Vooys. Jaargang 27
(2009)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |||||||||||||||||
Schermen met schrijverschap
| |||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||
daarvan - om over open source-sites als Wikipedia nog maar te zwijgen - is dat een concept als ‘waarheid’ wordt ondermijnd: op internet circuleren zoveel verhalen over de werkelijkheid, dat er uiteindelijk geen andere waarheid meer bestaat dan de waarheid die je zelf maakt - of door goed betalende bedrijven aangereikt krijgt. Keens claim dat internet de waarheid aantast, hangt niet alleen samen met praktijken op het web zelf. Hij ontwaart ook een afnemend belang van niet-digitale culturele instituties: ‘Het ergste is dat de traditionele instituten die bijdroegen aan het op peil brengen en houden van onze nieuwsgaring, onze muziek, onze literatuur, onze televisieprogramma's en onze films, hevig onder vuur liggen.’ (Keen 2008: 23) Voor de literatuur impliceert deze constatering dat het papieren circuit grote problemen zou ondervinden. Dat raakt aan een even pessimistische als veelgehoorde uiting van onrust over onze boekcultuur, die als gevolg van de digitalisering ten onder zou gaan. Steiner (2001) en Birkerts (1994) beklagen zich bijvoorbeeld over massale ontlezing en vrezen dat de digitalisering zal leiden tot cultuurverlies. Je zou echter evengoed de stelling kunnen verdedigen dat cyberspace een winst oplevert voor de literaire wereld. Zo heeft Lanham (1993) betoogd dat de digitalisering verantwoordelijk is voor een grotere democratisering van de individuele internetgebruiker (of -schrijver) ten opzichte van instituties. Dat de hierboven beschreven problematiek de gemoederen bezighoudt, is evident. Ook voor de literatuurwetenschap is het interessant om na te gaan in hoeverre de doorbraak van het internet, én de bijbehorende literaire internetgeneratie, gevolgen heeft voor het ‘traditionele’ papieren circuit. Daarbij is het wat mij betreft ongewenst om te vervallen in optimisme of pessimisme over de toekomst van onze boekcultuur. Het is beter om met enige afstand naar ontwikkelingen in het literaire landschap te kijken, om zo een scherper zicht te krijgen op de hedendaagse verhouding tussen wat ik het ‘digitale’ en het ‘papieren circuit’ zal noemen. De relevantie van een dergelijke vraag werd al gesuggereerd door Adriaan van der Weel in een speciale editie van het Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis, waarin hij de digitale technologie kwalificeerde als ‘de cruciale factor die de invloed van de nieuwe media op onze maatschappij bepaalt’. (Van der Weel 2007: 9) | |||||||||||||||||
Een deuk in de hiërarchie?In zijn bekroonde boek Cyberspace odyssee schrijft Jos de Mul: ‘Het is goed mogelijk en mijns inziens zelfs waarschijnlijk dat het papieren boek net als de papyrusrol grotendeels uit onze cultuur zal verdwijnen, maar dat het boek als cultureel genre zal voortbestaan in een elektronische omgeving, bijvoorbeeld als elektronisch boek (e-book).’ (De Mul 2002: 77) Zo ver zijn we nog lang niet. Als we ons beperken tot de Nederlandse situatie, zoals ik in dit artikel zal doen, zien we dat de papieren literatuur nog altijd een hogere positie in de hiërarchie bekleedt dan de wereld van het scherm. In dit opzicht is het interessant na te gaan wat Thomas Vaessens in zijn boek Ongerijmd succes over interpoëzie te berde brengt. Volgens Vaessens (2006: 170-176) bestaan er op poëzievlak drie typen websites in het Nederlandse digitale circuit. In de eerste plaats zijn er afzonderlijke literaire sites, waarop amateurdichters of professionele dichters hun poëzie te lezen aanbieden. Ten tweede zijn er weblogs en nieuwsbrieven, podia waarop met name niet-gearriveerde dichters van zich laten horen en waar de discussies soms hevig op kunnen lopen. In de derde plaats onderscheidt Vaessens de elektronische tijdschriften. Over die laatste categorie schrijft hij: ‘Anders dan de meeste papieren tijdschriften, zijn de webtijdschriften niet volgens een duidelijke, in brede kring geaccepteerde, | |||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||
