Vooys. Jaargang 29
(2011)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| ||||||||||||||||||||||||
Geert Buelens
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||||||||||||||||
Illustrator: Ellen Princen
Voor de literatuur werkt dat perfect, maar misschien is het voor de literatuurstudie academisch gesproken problematisch wanneer er weinig of geen kennisaccumulatie lijkt plaats te vinden maar de bewegingen elkaar opheffen. Het is echter de vraag of dat het geval is. Bij elke slingerbeweging naar rechts blijft veel waardevols bewaard van de vorige beweging naar links, en omgekeerd. Ergocentrische benaderingen maakten van onze vakgenoten nauwkeurigere en dus betere lezers. Ook wanneer zij nadien in een contextuele leeshouding doorschoten, bleven ze veelal scherper lezen dan collega's van vóór het new criticism. De streng-empirische variant van de Tilburgse literatuursociologie mag vandaag dan al veelal beschouwd worden als een gepasseerd station, de prebourdiaanse naïviteit over literaire kwaliteit tref je in ons vak zelden meer aan. Voor de literatuurgeschiedschrijving geldt een soortgelijk schema. De initieel als volstrekt incompatibel beschouwde negentiende-eeuwse uitersten (het op empirie gebaseerde positivisme en de invoelende Geistesgeschichte) leveren vandaag samen de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| ||||||||||||||||||||||||
bouwstenen voor de vakbeoefening. Nederlandse literatuur, een geschiedenis (1993) is vaak gezien als een (al te) postmoderne antithese van Knuvelder, maar lijkt achteraf een cruciale stapsteen te zijn geweest om tot het Geschiedenis van de Nederlandse Literatuur-project te komen. In al hun ongelijksoortigheid proberen de boeken uit deze Taaluniereeks een synthese te bieden waarin institutionele aspecten en een functionalistische invalshoek in evenwicht worden gebracht met aandacht voor concrete werken en ontwikkelingen van genres en stromingen. | ||||||||||||||||||||||||
BeeldvormingDe geschetste tik-tokbeweging speelt de beeldvorming rond de geschiedenis van de eigen discipline parten. Zo werd van de boegbeelden van de close reading een karikatuur gemaakt die weliswaar energie genereerde om het zelf anders te gaan doen, maar daarbij werd wel vaak uit het oog verloren dat de concrete maatschappelijke werkelijkheid bepaald niet uit beeld verdween tijdens de analyse en interpretatie. Neem nu de volgende twee voorbeelden uit de hoogtijdagen van het new criticism in Nederland. In De structuur van Max Havelaar (1966) stelt Sötemann expliciet dat een ‘adequate interpretatie van werken uit vroeger tijden niet mogelijk is zonder gedegen historische kennis’, waarbij hij voor zijn eigen lectuur van Multatuli's roman verwijst naar onder meer ‘de positie van de koffiemakelaar anno 1860’ en hij de preek van Wawelaar ‘op grond van historische kennis’ typeert ‘als een caricatuur van een bepaalde orthodoxe 19e-eeuwse predikantenpraktijk’. (Sötemann 1966: 171) De analyse en interpretatie die Van de Watering in de eerste jaargang van Merlyn maakte van het gedicht ‘visser van ma yuan’ van Lucebert, mag vandaag dan overkomen als een toonbeeld van pseudowetenschappelijk cirkelredeneren, hij maakt daarbij wél gebruik van realia als de naoorlogse atoomproeven. (Van de Watering 1963: 60) Wanneer Aldert Walrecht zich in een later Merlyn-artikel scherp verzet tegen Van de Waterings interpretatie, dan doet hij dat onder meer op basis van het feit dat die atoomproeven pas plaatsvonden nadat Luceberts gedicht in boekvorm was verschenen. (Walrecht 1963: 72-73) De cultuurhistorische aanpak werd aangezwengeld vanuit de historische letterkunde maar heeft in Nederland slechts in beperkte mate de moderne letterkundige neerlandistiek beïnvloed.Ga naar voetnoot1 Literatuur en moderniteit (1996) van Frans Ruiter en Wilbert Smulders is een zeldzame uitzondering. Het boek kende een symptomatische ontvangst: los van begrijpelijke kritiek vanuit genderhoek en commentaar op het door de | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| ||||||||||||||||||||||||
