| |
| |
| |
Geweld, seks en religie
Over Wolkers' De wet op het kleinbedrijf en René Girard
‘De wet op het kleinbedrijf’ van Jan Wolkers bleef lang onbegrepen, critici reageerden geschokt op het verhaal. Ze vonden dat de dood van een van de hoofdpersonages te onverwacht kwam. Dat zijn dood onafwendbaar is, en juist heel regelmatig wordt aangekondigd door allerlei subtiele elementen in de tekst toont Mariska Kleinhoonte van Os aan in haar bijdrage. Zij laat zien dat de theorieën van de Franse filosoof, theoloog en antropoloog René Girard kunnen leiden tot een beter begrip van het korte verhaal uit de verhalenbundel De hond met de blauwe tong.
Mariska Kleinhoonte van Os
Dit afschuwelijke verhaal is van een zodanige liederlijkheid dat iedere normale lezer, ook de moderne lezer die bereid is veel te accepteren, er zich door bevuild, bezoedeld en beledigd moet gevoelen. Daar is geen enkel verband meer met enige innerlijke bevrijding of onrust om de mens, althans niet of nauwelijks onderkenbaar. Het is op zijn best een stuk pathologische smerigheid, het verslag van een ziekelijke obsessie, dat misschien in het archief van de psychiater thuis hoort, maar in elk geval niet in de literatuur. Of is het alleen maar een walgelijk en weerzinwekkend walgelijk bedenksel, dat ons moet epateren maar dat integendeel afkeer inboezemt? (Brandt 1967, p. 41)
Dit alles verpletterende oordeel komt van Willem Brandt en betreft ‘De wet op het kleinbedrijf’ uit de bundel De hond met de blauwe tong (1964) van Jan Wolkers. Deze verreweg langste vertelling uit de bundel gaat over een kunstschilder die als kind een meneer Savijn heeft leren kennen, die hem altijd angst heeft ingeboezemd. Savijn is een zielige, oudere man met exhibitionistische en narcistische trekken. Savijn wil model staan voor de schilder. Hij poseert als Johannes de Doper en de schilder begint hem op zeer geniepige wijze te treiteren. Plotseling duikt er een vriend van de schilder op, de bultenaar Leendert. Hij vernedert Savijn op een afschuwelijke manier. Hij laat hem masturberen in het gezelschap van een tekenklasje en kroont hem als een Jezus. Leendert verantwoordt zijn daden door te zeggen dat hij Savijns meest verborgen verlangens heeft blootgelegd. Savijn is na afloop zo versuft dat hij het pand verlaat, de straat oprent en onder een tram komt.
De critici lijken het unaniem eens te zijn over de afloop van de vertelling. Savijn onder een tram laten komen is in hun ogen een wel heel gemakkelijke oplossing. Savijns dood maakt zo in één klap een einde aan de verwarde situatie die gaandeweg was ontstaan. Het punt van kritiek op dit einde was dat Wolkers het voor de lezers niet heeft aangekondigd. Het zou een te gemakkelijke oplossing zijn voor een moeilijke situatie.
Bij lezing van het verhaal zijn oordelen als walging, smerigheid en weerzin inderdaad voor de hand liggend. Wat er gebeurt, is te afschuwelijk voor woorden en steeds vraagt de lezer zich af: ‘waarom?’ en ‘hoe kan dit gebeuren?’. Maar ‘De wet op het kleinbedrijf’ is veel meer dan viezigheid en walging alleen. Misschien dat de critici bij hun beoordeling de aanloop naar dit logische einde juist door die ‘smerigheid’ niet hebben zien aankomen.
Kan ‘De wet op het kleinbedrijf’ niet worden verklaard vanuit een antropologisch kader bijvoorbeeld? Is wat in het verhaal gebeurt, een zó primitieve en oermenselijke gebeurtenis dat datgene wat we lezen ons slechts kan verbijsteren? En is het einde van de vertelling niet gezocht, maar juist een onontkoombaar gevolg van wat er eerder is gepasseerd? Is er bijvoorbeeld een verband tussen Savijn die als Johannes de Doper poseert en later als een Jezus gekroond wordt, en zijn dood op het einde?
| |
| |
| |
De mens als onauthentieke persoonlijkheid
Als leidraad voor de (her)interpretatie van ‘De wet op het kleinbedrijf’ heb ik de theorieën van de Franse antropoloog, theoloog en literatuurwetenschapper René Girard genomen. Girard geeft in zijn publicaties een nieuwe kijk op oeroude vragen en problemen over de oorsprong en ontwikkeling van mens en cultuur. Niet alleen in antropologisch en filosofisch opzicht is zijn werk vernieuwend, ook weet hij op een uiterst boeiende en doeltreffende manier de grote werken uit de wereldliteratuur te interpreteren en oordeelt hij tegelijkertijd hard over literatuurwetenschappers die niet zien hoe de wereld in elkaar steekt. Zij zijn wat Girard betreft niet in staat literatuur op juiste wijze te bekritiseren.