hiërarchie geordend. Er staat bijvoorbeeld nooit een literaire uitgever achter wiens reputatie op voorhand een indicatie zou kunnen zijn voor de kwaliteit van het tijdschrift.’ (Vaessens 2006: 176) De afwezige symbolische kwaliteitsgarantie in de vorm van een gereputeerde literaire uitgever is niet het enige probleem waaronder digitale tijdschriften volgens critici gebukt gaan. In een geruchtmakend artikel in NRC Handelsblad vulde Yra van Dijk (2008) enige mankementen aan. Zij stelt vast dat veel tijdschriften geen identificeerbare, vaste redactie hebben en bovendien niet over de financiële middelen beschikken waarmee auteurs (en redactieleden) kunnen worden betaald. Volgens Van Dijk hebben deze manco's gevolgen voor de kwaliteit van het digitale tijdschrift: die is bij bijvoorbeeld Meander en De gekooide roos heel divers, en de lezer zal ‘zich door veel middelmatigs heen moeten werken om de krenten uit de pap te kunnen vissen’. (Van Dijk 2008) Nu geloof ik niet dat deze vlieger exclusief voor internettijdschriften opgaat: ook in de papieren tijdschriften, zelfs als ze worden gesteund door een uitgeverij of fonds, is de kwaliteit van de inzendingen niet constant. Desondanks moet wel toegegeven worden dat periodieken in het papieren circuit een groter aanzien hebben dan de zogenaamde e-zines, zoals ook Van Dijk constateert. Wat haar betreft zorgen met name institutionele factoren ervoor dat bepaalde tijdschriften een hoge positie verwerven in de literaire hiërarchie: ‘De betrokkenheid van subsidiegevers, uitgevers en boekhandels heeft bij de klassieke literaire tijdschriften een selectieve werking; die is op internet niet meer vanzelfsprekend aanwezig.’ (Van Dijk 2008) Het door Vaessens en Van Dijk genoemde adagium van de hiërarchie laat zich mooi verbinden met de kapitaaltheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu (1977). Tijdschriften met een goede reputatie beschikken over een grote hoeveelheid symbolisch kapitaal, ook wel te definiëren als aanzien of prestige. Dit kapitaal wordt toegekend door verschillende actoren uit het veld waarin de tijdschriften functioneren. In Bourdieuaanse zin is een veld wel op te vatten als het speelbord waarop producenten, distributeurs en recipiënten strijden om het vermogen te kunnen bepalen welke literatuur als waardevol kan worden beschouwd en welke niet. Papieren tijdschriften bekleden, al is het maar vanwege hun lange traditie, een goede positie in zo'n veld: zij kunnen rekenen op de symbolische steun van verschillende participerende actoren. Het poëzietijdschrift Het liegend konijn verkrijgt bijvoorbeeld prestige doordat het wordt uitgegeven door een als kwalitatief goed ervaren uitgeverij (Meulenhoff), diverse malen is besproken in gezaghebbende kranten (bijvoorbeeld door Arjan Peters in De Volkskrant) en te koop is in wat wel de ‘betere’ boekhandels wordt genoemd. Zulk symbolisch kapitaal wordt door tijdschriften uit het digitale circuit vooralsnog in veel mindere mate gegenereerd. Niet voor niets gebruikte ik zojuist het woord ‘vooralsnog’. Het lijkt er immers op dat het papieren circuit en het digitale circuit langzamerhand naar elkaar toe aan het schuiven zijn. Eerder werd deze hypothese al door Jos Joosten geformuleerd, die voorzichtig suggereerde ‘dat de internetwereld en de serieuze papierenpoëziewereld nader tot elkaar aan het