auteurs gehanteerde moderniteitbegrip, viel op dat dit boek vooral kwalijk werd genomen dat de literatuur zelf er bekaaid vanaf kwam. Zo stelde Gerard Raat ‘dat de aandacht voor de historische continuïteit en de maatschappelijke context ertoe heeft geleid dat de literatuur naar de periferie is verdwenen’ en benadrukte Anne Marie Musschoot dat het verhaal van Ruiter en Smulders ‘geen literatuurgeschiedenis is (...) omdat de literatuur (...) slechts dient als materiaal voor “iets anders”’. (Raat 1997: 433; Musschoot 1999: 53) Een variant van dit verwijt viel Thomas Vaessens te beurt toen hij ruim een decennium na Ruiter en Smulders een sterk op de maatschappelijke context van het hedendaagse proza gerichte analyse schreef in De revanche van de roman (2009). Hoewel zijn boek, anders dan dat van zijn Utrechtse leermeesters, literaire werken absoluut centraal stelt, vonden critici dat hij de literariteit van de behandelde romans ondergeschikt maakte aan een maatschappelijke en wetenschappelijke agenda. Sven Vitse wees er bijvoorbeeld op dat Vaessens in zijn bespreking van M. Februari's De literaire kring geen aandacht heeft voor de omgang van de auteur met de genreconventies van de chicklit, noch ingaat op de ‘vertelstijl, op ironie, op dubbelzinnigheid’. (Vitse 2009: 422) Wellicht zijn de bijdragen van zowel Ruiter en Smulders als Vaessens in deze context best te begrijpen als antithetische boeken - pogingen om de slinger de andere kant uit te laten gaan. Dat ze daarbij goed onderbouwde kritiek uitlokken vanuit de andere (op literariteit gefocuste) kant, lijkt onvermijdelijk.Ga naar voetnoot2 | ||||||||||||||||||||||||
Literatuur en (cultuur)geschiedenisDe winst van de cultuurhistorische benadering mag niettemin duidelijk zijn. Om te begrijpen hoe literatuur maatschappelijk functioneerde, moet de onderzoeker de maatschappelijke context erbij betrekken. Daardoor kan het werk niet alleen inhoudelijk beter geduid worden, maar vergroot het bijvoorbeeld evenzeer het inzicht in het functioneren en evolueren van bepaalde genres. Het maakt - niet alleen voor de cultuurhistoricus, maar ook voor de louter literair geïnteresseerde onderzoeker - echt wel uit of je een roman uit 1820 beschouwt vanuit de hoogculturele positie die het genre in de twintigste eeuw had verworven of vanuit de culturele context aan het begin van de negentiende eeuw, toen de roman nog vaak werd gezien als een triviaal genre. Door deze bril op te zetten reduceer je een literaire tekst niet tot een louter cultuurhistorisch object, maar lees je de tekst in kwestie beter (want je hebt oog voor structuur-aspecten die samenhangen met bijvoorbeeld de feuilletonvorm waarin de romantekst werd voorgepubliceerd). Ook voor de lezer levert de cultuurhistorische aanpak in de beste gevallen iets op: boeken die dankzij de verhalende aanpak interesse konden opwekken buiten de kring van vakgenoten en specialisten. Het new historicism als paradigma heeft de moderne Nederlandse literatuurstudie | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| ||||||||||||||||||||||||
