Vooys. Jaargang 28
(2010)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |||||||||||||||
Wouter Schrover
| |||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||
Dit artikel vormt een explicitering en - vooral - een uitwerking van het theoretische kader dat in een eerdere publicatie van mijn hand (Schrover 2010) nog grotendeels impliciet aanwezig was. Uitgaande van de opvatting dat fictieve werelden autonoom (ontologisch homogeen) genoemd kunnen worden en daarom ook noodzakelijk incompleet zijn, beargumenteer ik welke consequenties dit heeft voor bestaande visies op fictieve werelden als mogelijke werelden en voor de literatuur-theoretische houdbaarheid van de hiermee verbonden notie van transworld identity. | |||||||||||||||
Transworld identity in de literatuurwetenschapMet non-fictie probeert een auteur, simpel gezegd, de werkelijkheid van de lezer te beschrijven: de actuele wereld. Fictieschrijvers daarentegen scheppen een eigen wereld: ‘a work of fiction creates the world to which it refers by referring to it.’ (Cohn 1999: 13; vgl. Doležel 1998) Een fictieve wereld kan zowel gerelateerd zijn aan de actuele wereld als aan andere fictieve werelden. In overeenstemming hiermee worden door literatuurwetenschappers relaties van transworld identity besproken tussen, ten eerste, entiteiten in een fictieve wereld en entiteiten in de actuele wereld, en ten tweede tussen entiteiten in een fictieve wereld en entiteiten in een andere fictieve wereld. De eerste variant wordt genoemd door Bart Vervaeck in zijn studie Het postmodernisme in de Nederlandse en Vlaamse roman (1999). Volgens hem is er, onder verwijzing naar Eco (1989), sprake van transworld identity ‘wanneer “echte” mensen als romanpersonages optreden’. (Vervaeck 1999: 68) Vervaeck noemt als voorbeeld het optreden van Alfred Jarry, U.S. Grant en Gertrude Stein in een roman van Dirk van Weelden. Dergelijke personages zijn ‘immigranten’ die vanuit de echte wereld in een fictieve context belanden. (vgl. Parsons 1980: 51) De tweede variant wordt bediscussieerd door Thomas Pavel. Hij verwijst naar het toneelstuk King Lear van Shakespeare (2001), waarin het personage Cordelia op het einde sterft, en naar het gelijknamige stuk van Nahum Tate, waarin Cordelia blijft leven en trouwt met Edgar. Volgens Pavel bestaat er een relatie van transworld identity tussen de twee Cordelias: ‘Tate has not created a second Cordelia but has simply provided Cordelia with a happier destiny.’ (Pavel 1986: 34) De vrouwen verschillen weliswaar in sommige opzichten, maar zijn essentieel hetzelfde. In dit geval zijn twee personages transwereld identiek in plaats van een personage en een echt persoon. | |||||||||||||||
Transworld identity in de filosofieIn de literatuurwetenschap wordt transworld identity in verband gebracht met de fictieve werelden die door fictionele teksten gecreëerd worden. In de filosofie is dezelfde notie echter verbonden met het concept van mogelijke werelden. Neem het volgende, veelgebruikte voorbeeld: ‘Stel dat Nixon de verkiezingen verloren had.’ Deze zin duidt niet een werkelijke situatie aan, maar een mogelijke stand van zaken: er is een wereld denkbaar waarin Nixon de verkiezingen verloren heeft. Deze wereld wordt daarom een mogelijke wereld genoemd. Om de relatie met transworld identity te begrijpen, is het nuttig om de definitie die filosofe Penelope Mackie van deze laatste notie | |||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||
geeft te citeren: ‘To say that there is a transworld identity between A and B is to say that there is some possible world w1, and some distinct possible world w2 such that A exists in w1, and B exists in w2, and A is identical with B.’ (Mackie 2009: §1.2) Eén van die mogelijke werelden kan overigens ook de echte wereld zijn - deze wordt dan gezien als een geactualiseerde mogelijkheid. Saul Kripke legt transworld identity uit met behulp van de eigennaam als rigide verwijzer (rigid designator). Een rigide verwijzer verwijst naar een entiteit in elke mogelijke wereld waarin deze entiteit bestaat. (Kripke 1980: 48-49; Truyen 2005: 210) Kripke illustreert dit aan de hand van het voorbeeld van Nixon die de verkiezingen verliest. In de mogelijke wereld waarin dit gebeurt is Nixon nog steeds Nixon, aldus Kripke. Omdat ‘het winnen van de verkiezingen’ geen noodzakelijke eigenschap is van Nixon, kunnen we aan hem refereren in een situatie waarin hij de verkiezingen niet wint: ‘It is because we can refer (rigidly) to Nixon, and stipulate that we are speaking of what might have happened to him (under certain circumstances), that “transworld identifications” are unproblematic in such cases.’ (Kripke 1980: 49, cursivering in origineel) Met andere woorden, ‘[i]t is given that the possible world contains this man, and that in that world, he had lost.’ (Kripke 1980: 45-46, cursivering in origineel) In Kripkes visie is er dus geen discussie mogelijk over de vraag of de man genaamd Nixon in de mogelijke wereld dezelfde is als de historische Nixon: het is een gegeven feit. De reden daar-voor is dat mogelijke werelden gestipuleerd worden: ‘not discovered by powerful telescopes.’ (Kripke 1980: 44, cursivering in origineel) De identiteit van entiteiten in verschillende werelden wordt dus niet ontdekt door gelijkenissen tussen deze entiteiten op te sporen, maar door deze identiteit simpelweg te poneren door middel van een rigide verwijzer. Een eigennaam is daarbij geen afgekorte beschrijving van een set van eigenschappen, op basis waarvan referentie tussen entiteiten in verschillende werelden gegarandeerd wordt, maar legt zelf de referentie - door verschillende werelden heen - vast. (vgl. Truyen 2005: 206) Op deze manier kunnen we ook een mogelijke Hitler veronderstellen die een deugdzaam leven leidt. We hoeven niet op zoek te gaan naar overeenkomsten tussen deze Hitler en de historische Hitler, maar kunnen de relatie van transworld identity tussen de twee heren simpelweg stipuleren. (Kripke 1980: 77) Hitlers dictatorschap en zijn orders tot het plegen van genocide zijn immers geen essentiële eigenschappen van Hitler - hij had een heel ander leven kunnen leiden. Terugkomend op het voorbeeld met Nixon, kan gezegd worden dat de mogelijke wereld waarin Nixon de verkiezingen verliest een vertakking vormt van de actuele wereld. (vgl. Ronen 1994: 8) De werkelijkheid heeft talloze vertakkingen; de mogelijke wereld waarin Hitler een deugdzaam leven leidt is bijvoorbeeld zo'n vertakking. Ook fictieve werelden hebben bijna altijd vertakkingen. Neem bijvoorbeeld de openingspassage van de al eerder genoemde roman van Philip Roth, The Plot Against America: ‘Fear presides over these memories, a perpetual fear. Of course no childhood is without its terrrors yet I wonder if I would have been a less frightened boy if Lindbergh hadn't been president or if I hadn't been the offspring of Jews.’ (Roth 2004: 1) Er worden in de laatste zin twee mogelijke werelden benoemd: eentje waarin Lindbergh geen | |||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||
president was geworden (dat is in de fictieve wereld van de roman namelijk wel zo) en eentje waarin hij geen Jood is. | |||||||||||||||
Transworld identity in de literatuurtheorie: een evaluatieIn het voorgaande is al geconstateerd dat er in de literatuurwetenschap regelmatig gebruik wordt gemaakt van transworld identity. Er zijn echter maar weinig auteurs die het aanwenden van deze notie literatuurtheoretisch trachten te verantwoorden. Thomas Pavel (1986) probeert dit, uitgaande van het werk van Kripke, expliciet wél te doen. Pavel is van mening dat Kripkes theorie van rigide verwijzen eveneens relevant is met betrekking tot fictie en de relatie tussen entiteiten in verschillende fictieve werelden. Dit blijkt het best uit het volgende lange citaat, waarin hij zegt dat de theorie van rigide verwijzen van toepassing is to fictional names as adequately as to ordinary proper names. ‘Hamlet’ is not merely an abbreviation for a set of descriptions, since it can be naturally employed in counterfactual contexts. Our knowledge about this character can be modified without the name being changed. One can say, for example: In the world where Hamlet marries Ophelia and lives happily ever after, he is still Hamlet and his bride is still Ophelia, in the same way in which, according to Kripke's arguments, if Napoleon had spent his entire life in Corsica he would still have been himself. The history of literature offers several examples of changes in literary works that have left the use of proper names unchanged. The eighteenth century public could not accept the death of Cordelia in King Lear and preferred the modified version by Nahum Tate in which Cordelia survives and marries Edgar. (Pavel 1986: 34, cursivering in origineel) | |||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||