raken zijn’. (Joosten 2008: 182) In de eerste plaats constateert Joosten dat de internetkritiek, bijvoorbeeld op de weblog van wijlen Jeroen Mettes of op Poëzierapport, qua aard niet verschilt van de geijkte recensies in papieren kwaliteitsbladen. Ten tweede meent hij dat bepaalde weblogs, zoals De Contrabas en Rottend Staal, aan aanzien beginnen te winnen. Inderdaad lijkt het erop dat de vaak gepolariseerde grens tussen het papieren en het digitale circuit gedurende het eerste decennium - in elk geval op het vlak van symbolische kapitaalkracht - minder strikt begint te worden. | |||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||
Wat betreft de distributietak in het literaire veld kan deze conclusie al langer worden getrokken. Boeken kopen op www.occidentbooks.com, www.boekwinkeltjes.nl of www.bol.com is praktisch even ingeburgerd als rondsnuffelen in een ‘boekhandel van vlees en bloed’. Het digitale circuit heeft hier zelfs iets extra's te bieden: je vindt haast altijd wat je zoekt door excellente zoekfuncties en bovendien wordt de boekenmarkt op internet vaak opgevoerd als dé illustratie van de zogenaamde Long Tail-theorie. (Anderson 2004) Deze stelt dat producten die weinig afnemers hebben, en in die zin een niche van de markt bedienen, gezamenlijk een groter gedeelte van de markt kunnen innemen dan de grote kassuccessen binnen die markt, zolang het distributiekanaal maar groot genoeg is. Uit amazon.com blijkt bijvoorbeeld dat boeken die niet meer beschikbaar zijn in de gemiddelde boekhandel, samen beter verkopen dan boeken die nog wel op de reguliere markt verkrijgbaar zijn. De verklaring daarvoor is dat alle niches samen, van obscure poëzie van zeloten tot klimverslagen van bergbedwingers in de Andes, een groter publiek bedienen dan dat van de bestsellers van vandaag. Boekensites springen handig op deze Long Tail in door artikelen te linken aan andere boeken (People who read this book also recommend...) en bekleden zo een geheel eigen positie in de hedendaagse boekenmarkt. In die zin heeft de digitale boekhandel wat aan te vullen op de boekwinkel waar je zo binnenloopt - hoewel de echte puristen nog altijd zullen tegensputteren dat de ‘betere’ boekhandel meer oog heeft voor wat echte literatuur is en minder is gefixeerd op een zo groot mogelijke verkoop. Desondanks zullen ook zij moeten toegeven dat het internet zich als distributeur een niet te onderschatten positie in het veld verworven heeft. Hoe zit het echter met de productie- en de receptietak? Volgens mij vindt ook op deze terreinen een kentering plaats, waarin het papieren en digitale circuit elkaar voorzichtig beginnen te overlappen. In wat volgt, zal ik drie ontwikkelingen bespreken die aanleiding vormen tot deze hypothese:
| |||||||||||||||||
Mulisch' nieuwe lichaamTer aanvulling van de eerder genoemde theorieën van Bourdieu introduceerde de Zwitserse socioloog Jérôme Meizoz het concept ‘posture’, te definiëren als ‘la manière singulière d'occuper une “position” dans le champ littéraire’. (Meizoz 2007: 18) In het Franse werkwoord ‘occuper’ verschuilt zich een ambiguïteit: het draagt zowel de betekenis van ‘veroveren’ als die van ‘bezetten’ of ‘bekleden’. De posture van een auteur houdt dus zowel verband met de manier waarop hij zich een positie in het literaire veld verwerft, als met de manier waarop hij deze uiteindelijk vasthoudt. In Meizoz' optiek onderhandelen actoren over hun positie aan de hand van hun imago of zelfrepresentatie; zaken die ze enerzijds bewust proberen te sturen, maar die anderzijds ook gevormd worden door andere spelers in het veld, zoals concurrenten en critici. De posture op basis waarvan actoren onderhandelen, omvat twee dimensies: een discursieve en een non-discursieve. De discursieve dimensie bestaat uit onderhandelingen die ondergebracht kunnen worden in een verbaal discours, | |||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||