niet echt zichtbaar beïnvloed.Ga naar voetnoot3 Vanuit een soortgelijke Foucault-geïnspireerde achtergrond als de Amerikaanse renaissancisten van het new historicism levert de Antwerpse, door Kris Humbeeck geleide onderzoeksgroep Vlaamse Beweging, literatuur en maatschappij (1912-1950) echter wel vergelijkbaar werk. Niet alleen werken - uitzonderlijk in ons taalgebied - historici en literatuuronderzoekers hier samen, de ambitie van dit project is niets minder dan het herschrijven van de (in dit geval: Vlaamse) geschiedenis en literatuurgeschiedenis vanuit discursief standpunt. Het gaat Humbeeck & Co er echter niet primair om machtsmechanismen bloot te leggen, maar om aan te geven hoe(zeer) de Vlaamse Beweging vorm kreeg in literaire teksten en hoe literaire middelen als metaforen hierin een bepalende rol speelden. Waar de historici binnen dit project vooral aandacht hebben voor de institutionalisering van dit discours (in partijen, lobbygroepen, zie onder meer Boehme 2008), onderzoeken de neerlandici de beeldentaal die de Vlaamse Beweging schraagde.Ga naar voetnoot4 Net als de new historicists met hun opvallende voorliefde voor veelbetekenende anekdotes (zie bijvoorbeeld Gallagher & Greenblatt 2000) gaan onderzoekers als Matthijs de Ridder daarbij schijnbaar onbetekenende auteurs en minder opgemerkte teksten bepaald niet uit de weg. De in het Antwerpse project door Klaus Theweleit geïnspireerde omgang met metaforiek is dan weer verwant met de manier waarop binnen het new historicism de psychoanalytische erfenis wordt opgepikt. Het Vlaamse Beweging-project - waar ik, full disclosure, vanaf het begin bij betrokken ben - is binnen de Nederlandstalige context evenzeer opmerkelijk omdat het de moderne literatuur structureel beschouwt als een sociaal-politiek fenomeen (dus niet zozeer sociaal op het vlak van instituties als tijdschriften, uitgeverijen en dergelijke, maar als cruciale factor in groepsvormingprocessen). Met uitzondering van studies als die van Mathijs Sanders over poëticale debatten binnen de katholieke literatuur, worden Nederlandse literaire teksten uit de negentiende en twintigste eeuw nog altijd primordiaal gelezen als uitingen van individuen, niet als articulaties binnen, van en voor sociale, politieke, religieuze groeperingen en bewegingen. Er is uiteraard wel aandacht voor groepsvorming binnen tijdschriften als De Gemeenschap en, bovenal en nog altijd, Forum, maar ook daar ligt de nadruk naast institutionele kwesties (uitgevers-contacten, redactiebesognes) toch veelal op de unieke bijdragen van al even unieke auteurs. Hoezeer die auteurs ingebed zitten in, en medeauteurs zijn van verschillende vertogen is veel minder een aandachtspunt. En hoe die verschillende vertogen door het lezende, luisterende en zingende publiek worden opgepikt en verder verspreid, blijft al helemaal buiten beeld. | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| ||||||||||||||||||||||||
Een linkse hobby, door niemand beoefendIn die context is het veelbetekenend dat de Nederlandse socialistische dichterstraditie nagenoeg niet is onderzocht.Ga naar voetnoot5 Er bestaan uiteraard studies over Gorter, Henriette Roland Holst en in veel mindere mate Adama van Scheltema, maar die zijn toch vooral biografisch van aard en/of geschreven door vrienden van de auteurs, door historici of politicologen. Voor een land als Nederland, dat zich internationaal zo uitzonderlijk acht omdat de verzuiling er decennialang een perfect pacificatiemodel leek te bieden, is het opmerkelijk vast te stellen hoe weinig we eigenlijk weten over hoe die verzuiling literair werd onderbouwd.Ga naar voetnoot6 Wanneer dat wel gebeurde, was de aandacht bovenal institutioneel - vooral critici en tijdschriften uit de periode van het interbellum zijn relatief goed onderzocht.Ga naar voetnoot7 Hoe literaire teksten het groepsgevoel in bijvoorbeeld de rode zuil mee tot stand hebben gebracht en hoe uniform dan wel verschillend het