Aan de hand van drie van Girards belangrijkste begrippen, te weten de mimesis, het zondebokmechanisme en religie, zal ik bewijzen dat het einde van dit verhaal niet getuigt van gemakzucht, maar dat Wolkers' vertelling vanaf de eerste bladzijde aanstuurt op de dood van Savijn.
Girards basistheorie over mimesis verschilt van die van Griekse wijsgeren zoals Plato en Aristoteles. Zij bedoelden met dit begrip de uitbeelding of representatie van de werkelijkheid in het kunstwerk. Girard spreekt over mimesis als mechanisme van nabootsing dat door mensen gebruikt wordt op verschillende vlakken van het leven dat in combinatie staat met het verlangen. De grondslag van de ideeën van Girard is dat hij afstapt van het romantische denken. Binnen dit denken is men ervan overtuigd dat de mens een authentieke of originele persoonlijkheid is die zelf zijn verlangens kiest. Girard wijst dit denken af. Hij gelooft niet dat een mens uit zichzelf dingen begeert, maar dat hij die altijd aangewezen krijgt door iets of iemand anders. Liefde op het eerste gezicht is in zijn ogen onmogelijk.
Volgens Girard is het menselijk verlangen mimetisch bepaald. Daarmee bedoelt hij dat het verlangen bemiddeld (dus via iets of iemand anders) verloopt en niet spontaan kan worden opgeroepen. Girard is ervan overtuigd dat ieder mens verlangt naar iets, waarvan hij niet precies weet wat het is. Ieder mens verlangt naar een zijn. Aangezien Girard gelooft dat het verlangen en de begeerte altijd via iets of iemand anders verloopt, ontstaat er een driehoeksverhouding tussen het subject (degene die begeert), het object (degene die of datgene dat wordt begeerd) en de bemiddelaar of het model (degene die de begeerte in beweging brengt). Degene op wie de mens zijn verlangen en bewondering richt, (het model) beschikt in de ogen van het subject over een superieur zijn.
| |
Exhibitionistische neigingen en sadomasochisme
Een logische vraag is vervolgens of er in ‘De wet op het kleinbedrijf’ ook een ‘mimetische driehoek’ is aan te wijzen. Deze theorie kan wellicht de onderlinge verhoudingen tussen de personages meer helder krijgen. Het verwarrende is echter dat Wolkers zelf ook met de term ‘model’ speelt, maar dan in relatie tot de schilderkunst.
In ‘De wet op het kleinbedrijf’ is er sprake van een speciaal soort begeerte die de mimetische driehoek genereert: de seksuele begeerte. Meneer Savijn wordt neergezet als een zielig, miserabel figuur. Hij is meelijwekkend, maar ook afstotelijk en smerig door het gedrag dat hij tentoonspreidt. Savijn laat de lezer een dubbel gezicht zien. Aan de ene kant heeft hij een godvrezende inborst, maar daaronder schuilt een huichelaar. Het enige waar hij op uit lijkt te zijn, is zich te kunnen uitkleden voor een vrouw of een groepje vrouwen. Naast deze exhibitionistische neigingen, vertoont Savijn ook gedrag dat in de psychologie wordt omschreven als masochisme. Savijn heeft vernedering en lichamelijke mishandeling nodig om tot seksuele bevrediging te komen. ‘Ik zou ook vastgebonden voor ze willen zijn, zei hij hees. U zou me als slaaf aan ze kunnen verkopen. Niet echt natuurlijk, maar als een soort toneel. Ze mogen dan in mij knijpen om te kijken of mijn spieren krachtig zijn.’ (Wolkers 1964, p.111) De ikfiguur daarentegen was als kind erg bang voor meneer Savijn. Hij speelt in op de al aanwezige angsten en verlangens van Savijn en maakt daar vervolgens misbruik van. De schilder behandelt hem, zo lijkt het, op een goedaardige manier, maar steeds weet hij Savijn op een spottende manier op zijn zwakke plekken te raken. Het kwellen door de ik komt voort uit lust tot kwellen. Het sadistische zit dus in het spelen met andermans gevoelens en heeft te maken met het aantrekken en afstoten van iemand. Maar het pesten is ook een middel om de angst die Savijn vroeger bij hem opwekte, onder controle te houden. Zolang iemand zich laat pesten door de ander, heeft die ander macht over hem en kan diegene dus geen angst bij de ander teweeg brengen. Het pesten en vernederen is een wisselwerking tussen degene die het doet en degene die het ondergaat.