zoals essays, interviews, programmatische teksten en de literaire teksten zelf. De non-discursieve dimensie daarentegen wordt gevormd door non-verbale gedragingen van een actor, bijvoorbeeld diens lichaamstaal, uitstraling of kleding. Welke rol speelt het digitale circuit in de onderhandelingsstrategieën van actoren uit het literaire veld? Volgens mij moet geconstateerd worden dat steeds meer gevestigde auteurs het internet gebruiken om hun positie in het literaire veld te verdedigen. Laten we eens nauwkeuriger kijken naar de auteurssite van een schrijver van de oude garde, en bovendien een icoon waar het zelfprofilering betreft: Harry Mulisch. Diens website (www.harrymulisch.nl) draagt de titel ‘Het nieuwe lichaam’ en wie zich er toegang toe verschaft, krijgt verplicht een lead voorgeschoteld, die achtereenvolgens bestaat uit:
De fragmenten drie en zes komen gedurende de lead korter in beeld dan de overige vijf bestanddelen. Het eerste daarvan fungeert onmiddellijk als manier om Mulisch' imago van een groots schrijver te onderstrepen. De mededeling over De ontdekking van de hemel maakt niet alleen duidelijk dat de auteur zijn concurrenten achter zich laat, maar laat via het woord ‘verkozen’ tevens zien dat Mulisch op een draagvlak kan rekenen. In het tweede fragment wordt Mulisch verder verheerlijkt: nu blijkt hij niet alleen het beste boek geschreven te hebben, maar is ook zijn website als het neusje van de zalm erkend (in een serieus blad, welteverstaan). De lof voor die website komt het productieduo Saal en Gebski toe, maar voor hen is er minder aandacht dan voor Mulisch' tour de force: zoals gezegd komt het derde fragment korter in beeld. Daardoor valt het des te meer op dat het vierde element van de lead langere schermtijd krijgt. Wederom betreft het een onderstreping van de grootsheid van de schrijver, ditmaal in een recensie van Siegfried in het internationale Kirkus reviews, op de site foutief benoemd als Kirkus review. Uit die fout blijkt dat niet het specifieke medium, maar de | |||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||
strekking van de boodschap hier de aandacht verdient: Mulisch is op weg naar de Nobelprijs voor de Literatuur. Zijn werk reikt blijkens het citaat bovendien verder dan onze landsgrenzen en vindt ook in andere taalgebieden de weerklank die het toekomt. Het is dan ook werk dat een eigen website verdient, waarvan de inhoud in het vijfde fragment uit de doeken wordt gedaan aan de hand van een citaat van een journalist van NRC Handelsblad. Ook op die manier wordt een positie in het literaire veld verdedigd: aan de zender van de boodschap kan men zien dat Mulisch' website is opgemerkt in bladen met veel symbolisch kapitaal. Het zesde fragment benadrukt dat symbolisch kapitaal nog eens door expliciet de betrokkenheid van De Bezige Bij te tonen en beklemtoont wederom Mulisch' kosmische grootsheid door hem in verband te brengen met een wereld waarin alleen de beste literatuur gelezen kan worden. Als de bezoeker van de site uiteindelijk de hyperlink bereikt die hem naar de hoofdsite kan brengen, is hem overduidelijk geworden dat hij te maken heeft met een schrijver die in Nederland, en misschien zelfs daarbuiten, zijn gelijke niet kent. Dit overbekende imago van Mulisch wordt in de hyperlink nog eens aangescherpt. De gele mededeling ‘Al meer dan 1.500.000 bezoekers’ laat zien dat een overweldigend aantal mensen de moeite heeft genomen de website van de auteur te bezoeken, wat de inhoud van de voorgaande boodschappen kracht bijzet. De zelfrepresentatie