repertoire was van auteurs als Gorter, Roland Holst, Adama van Scheltema, H. Overst, Samuel Bonn, A. Van Collem, Margot Vos, Garmt Stuiveling, Martien Beversluis, Jan W. Jacobs, Willem van Iependaal, Jef Last (die allen tot die zuil behoorden, maar gezien de breuk tussen de reformisten en de marxisten niet allemaal tot dezelfde partij), dat is een vraag die niet alleen cultuurhistorisch van belang is, maar ook literair-historisch en literair-theoretisch. Binnen het nog altijd normatieve autonomistische paradigma wordt dit type literatuur vrij automatisch als propaganda beschouwd en veelal als eenheidsworst weggezet. De uitdrukkelijke typering door Jaap Meijer van Van Collem als een ‘joodse’ dichter geeft al aan dat het socialisme duidelijk niet allesbepalend was voor zijn lyriek. En dat maakt dan weer een vergelijking van Van Collem met Samuel Bonn interessant - evenzeer zowel joods als socialistisch (en in een deel van zijn werk overigens in het Jiddisch schrijvend) - of met de joodse liedjeszanger Dumont (Godschalk Abraham van den Berg). Bonn was, net als Van Collem, ongeschoold, wat hen onvermijdelijk tot outsiders maakte, ook in het socialistische milieu waarin de kameraden gelijk heetten te zijn.Ga naar voetnoot8 Pieter Jelles Troelstra, zijn broer Dirk, Henriette Roland | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| ||||||||||||||||||||||||
Holst, Adama van Scheltema en later ook Van Iependaal, Freek van Leeuwen en Jef Last waren evenzeer actief als tekstschrijver voor socialistische liederen, waarbij het bij de Troelstra's en Roland Holst uitdrukkelijk om propaganda ging terwijl Van Iependaal niet alleen zelf als zanger optrad, maar zijn liedjes duidelijker in de cabarettraditie van Speenhoff inschreef dan in die van Roland Holst of Gorter.Ga naar voetnoot9 Martien Beversluis kende zelfs het uitzonderlijke genoegen om een tekst getoonzet te zien door Brechts huiscomponist Hanns Eisler die na 1933 vaak bij de VARA te gast was. (Van de Merwe 1974: 281) Het socialistische vers kent dus verschillende incarnaties, waarbij klasse (afkomst en scholing), traditie (doorwerking van negentiende-eeuwse retorica, modernisering bij Gorter, invloeden uit vooral de Duitse lyriek van Tucholsky en Brecht) en genrevermenging (strijdlied, cabaret) een rol spelen. In zijn bijdrage tot de congresbundel Literatuur en crisis (2010) stelt Gillis Dorleijn dat literatuur over de crisis of literatuur uit de verschillende ideologische massabewegingen uiteraard wel bestond in de jaren dertig, maar dat ze vooral niet ‘representatief’ geacht moet worden, waarna hij eens te meer de voorkeur geeft aan een benadering waarbij institutionele aspecten (‘het boekbedrijf, het gedrag van auteurs op de markt en de organisatie van auteurs en vertalers’) centraal staan. (In Rymenants en anderen 2010: 19-20) Diezelfde aanpak overheerst ook in een vrijwel tegelijkertijd verschenen boek over de Nederlandse cultuur in internationale context, In 1934. (Van den Braber & Gielkens 2010) Dit institutionele kader is nu zo aloverheersend dat aandacht voor concrete teksten in dit boek veelal ontbreekt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de bijdrage van Jan Gielkens over de eerste uitgave van De Boekenvrienden Solidariteit, de door Martien Beversluis samengestelde en vertaalde poëziebloemlezing Brandende Woorden uit Duitschland. Binnen het bestek van de veelal korte hoofdstukken in In 1934 kon Gielkens het uiteraard niet over alles hebben, maar het valt op dat er geen enkele versregel uit de bloemlezing in kwestie wordt geciteerd, laat staan dat het boek in verband | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| ||||||||||||||||||||||||