Hoe zou je de onderlinge verhoudingen van de personages in de mimetische driehoek kunnen uittekenen? In de driehoek neemt Savijn de plaats in van het subject dat zich probeert te schikken naar het patroon dat zijn model/bemiddelaar (namelijk de schilder) hem voorhoudt. Het begeerde object waaraan Savijn via zijn model hoopt te komen, zijn meisjes die naar hem komen kijken wanneer hij als
| |
| |
naaktmodel optreedt. In de psychologie wordt de relatie tussen Savijn en de schilder omschreven als sadomasochisme. Girard plaatst dit begrip in zijn theorie over de mimesis. Volgens hem is sadomasochisme een extreme vorm van het mimetische verlangen, waarbij het subject op zoek gaat naar een bovenmatig, superieure bemiddelaar, die hem een object aanwijst dat moeilijk is te verkrijgen. Dit element van onbereikbaarheid zorgt er bij het subject voor dat het object en de bemiddelaar begerenswaardig worden. In het verleden is er een soort verbond gesloten tussen de ik en meneer Savijn. Op de een of andere manier voelt Savijn dat de ikfiguur iets heeft waarvan hij verstoken is gebleven. Girard gebruikt de term insuffisance om dat geestelijk tekort aan te duiden dat men bij zichzelf voelt als men iemand bewondert. Savijn hoopt via de schilder tot een zijnsvolheid te komen. Aangezien de schilder er in de ogen van Savijn voor kan zorgen dat er jonge meisjes naar zijn naakte lichaam komen kijken, neemt hij de schilder, zoals gezegd, als model. Het model fungeert als voorbeeld hoe Savijn zichzelf tot een superieur zijn kan verheffen. Dat probeert Savijn door zijn lichaam in het middelpunt te stellen en zichzelf tot model te verheffen. Daar komen zijn narcistische trekken naar boven. Model willen zijn, maar verdoemd zijn tot subject, omdat niemand behalve hijzelf hem als model zal nemen. Dit leidt er bij Savijn toe dat hij genoegen lijkt te nemen met zijn subjectpositie en dat hij deze rol tot het uiterste aanvaardt. De schilder is echter niet eenduidig in de tekens die hij Savijn geeft. Eerst prijst hij hem, dan weer vernedert hij hem. Hij zet zijn vriendin Ank in om complimenten over de narcistische Savijn uit te storten. De schilder zorgt ervoor dat het contrast tussen prijzen en vernederen voelbaar aanwezig blijft. Savijn is niet in staat deze tegenstrijdigheid bij zijn model waar te nemen, hij raakt erin verstrikt.
Door deze onmacht is hij in staat zijn eigen ongeluk te veroorzaken. De mimesis veroorzaakt zijn eigen mislukking, omdat Savijn zich blindelings aan de schilder overlevert. De tegenstelling die de schilder (vaak op één lijn met Ank) uitdraagt, wordt steeds strakker, maar neigt met de komst van Leendert, zo halverwege het verhaal, naar de destructieve kant. De relatie tussen de schilder en Savijn was tot dan toe stabiel, maar dat blijft ze niet.
| |
De verrotting van de gelijkheid
Girards theorie van de mimesis bouwt verder op nietstabiele mimetische relaties. Girard laat zien wat er gebeurt als mimetische relaties uit de hand lopen. In een stabiele relatie worden er door de driehoeksbegeerte verschillen gecreëerd tussen subject en model. De positie van beide is duidelijk, ze zullen nooit onderling inwisselbaar zijn, omdat de een nu eenmaal subject is en de ander model. De verschillen blijven behouden omdat ieder zich aan zijn rol in de mimetische driehoek houdt. Maar wanneer zich plots iemand opdringt die de verhoudingen binnen de driehoeksbegeerte aan het schommelen brengt, bijvoorbeeld door zelf één van de rollen te willen vervullen, kunnen de emoties gaan botsen. De posities zijn niet meer duidelijk, niemand weet meer wie model staat voor wie. Ieder kan zowel de rol van subject als die van model vervullen. De verschillen vervagen. De mimetische crisis is ontstaan. Deze crisis voltrekt zich in een soort roes waarin niemand meer weet wie zijn meerdere of ondergeschikte is. Model, subject en object worden onderling inwisselbaar. Girard noemt deze crisis zelfs offercrisis, omdat er uiteindelijk iets of iemand geofferd dient te worden om de verschillen weer terug te brengen. Wie of wat wordt geofferd, is de zondebok.