van Harry Mulisch op internet - die hier weliswaar door De Bezige Bij wordt uitgevoerd, maar intussen via de domeinnaam aan de reële figuur ‘Harry Mulisch’ wordt gekoppeld - laat zien dat auteurs uit het papieren circuit het gedeelte van het veld waarin zij via hun imago over hun positie onderhandelen, uitbreiden met een digitale component. Mulisch zelf spreekt van zijn ‘Nieuwe Lichaam’, bestaande uit een kasteel waarin de bezoeker via muisklikken kan rondneuzen. Het herbergt de acht Grote Thema's uit diens oeuvre: kunst, familie, tijd, wetenschap, politiek, oorlog, dood en wonder. Het feit dat bij Mulisch een dergelijke uitsnede van grote thema's gemaakt wordt, is ook op te vatten als positiebepaling, om over de presentatie van zijn oeuvre aan de hand van dergelijke thema's nog maar te zwijgen. In een recente bijdrage aan Nederlandse letterkunde betoogde Gillis Dorleijn, die de theorie van Meizoz in de neerlandistiek introduceerde, dat tekstanalyse noodzakelijk moet worden ingezet om onderzoeksvragen in een institutioneel-poëticaal kader te beantwoorden. Hij stelde: De inzet van tekstanalyse als onderzoeksinstrument binnen het institutioneelpoëticale kader is mogelijk, sterker nog het is nodig. De teksten die data leveren zijn òf niet-literaire teksten - kritieken, brieven, manifesten enzovoorts - of literaire teksten (literair dan operationeel gedefinieerd als wat de gebruikers zelf literair noemen of over welke kwalificatie ze gevechten leveren). In alle gevallen wordt tekstanalyse ingezet vanuit onderzoeksvragen die binnen een institutioneel-poëticaal framework worden geformuleerd en die bijvoorbeeld te maken hebben met positionering, zelfprofilering, de verdeling van symbolisch kapitaal. (Dorleijn 2009: 15) De niet-literaire teksten die Dorleijn als voorbeelden van ‘data’ opvoert, zijn alle afkomstig uit een papieren circuit. Binnen het hedendaagse literaire veld schiet dat tekort: het voorbeeld van Mulisch laat zien dat postures van literatuurproducenten ook gevormd worden in een digitale omgeving. Het feit dat daar in Mulisch' geval ruim anderhalf miljoen mensen verzeild raakten, onderstreept hoe relevant het is om oog te hebben voor dergelijke manifestaties van schrijverschap op het scherm. | |||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||
Recensieweb tussen Knack en HumoDe website van Harry Mulisch laat mooi zien hoe het digitale circuit ook door actoren uit de papieren literaire wereld wordt betreden, maar dat zegt nog niets over de mate waarin ‘internetactoren’ aan het papieren circuit raken. Ook hier hebben auteurssites interessante aanwijzingen te bieden. De meeste auteurs uit fondsen van gerenommeerde uitgeverijen beschikken over zo'n website en in veel gevallen hebben deze een perssectie, waar fragmenten uit recensies worden getoond. Wie zich de vraag stelt naar de verhouding tussen het papieren en het digitale circuit, vindt in zulke websitesecties aanknopingspunten: komen literatuur-kritische internetsites in persoverzichten voor? Het antwoord luidt: in het ene geval wel, in het andere niet. Op sites van levende auteurs als Bernlef, Adriaan van Dis, A.F.Th. van der Heijden, Atte Jongstra, Harry Mulisch, Charlotte Mutsaers, Thomas Rosenboom, Jan Siebelink, Tommy Wieringa en Joost Zwagerman worden alleen media uit het papieren circuit genoemd. Vaak betreft het daarbij kranten en/of tijdschriften met veel symbolisch kapitaal zoals De Volkskrant, NRC Handelsblad, De Groene Amsterdammer of Vrij Nederland. In enkele gevallen zien we de veelal als populistische bestempelde De Telegraaf of uitspraken van Frits Spits terug, maar op de genoemde auteurssites treft men www.8weekly.nl en www.recensieweb.nl, om eens twee voorbeelden te