduwen?
‘Ik ben altijd zo benieuwd hoe zo'n bouwval er van binnen uitziet,’ zegt Duncan wanneer we langs een dichtgetimmerd treinstation lopen. ‘Wat voor sporen mensen hebben achtergelaten.’
Ik vertel dat ik antikraak heb gewoond in een vervallen landhuis - ook al heb ik in principe niets tegen kraken. Klimop kwam door de scheuren in de muren naar binnen en het dak stond op instorten, maar het was prachtig. ‘Soms zoek ik het weer op via Google Maps, gewoon omdat ik daar blij van word.’
‘Een van mijn maten kraakte het Commonwealth Institute op Kensington High Street,’ zegt Freddie. ‘Dat is een van de sjiekste kraakpanden waar ik ooit ben geweest. Ik geloof dat ze er een museum van wilden maken. Ze waren zelfs vergeten de elektriciteit en het water af te sluiten.’
Duncan benadrukt nogmaals hoe fascinerend hij gebouwen vindt die op de een of andere manier buiten de maatschappij beland zijn, zonder zich verplaatst te hebben.
‘Zoals deze?’ Ik wijs op hetnegentiende-eeuwse gebouw waar we net langslopen. Op de begane grond zijn de ramen en deuren met roestende rasters afgedekt, de ruiten op hogere verdiepingen zijn bijna allemaal ingegooid.
‘Ja, bijvoorbeeld.’
We lopen naar de hoofdingang en ontdekken een ouderwets bord: ‘Welsh National Opera.’ Daarnaast is een fel geel bord bevestigd: ‘DANGER. Keep Out. Hazardous