De vraag of de theorie van rigide verwijzen ook van toepassing is op fictionele namen, kan positief beantwoord worden, ik betoogde al dat ook fictieve werelden mogelijke werelden kunnen hebben. Men kan zich gemakkelijk een mogelijke wereld voorstellen waarin Hamlet met Ophelia trouwt en nog lang en gelukkig leeft. Deze mogelijke wereld moet dan, analoog aan de mogelijke werelden van Roths roman, als een vertakking van de fictieve wereld van Shakepeares Hamlet begrepen worden. (Verschil is natuurlijk dat The Plot Against America de eerder besproken mogelijke werelden zelf aanduidt, terwijl de mogelijke wereld van Hamlet extern, namelijk door Pavel, benoemd wordt.) Opvallend genoeg zet Pavel echter een extra stap in zijn argumentatie. Hij meent dat de relatie tussen Shakespeares King Lear en Nahum Tates gelijknamige stuk - die een eigenstandige fictieve wereld in het leven roept - evenzeer geldt als een voorbeeld van de toepasbaarheid van de theorie van rigide verwijzen op fictionele namen. Pavel denkt, zoals eerder gezegd, dat de twee verschillende Cordelias een relatie van transworld identity hebben: ze zijn identiek voor wat betreft hun essentiële eigenschappen. Hij beschouwt de gelijkheid van eigennamen tussen entiteiten in twee fictieve werelden als een voldoende voorwaarde van transworld identity. (Pavel 1986: 34) Volgens Pavel is het feit dat de theorie van rigide verwijzen toepasbaar is op fictionele namen met betrekking tot één fictieve wereld en de vertakkingen ervan dus gelijk aan de bewering dat deze toepasbaar is op entiteiten in verschillende fictieve werelden. Deze gelijkstelling, zo zal ik betogen, is niet gerechtvaardigd vanwege het feit dat een eigenstandige fictieve wereld (zoals die van Nahum Tates Hamlet) nooit als een vertakking van een andere fictieve wereld opgevat kan worden, hetgeen wel een voorwaarde is om een relatie van transworld identity mogelijk te maken. Met andere woorden: als de wereld waarin Cordelia trouwt met Edgar beschouwd wordt als een vertakking van de fictieve wereld van Shakespeares toneelstuk, dan is de Cordelia van deze mogelijke wereld inderdaad transwereld identiek met de Cordelia zoals deze gerepresenteerd wordt in Shakespeares King Lear. De fictieve wereld van Tates stuk is echter autonoom, zoals alle fictieve werelden. Ruth Ronen legt het verschil tussen fictieve werelden en mogelijke werelden als volgt uit: [F]ictional worlds, unlike possible worlds, manifest a world-model based on the notion of parallellism rather than ramification. Possible worlds are based on a logic of ramification determining the range of possibilities that emerge from an actual state of affairs; fictional worlds are based on a logic of parallellism that guarantees their autonomy in relation to the actual world. (Ronen 1994: 8, cursivering in origineel)Ga naar voetnoot1 Autonomie betekent in dit geval dus ontologische homogeniteit, het duidt aan dat fictieve werelden een afgesloten domein vormen.Ga naar voetnoot2 Neem de wereld van Roths roman, | |||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||
waarin Charles Lindbergh president wordt. In de echte wereld is Lindbergh natuurlijk nooit president geweest. De verteller van The Plot Against America zegt echter niet: ‘Als Lindbergh president zou zijn geworden, dan zou de wereld er als volgt hebben uitgezien’. In plaats daarvan vertelt hij simpelweg hoe iemand genaamd Lindbergh president werd van de Verenigde Staten en wat daarvan de gevolgen waren; dit is een wereld die níet gepresenteerd wordt als een mogelijke wereld, die geen vertakking is van de actuele wereld of van een andere fictieve wereld. De gelijkenissen tussen de fictieve wereld van The Plot Against America en de echte wereld moeten door de lezer zelf