noemen, niet aan. Het geringe aanzien van deze kritische platforms laat zich niet verbinden met het symbolische kapitaal van de auteurs aan wie de betreffende websites gewijd zijn - een duidelijke indicatie dat het digitale circuit zich ondanks de geboekte winsten nog niet met het papieren circuit meten kan. Toch zijn er websites van gevestigde auteurs waarop papieren en digitale recensies elkaar in de perssectie overlappen. Opvallend is dat deze vaak door de auteurs zelf onderhouden worden, terwijl de hierboven genoemde websites onder het beheer van de uitgeverij vallen. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, zoals www.anneliesverbeke.com, waarop fragmenten te lezen zijn uit kritieken op www.recensieweb.nl en www.indymedia.be. Recensieweb wordt geciteerd tussen Knack en Humo, twee papieren tijdschriften met het nodige symbolisch kapitaal, en Indymedia vinden we tussen respectievelijk De Morgen en Humo. Op de persoonlijke site van Arnon Grunberg, die net als Mulisch het internet inzet in zijn positioneringstrategieën, is een dergelijke hiërarchieloze presentatie van recensies nog verder doorgevoerd. Grunberg toont zijn reviews in volgorde van verschijnen, en in zijn overzichten vinden ook digitale platforms als Deadline en Recensieweb een plaats. Ook Gerbrand Bakker plaatst op zijn weblog www.gerbrandsdingetje.nl besprekingen uit het digitale en het papieren circuit kriskras door elkaar en doorbreekt zo de bijbehorende hiërarchie - een strategie die ook door bijvoorbeeld Ronald Giphart en Elvis Peeters wordt aangewend. Citaten uit digitale media op (al dan niet persoonlijke) websites van professionele auteurs suggereren dat instituties uit het digitale circuit symbolisch kapitaal beginnen te vergaren, al moet onmiddellijk worden aangetekend dat de papieren platforms in zulke gevallen vaak in de meerderheid zijn én op veel sites nog altijd geopteerd wordt voor quotes uit het papieren circuit, dat zich bovendien regelmatig vijandig toont ten opzichte van recensiesites.Ga naar voetnoot1 Het lijkt mij echter de moeite waard om toekomstige ontwikkelingen in mentiongedrag in de gaten te houden. | |||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||
Serieuze spelers op het veld?Voordat Ramsey Nasr op 28 januari 2009 werd verkozen tot Dichter des Vaderlands, namen hij en zijn concurrenten het tegen elkaar op in een interessante verkiezingsstrijd. Poëzieweblog De Contrabas hield de vinger aan de pols en liet haar bezoekers (destijds zo'n drieduizend per dag) met de regelmaat van de klok weten welke kandidaat de publiciteit opzocht, waar hij of zij dat deed, en welke indruk daarbij werd achtergelaten. De papieren media vielen die snelle informatievoorziening en soms ongezouten meningen op, en dus haalde De Contrabas de krant. Chrétien Breukers, samen met Ton van 't Hof de man achter de site, was de autoriteit die op 28 januari in De Volkskrant aan het woord kwam om zijn visie op de vijf kandidaten te geven (Schoorl 2009), en in NRC Handelsblad werd het weblog opgevoerd als partij in een literaire ruzie tussen Nasr en Tsjead Bruinja, waarbij het gekarakteriseerd werd als ‘Bruinja-gezinde poëziesite’. Zonder De Contrabas zou de literaire happening rond de Dichter des Vaderlands vermoedelijk een heel ander karakter hebben gedragen. Ook symbolisch kapitaalkrachtige kranten als De Volkskrant en NRC Handelsblad erkennen dat en laten het weblog optreden in hun papieren podia. Hierdoor treedt een veldmechanisme in werking waarin De Contrabas aan belang wint als ‘serieuze’ speler op het literaire veld. De website heeft daar ook zelf aan bijgedragen door oprichting van de gelijknamige uitgeverij De Contrabas, waar bijvoorbeeld Hans Kloos, Ton van Reen en