orde: kent de esthetica zijn oorsprong in de achttiende eeuw? Is de esthetica te beschouwen als een wetenschap van kennis of als een theorie van de kunsten? Is ‘schoonheid’ een intrinsieke eigenschap van objecten of betreft het een wijze van beschouwen door subjecten? Betreft de esthetica een zoektocht naar een universeel principe ten grondslag aan een breed scala van ervaringen of omvat het een contemporaine verzameling cultuurkritische opvattingen? Dit is slechts een willekeurige en magere selectie uit de vragen die Healy oproept. Hoewel de inleiding van het boek door haar beknoptheid en de aansluiting die zij zoekt bij een traditie in de esthetica soms moeilijk te volgen zal zijn voor een lezer zonder enige voorkennis op dit gebied, weet Healy de lezer zeker nieuwsgierig te maken.
De opgeroepen vragen dienen uitsluitend om de lezer enig inzicht te geven in de complexe vraagstukken die binnen de esthetica aan de orde zijn. Healy verkeert natuurlijk niet in de veronderstelling een passend antwoord te hebben op al deze vragen. Door de vorm die hij aan zijn inleiding van Beauty and the sublime heeft gegeven, wordt echter wel direct een eerste moeilijkheid van het boek aan het licht gebracht: wat is de precieze inzet van het werk? Healy verwoordt zijn voornemen met het boek zelf als volgt: ‘In the course of the short essays which follow, derived from a series of lectures given in the Faculty of Architecture of the TU Delft, I have tried to probe into some of the complexities and arguments provoked in that area of philosophy which occupies itself with conceptual and theoretical study of aesthetic experience: of art, questions about the practice of art, the way in which art gets identified, and the kind of experience that is called aesthetic.’ (p. 13) Healy wil dus enkele kwesties die spelen binnen de esthetica (dat ik het niet concreter kan samenvatten, zegt al genoeg) aan de orde stellen.
Wanneer dit daadwerkelijk het geval is, volgt de vraag of de titel Beauty and the sublime wel zo passend is voor een werk dat zich toch meer algemeen richt op vragen binnen de esthetica. De flaptekst van het boek scherpt Healy's eigen woorden uit de inleiding dan ook maar iets aan: ‘The author offers a compelling survey of the development of philosophical aesthetics since the eighteenth century. In this dense but lucid account he identifies the theme of aesthetics as the sublime and the beautiful [...]’. Laat Healy dat nou net niet hebben gedaan. De ervaring van het sublieme en het schone staat weliswaar centraal in de eerste twee hoofdstukken van het werk, daarna verlegt de aandacht zich toch ook naar de andere kwesties binnen de esthetica. Op zich geen ramp, maar dat maakt de titel van het werk, Beauty and the sublime, misleidend - een, met het oog op de verkoop, ongetwijfeld meer ‘hot’ geachte titel dan een misschien beter passende titel als ‘een kennismaking met de esthetica’.
Goed, laten we dan voorlopig uitgaan van de flaptekst: ‘een zeer beknopt, maar helder overzicht van de esthetica vanaf de 18e eeuw’, met als ‘ontdekt’ hoofdthema van de esthetica door de eeuwen heen het ‘schone’ en het ‘sublieme’. In 160 pagina's. Herstel: 160 pagina's waarvan 139 daadwerkelijke hoofdtekst. In negen hoofdstukken behandelt Healy negen filosofen en hun bijdragen aan de esthetica. Burke, Kant, Hegel, Nietzsche, Simmel, Benjamin, Bachelard, Heidegger en Foucault passeren de revue, waarbij Healy zijn selectie overigens niet nader verklaart.
Direct al bij het eerste hoofdstuk, de bespreking van Burke's A Philosophical Enquiry into the Origin of our Ideas of the Sublime and the Beautiful, zijn er de nodige aanmerkingen te maken. Ik zal Healy's behandeling van Burke hier relatief uitgebreid becommentariëren, aangezien zijn aanpak in deze exemplarisch is voor de rest van het boek. De behandeling van Burke is ronduit rommelig. Dit nota bene, terwijl Burke in zijn eigen werk zeer systematisch te werk gaat, geheel in de traditie van de analytische filosofie. De bespreking van Burke's denken over het schone en het sublieme vangt aan op bladzijde 15 en al op het eind van bladzijde 16 en op heel bladzijde 17 gaat de bespreking voornamelijk over Lyotard, een Franse filosoof uit de twintigste eeuw die eveneens over het sublieme heeft geschreven. Om eerlijk te zijn is het zelfs nog een stukje ingewikkelder. Op bladzijde 16 voert Healy Lyotard op als interpreet van Kant, die op zijn beurt in deze passage optreedt als interpreet en beschouwer van het sublieme volgens Burke. Snapt u het nog? Voor een lezer zonder enig referentiekader, is de bespreking van Burke aan de hand van een vergelijking met Kant en Lyotard hoogstwaarschijnlijk nu al ontspoord. Bovendien is het op zijn minst vreemd dat Kant wordt aangehaald, terwijl deze het hoofdstuk na Burke pas behandeld gaat worden, en is het nog veel vreemder dat Lyotard blijkbaar belangrijk genoeg wordt geacht om op de tweede pagina van de bespreking van Burke ten tonele te worden gevoerd, terwijl er aan zijn denken verder geen apart hoofdstuk wordt gewijd. Het lijkt er dan ook op dat dit werk van Healy eigenlijk nog altijd uitsluitend als lezing kan functioneren, dat wil zeggen, binnen de context van een uitgebreide mondelinge toelichting. Tot op dit moment in de bespreking van Burke's sublieme heeft de lezer namelijk ook nog geen globale voorstelling van ‘de’ sublieme ervaring aangereikt gekregen, als houvast bij het lezen.
Eenvoudig gezegd is het nog een hele opgave voor de lezer om uit het verhaal van Healy over Burke een systematisch beeld van diens theorie over het sublieme te reconstrueren.
Een beknopte reconstructie door deze lezer (met enige voorkennis) leidt ongeveer tot het volgende: traditioneel wordt in de esthetica de sublieme ervaring onderscheiden van de ervaring van het schone. Waar de ervaring van het schone getuigt van harmonie, betreft de sublieme ervaring een ervaring ten overstaan van grootse en afschrikwekkende objecten, het oneindige suggererend, waarbij het mense-