ontdekt worden. Hetzelfde geldt voor Tates King Lear. De fictieve wereld die gecreëerd wordt door het toneelstuk van Tate is ook geen mogelijke wereld, maar een wereld op zich. Louter op basis van de gedeelde eigennaam kan dan ook niet gezegd worden dat Tates Cordelia transwereld identiek is met Shakespeares Cordelia.Ga naar voetnoot3 Meer overeenkomsten zijn nodig om een identificatie tussen de twee Cordelias te bewerkstelligen. De enige manier om erachter te komen of een dergelijke identificatie gerechtvaardigd genoemd kan worden, is door te onderzoeken of Tates Cordelia de eigenschappen heeft die noodzakelijk en voldoende zijn om transwereld identiek te zijn met Shakespeares Cordelia. Zoals eerder gezegd verwerpt Kripke deze procedure met betrekking tot mogelijke werelden, maar in relatie tot fictie is er - contra Pavel - vanwege de autonomie van fictieve werelden geen andere mogelijkheid. Om te kunnen zeggen of de twee Cordelias een relatie van transworld identity onderhouden, moet er bepaald worden of zij hun essentiële eigenschappen gemeenschappelijk hebben, aangezien deze eigenschappen fungeren als de (noodzakelijke zowel als) voldoende voorwaarden van transworld identity. Al de andere eigenschappen zijn contingent en mogen verschillen zonder dat daarmee de relatie van transworld identity teniet gedaan wordt. Het is niet verrassend dat filosofen van mening verschillen over wat nu eigenlijk de essentiële eigenschappen van een entiteit zijn. (Pavel 1986: 35-36) Volgens Kripke heeft elke entiteit twee essentiële eigenschappen, namelijk:
| |||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||
Met betrekking tot de twee Cordelias lijkt het op het eerste gezicht zo te zijn dat ze hun essentiële eigenschappen gemeenschappelijk hebben. Bij nader inzien blijkt dit echter niet met zekerheid gezegd te kunnen worden, omdat we niet weten wie de moeders van respectievelijk Shakespeares en Tates Cordelia zijn. In beide toneelstukken wordt de moeder weliswaar eenmaal genoemd, maar dit geeft geen uitsluitsel over hun identiteit. Dit gebrek aan informatie komt voort uit het feit dat fictieve werelden, bepaald als ze worden door tekstuele activiteit, noodzakelijk incompleet zijn: terwijl we voor objecten in de echte wereld in principe altijd kunnen zeggen of ze een bepaalde eigenschap wel of niet hebben, kunnen we dat voor objecten in een fictieve wereld niet altijd. (Wolterstorff 1980: 131-134) We weten bijvoorbeeld niet hoeveel kinderen Lady Macbeth heeft en de vraag of Sherlock Holmes een moedervlek op zijn rug heeft kunnen we ook niet beantwoorden: Is there such a mole or not? The common view is that neither is the case, since the texts in which Sherlock Holmes is described simply do not give any indication to this effect. Accordingly, the relevant statement would be neither true nor false. (...) Part of the difficulty is the problem of deciding about the limits of implication. Sherlock Holmes is a man; so he has kidneys, a mother, four grandparents, ten toes (very probably), at least one mole (somewhat less probably), etcetera. (...) Where to stop? (Mooij 1993: 119-120) Met andere woorden: sommige eigenschappen van fictieve entiteiten zijn beschreven, sommige kunnen afgeleid worden, maar andere eigenschappen kunnen simpelweg niet toegekend worden. Over de identiteit van Cordelias moeder in zowel Shakespeares als Tates King Lear weten we nagenoeg niets. We kunnen daarom niet weten of de twee Cordelias transwereld identiek zijn. Hetzelfde geldt natuurlijk ook voor vele andere fictieve entiteiten: vanwege de incompleetheid van fictieve werelden hebben fictieve entiteiten vaak niet alle essentiële eigenschappen die echte entiteiten noodzakelijkerwijs hebben. Dit is niet alleen zo in het licht van Kripkes theorie, maar ook in het licht van andere theorieën van transworld identity - bijvoorbeeld die van Alvin Plantinga, die ervan uitgaat dat individuatie gerelateerd is aan ‘a non-physical property, sometimes designated as haeccity, or individual essence.’ (Pavel 1986: 35, cursivering in origineel; vgl. Mackie 2009) | |||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||