Willy Roggeman publiceerden. Zoals auteurs uit het papieren circuit stappen zetten in de wereld van het scherm, zo functioneren actoren uit het digitale circuit dus ook in papieren media. Die laatste beschikken weliswaar over meer symbolisch kapitaal, maar er zijn wel signalen dat digitale instituties - tijdschriften en weblogs voorop - aan literaire relevantie winnen. De mentions van De Contrabas zijn daar tekenend voor, maar ook de status van het internettijdschrift Meander is de moeite van het noemen waard. Won het de laatste jaren al aan belang op internet, tegenwoordig sijpelt het e-zine ook door in het papieren circuit. Yves Joris schreef bijvoorbeeld over het blad in Poëziekrant, waarbij hij opmerkte dat het in de ‘bovenwereld’ een positie had verworven als podium voor recensies én auteurs: ‘Getuige hiervan zijn de vele bundels die “grote” uitgevers toesturen. Ook dichters van naam (Alfred Schaffer, Patty Scholten, Astrid Lampe...) publiceren of hebben gepubliceerd bij Meander en laten zich door [het blad] interviewen.’ (Joris 2005: 11) De publicatie in Poëziekrant zelf, vooraan in het tijdschrift nota bene, is eveneens een teken dat Meander als literair relevant wordt beschouwd. Exemplarisch daarvoor zijn ook de mentions van het blad in promotieteksten voor recent verschenen poëziebundels. Ter introductie van debutant Sylvie Marie gebruikt uitgeverij Podium bijvoorbeeld de volgende tekst: Sylvie Marie (Tielt, 1984) publiceerde poëzie in tijdschriften als Het liegend konijn, Poëziekrant en Krakatau. Haar gedichten werden opgenomen in verschillende bloemlezingen, maakten deel uit van de poëziezomer in Watou, en vielen in de prijzen. Voor het online literaire tijdschrift Meander is ze poëziecoördinator. Ze is redacteur van het papieren literaire tijdschrift Deus ex Machina. (www.uitgeverijpodium.nl) De scheiding tussen het papieren en het digitale circuit wordt in deze tekst gehandhaafd, maar duidelijk is dat beide volgens Podium behoren tot de serieuze literaire bagage van de dichteres - waarbij Meander opvallend genoeg vóór Deus ex Machina wordt genoemd. Op de achterflap van | |||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||
Hetzelfde gedicht steeds weer, de debuutbundel van Lies van Gasse die in 2008 verscheen bij de Wereldbibliotheek, valt een dergelijk onderscheid tussen papier en digitaal zelfs geheel weg. De paratekst vertelt: ‘Lies Van Gasse (1983) is dichter en beeldend kunstenaar. Daarnaast is ze redactielid van het literaire tijdschrift Deus ex machina en geeft ze les aan de Academie voor Schone Kunsten in Sint-Niklaas. Ze publiceerde in onder andere Meander, Revolver en De Brakke Hond.’ (Van Gasse 2008) Wederom wordt hier een actor uit het digitale circuit symbolisch kapitaal verleend binnen een papieren context. | |||||||||||||||||
Tot besluitWelke waarde moeten we hechten aan de hierboven beschreven ontwikkelingen? Het voert te ver te stellen dat de hiërarchische relatie tussen het papieren en het digitale circuit aan het eind van het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw afgekalfd is, al is het maar omdat het digitale circuit zijn toenemende relevantie te danken heeft aan waardetoekenning vanuit de papieren hoek. In elk geval betekent dit dat er grensverkeer optreedt waarin symbolisch kapitaal wordt uitgewisseld, wat niet alleen leidt tot een opwaardering van het digitale circuit, maar ook tot een onderlinge hiërarchie tussen internetsites. De opmerking van Andrew Keen dat Web 2.0 niet meer is dan een kakofonie van honderd miljoen bloggers, moet dan ook schamper worden weggewuifd. De relevante sites komen binnen het complexe proces van waardetoekenning immers vanzelf bovendrijven. | |||||||||||||||||
Literatuur
|