wordt gebracht met de twee jaar eerder door Beversluis gemaakte bloemlezing Duitse arbeidersgedichten Arbeiders-noodlot, of dat de vraag wordt gesteld of Beversluis' eigen socialistische gedichten invloed vertonen van deze vertalingen van Duitse geestesverwanten. | ||||||||||||||||||||||||
The Revisionist TurnZo beschouwd staat de studie van de literatuur niet zozeer onder druk van het cultuurhistorische onderzoek, maar van een zich soms wel erg eenzijdig ontwikkelende institutionele benadering die dusdanig gestuurd wordt door positivistische ambities dat hermeneutiek in een slecht daglicht komt te staan. Het verlangen vooral ‘correct’ en ‘representatief’ te zijn, zorgt niet alleen voor een erg bezadigd neerlandistisch klimaat, het impliceert ook dat literair-historische studies veeleer nuancerend dan revisionistisch zijn. Er kunnen wel verschuivingen in de canon optreden, maar pogingen om de bastions van de Goede Smaak open te breken zijn er zelden. (Het proefschrift van De Ridder (2009) is een zeldzame uitzondering.) Een radicaal cultuurhistorische aanpak waarbij tegelijkertijd de tekst opnieuw centraler komt te staan en gebruik wordt gemaakt van grote, gedigitaliseerde corpora, zou hier verandering in kunnen brengen. Nagenoeg alle Nederlandse literatuur is historische literatuur. En dat bedoel ik op twee manieren: 1) welke oude boeken blijven écht actueel, in de zin dat ze automatisch gelezen blijven, zonder dat er een verplichting (studenten) of salaris (docenten) tegenover staat? 2) historische kennis bij studenten is dusdanig afgenomen dat contextuele informatie niet alleen moet worden gegeven bij teksten uit de Gouden Eeuw, maar net zo goed bij teksten uit de Grote Oorlog, de periode van de wederopbouw, de jaren zestig of de val van de muur en het einde van de koude oorlog. In tegenstelling tot taalgebieden als het Duitse, Franse en Engelse waar een sterk historisch literair bewustzijn leeft en waar auteurs als Kafka, Flaubert en Jane Austen nagenoeg als tijdgenoten functioneren, kent de Nederlandse literatuur nauwelijks dode auteurs die nog enige impact hebben op de literaire actualiteit. Dat beperkte historische besef kan betreurd worden, maar het kan evenzeer bevrijdend werken. Er is geen heilig schrijn, geen verlammende druk van de Officiële Geschiedenis. Wat let ons ramen en deuren open te gooien en die teksten en momenten naar boven te halen die inderdaad misschien niet ‘representatief’ zijn of niet langer voor automatisch esthetisch genot zorgen, maar die ons iets vertellen over de teksten die onze taalgenoten bezig hielden, de woorden en frases die in het gemeenschappelijke geheugen zijn gaan postvatten en die onze wereld van vandaag hebben gemaakt tot wat hij is. A New Literary History of America (2009), onder redactie van Greil Marcus en Werner Sollers, biedt een mooi voorbeeld van hoe dit concreet in zijn werk gaat. Het boek is niet zozeer een Amerikaanse literatuurgeschiedenis dan wel een literaire geschiedenis van Amerika (a literary history of America), vormgegeven volgens het datum-als-kapstok-idee dat we kennen uit Nederlandse literatuur, een geschiedenis, maar met een literatuurbegrip dat zo ruim is dat ook toespraken, liedjes, films, monumenten, | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| ||||||||||||||||||||||||