Gelijkenis in plaats van identiteitTransworld identity is dus lastig toe te passen op de relatie tussen entiteiten in verschillende werelden waarvan er tenminste één fictief is - dit vanwege twee eigenschappen van fictieve werelden: hun autonomie en hun incompleetheid. Bij fictie gaat het bovendien niet om essentiële overeenkomsten tussen twee entiteiten (ongeacht of ze verder veel op elkaar lijken of niet), maar om de mate waarin ze met elkaar overeenstemmen. Bij het lezen van literatuur is de vraag in hoeverre een personage in een roman lijkt op een historische persoon of een personage in een ander werk relevanter dan de vraag of ze identiek zijn wat betreft hun essentiële eigenschappen. Als lezers zijn we dus geïnteresseerd in overeenkomsten die - in de ogen van mogelijke wereldentheoretici - zowel essentieel als contingent kunnen zijn. Op basis van al deze eigenschappen bepalen we of een personage in een bepaald literair werk een betekenisvolle relatie met een historisch persoon of met een personage in een ander literair werk (waarmee het betreffende werk dan een intertekstuele relatie heeft) onderhoudt. Stel: in roman X is er een personage P. P vertoont vanuit interpretatief oogpunt een betekenisvolle gelijkenis met de historische personen Q én R. Een literatuurcriticus wil dan wijzen op de betekenisvolheid van deze beide relaties. Met behulp van transworld identity kan dit niet uitgelegd worden, aangezien identiteit een transitief fenomeen is. Transitiviteit wil zeggen dat als entiteit A (transwereld) identiek is met B, en B met C, dat C dan ook identiek is met A. (Mackie 2009) In het bovengenoemde voorbeeld zou dat betekenen dat P (transwereld) identiek is met Q, maar ook met R. Dientengevolge zouden ook Q en R overeenstemmen voor wat betreft hun essentiële eigenschappen, terwijl ze in dezelfde wereld leven. Dit leidt tot een logisch probleem: het zou betekenen dat ze dezelfde individuele essentie hebben, hetgeen voor twee verschillende personen in dezelfde wereld natuurlijk onmogelijk is. De moeilijkheid is dus dat interpretatief interessante verbanden tussen entiteiten in verschillende werelden lastig in termen van identiteit te beschrijven zijn zonder in logische problemen verzeild te raken. Het is dan ook raadzaam om dergelijke verbanden in plaats daarvan in termen van gelijkenis te beschrijven. Voor het aantonen van deze relaties zouden ook - maar niet noodzakelijk - specifieke criteria geformuleerd kunnen worden.Ga naar voetnoot4 In ieder geval doet het denken in gelijkenissen meer recht aan het feit dat fictieve werelden eigenschappen bezitten, te weten autonomie en incompleetheid, die maken dat zij niet vereenzelvigd kunnen worden met mogelijke werelden. | |||||||||||||||
BesluitWe hebben gezien dat de notie van transworld identity niet goed toepasbaar is op de relatie tussen entiteiten in verschillende werelden, waarvan er minstens één fictief is. | |||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||
Het regelmatige gebruik ervan in de literatuurwetenschap kan verklaard worden door de intuïtieve aantrekkingskracht die deze notie heeft: door middel van transworld identity kan een direct verband tussen een entiteit in een fictieve wereld en een entiteit in een andere fictieve wereld of de actuele wereld gelegd worden. Een dergelijk verband doet, zoals betoogd, echter geen recht aan het verschil dat er bestaat tussen mogelijke werelden en fictieve werelden:
Bovendien levert het spreken over identiteit in relatie tot fictie uiteindelijk minder op dan het spreken over gelijkenis. Denken in termen van gelijkenissen kan ons wijzen op tal van overeenkomsten tussen een personage en een ander personage of een historische persoon, die vanuit het oogpunt van transworld identity helemaal niet van belang zijn, maar vanuit een interpretatief perspectief daarentegen wel bijzonder interessant. Fictie gehoorzaamt aan een eigen logica. Dit maakt duidelijk dat een notie uit de ene discipline, in dit geval de filosofie, niet zomaar ingezet kan worden in een andere discipline, hier de literatuurwetenschap. Interdisciplinariteit is welkom, maar niet ten koste van methodologische consistentie. | |||||||||||||||
Literatuur
| |||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||
|
|