redactioneel
‘Ik vind dat ik zelf niet te vaak als natuurlijk persoon in beeld moet komen’, zegt Gerard Reve in een brief aan Jef Rademakers. Maar juist in deze tijd lijkt de ‘natuurlijke persoon’ weer meer de aandacht van het publiek te trekken. En niet alleen van het publiek, ook de wetenschap lijkt zich meer en meer bezig te houden met het autobiografische element in primair werk. Dit terwijl op dit terrein toch bij uitstek de opvatting heerst dat de auteur en zijn werk niet inwisselbaar zijn. Sterker, de auteur mag er liever in zijn geheel niet aan te pas komen. Toch lijken schrijvers en lijkt ook het schrijven zelf een onweerstaanbare aantrekkingskracht op mensen uit te oefenen.
In deze Vooys bespreekt Hilde Noë de brieven en traktaten van de Brabantse mysticus Jan van Ruusbroec en wordt daaruit duidelijk dat deze Middeleeuwse auteur gebruikmaakte van vergaande mnemotechnische middelen. Geerke Berghuis laat zien dat in Pnin Nabokov zichzelf in meerdere personages ten tonele voert, Jef Rademakers vertelt over Gerard Reve, van wie soms leven en werk vrolijk door elkaar lopen en in De wilde jager van Marie Koenen komt het katholieke programma van de schrijfster wel erg sterk naar boven drijven.
Als schrijvers en schrijven zo tot de verbeelding spreken, kan het vertellen van een verhaal ook wel tot onderwerp van een werk worden verheven. In het hoofdartikel problematiseert Marloes van Beersum dit vertellen aan de hand van Kellendonks De nietsnut. Wat te doen als er nu geen verhaal te maken is? Mag er dan een verhaal verzonnen worden? Kellendonks hoofdpersoon Frits Goudvis vindt van wel.