pleidooien, vonnissen, columns, onverbiddelijke bestsellers, graphic novels, veelbetekenend light verse (‘Men seldom make passes / At girls who wear glasses’ - Dorothy Parker) en journalistieke of komische terzijdes er een plaats in hebben gekregen. De Amerikaanse geschiedenis is ondenkbaar zonder de toespraken, brieven, gedichten en liederen waarin de maatschappijvisie van de Nieuwe Wereld werd gearticuleerd. En dat effect konden ze enkel hebben omdat ze op doeltreffende manier gebruik maakten van die zogenaamd ‘intrinsiek-esthetische’ aspecten die een tekst tot literatuur maken. Onze geschiedenis mag dan geen ‘Declaration of Independence’, ‘Gettysburg Address’, ‘I Have a Dream’ of Vietnam Veterans Memorial hebben, ook in de Nederlandstalige wereld hebben tekstuele interventies dankzij literaire kwaliteiten een rol gespeeld. De rilling die Max Havelaar door het land joeg en Fabriekskinderen van J.J. Cremer dat tot een wetswijziging zou leiden, zijn voor de hand liggende voorbeelden. Maar ook de grondwet van Thorbecke, de liedjes van Speenhoff, de eerder genoemde ‘Internationale’-vertaling van Roland Holst (hoeveel Nederlandse gedichten bevatten zoveel bekend gebleven regels?), het AVV-VVK op de IJzertoren, ‘Wij leven in een bezeten wereld’ (Huizinga), De Witte, het dagboek van Anne Frank, Suske & Wiske, ‘Welterusten Meneer de President’ van Boudewijn de Groot en Lennaert Nijgh, ‘Tom Poes, verzin een list’, Pluk van de Petteflet, het ‘doemdenken’ van al dan niet ‘vrije jongens’ van van Kooten & de Bie, Pim Fortuyns ‘At your service’ en Komt een vrouw bij de dokter zouden er een plaats in kunnen krijgen. Dit lijkt misschien een wat goedkope manier om opnieuw de canon onder vuur te nemen, maar dat is het beslist niet. Ook in dit verhaal kunnen ‘Een nieuwe lente en een nieuw geluid’, ‘De vis wordt duur betaald’, ‘Tussen droom en daad / staan wetten in de weg en praktische bezwaren’, ‘Boem Paukeslag’, ‘Het is niet onopgemerkt gebleven’ en De schaamte voorbij een rol spelen - niet om de literatuur te reduceren tot oneliners, maar om aan te geven hoezeer ons denken en spreken bepaald wordt door onze tekstuele geschiedenis en hoe sterk metaforen in dat opzicht hebben gewerkt. Uiteraard moet er ook aandacht zijn voor teksten die heel belangrijk waren maar die vandaag nog nauwelijks iemand kent (‘Het Plan De Man’ van Hendrik de Man, bijvoorbeeld) en bieden goedgekozen anekdotes ongekende vergezichten (een verhaal over de wereldfaam van zijn neef Paul de Man kan beginnen bij diens Franse vertalingen van Walschap en De Pillecyn). De verschillende hoofdstukken kunnen expliciet ingaan op literaire aspecten van de verschillende werken, terwijl ze die tegelijk, zoals Roland Barthes in Mythologies, interpreteren als evenzovele symptomatische momenten in onze cultuur. Als zoenoffer aan de genoemde positivistische collega's stel ik me een slothoofdstuk vol grafieken voor, gegenereerd door een wat volwassener broertje van Googles in december 2010 gelanceerde Books Ngram Viewer. (Cohen 2010; Michel en anderen 2010) Deze grafieken symboliseren niet alleen hoe ingrijpend onze wereld veranderd is door computertalen, ze geven ook aan hoe een oude geesteswetenschap als de literatuurstudie zichzelf in het digitale tijdperk opnieuw uit kan vinden door computer-analyses te maken van gigantische corpora. De DBNL biedt een van de grootste literaire databanken ter wereld - evoluties in boekproductie, taalgebruik, versvormen, net- | ||||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| ||||||||||||||||||||||||
werkreconstructies, censuurpraktijken enzovoorts zullen straks haarfijn in kaart gebracht kunnen worden. Om te begrijpen wat al die staatjes en tabellen betekenen zullen we toch weer aan het interpreteren moeten slaan. Met een combinatie van distant reading (Moretti 2005) en close reading zullen we eens te meer heel verschillende methodologieën inzetten om ons begrip van de literatuur te vergroten. | ||||||||||||||||||||||||
Literatuur
| ||||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| ||||||||||||||||||||||||
|
|