De term ‘zondebok’, die Girard in zijn studies in een nieuw perspectief plaatst, is afkomstig uit de bijbel en verwijst letterlijk naar een van de twee bokken die is betrokken bij het verzoeningsritueel op Grote Verzoendag. De ene bok wordt geofferd, de andere bok wordt door handoplegging met de zonden van de hele gemeenschap beladen. Deze zondebok wordt de woestijn ingestuurd en verbannen. Zo wordt een gemeenschap vrijgemaakt van zonden. Girard herkent dit mechanisme in de moderne maatschappij en toont aan dat het nog steeds een functie heeft in het oplossen van crisis.
Het zondebokmechanisme verloopt meestal volgens een vast stramien. Nadat de Girardiaanse offercrisis is ontstaan, zoals hierboven uitgelegd, moet er een manier worden gevonden om de verschillen te herstellen. Volgens Girard wordt een aantal individuen in een groep in staat geacht hun verrotting van gelijkheid over te dragen op de massa. Het slachtoffer wordt uit die individuen gekozen (Girard noemt dit de slachtofferselectie) en voldoet aan een aantal kenmerken. Hij neemt een uitzonderingspositie in, bijvoorbeeld omdat hij koning is, of wees. Hij is een vreemdeling, een gebrekkige, een arme of een rijke. Denk hierbij aan de mythe van Oedipus. Hij was een vreemdeling, want niet afkomstig uit Thebe, en een gebrekkige, want hij had gezwollen voeten en hinkte. Daarbij droeg hij de verrotting van de gelijkheid over, omdat hij de verschillen uitwiste door met zijn moeder te slapen en zijn vader te vermoorden.
| |
| |
illustratie Kim Bell
| |
| |
Degene die aan de slachtofferkenmerken voldoet, wordt door de massa uitgekozen om als zondebok op te treden. Volgens Girard is hij onschuldig, maar zijn vervolgers beroepen zich op zijn slachtofferkenmerken om aan te geven dat hij wel degelijk schuldig is. De zondebokuitdrijving werkt alleen wanneer de massa collectief in de schuld van het slachtoffer gelooft. Door de zondebok uit te drijven, te verbannen, of te vermoorden, keren de verschillen tussen de mensen weer terug en daardoor herstelt de orde.
Valt een dergelijk mechanisme ook in ‘De wet op het kleinbedrijf’ aan te wijzen? Zoals gezegd is de relatie tussen Savijn en de schilder eerst stabiel. Er is een superieure bemiddelaar (de schilder) die ervan geniet zijn onderdanig subject (Savijn) te pesten en te vernederen. Andersom geniet Savijn op zijn beurt van die vernederingen, die zijn model hem opzettelijk laat ondergaan. Maar dan komt het personage Leendert, de bultenaar, het verhaal binnengewandeld. De situatie verandert met zijn komst vrijwel onmiddellijk.
| |
Leendert, ‘de aangewezen persoon voor u’
Leendert Simons is op z'n zachtst gezegd een vreemd figuur. Een student in de theologie die niets anders doet dan de spot drijven met het geloof. En dan zijn uiterlijk. Hij heeft een bochel, waardoor zijn stem vervormd door de verwrongen borstkas naar buiten galmt. Hij heeft een groot, bonkig hoofd en zijn haar springt bij de scheiding vreemd omhoog. Savijn noemt hem een vreemde, iemand die nog niet is ingewijd in de ‘geheimen’ van het schildersatelier. Girard zou hem een ‘geboren’ zondebok noemen, maar Leendert voorkomt dat hij door de groep wordt gepest door zelf het heft in handen te nemen. Bij binnenkomst start hij direct met het treiteren en vernederen van die andere zwakke figuur; meneer Savijn. Door alle aandacht op hem te vestigen, leidt hij die van zichzelf af. De aanwezigen in het atelier lijkt het niet uit te maken wie er gepest wordt, als er maar iemand wordt gepest.
Leendert dringt zichzelf in de mimetische driehoek op als een rivaliserende bemiddelaar. In tegenstelling tot wat Savijn dacht, is het niet de schilder die hem aan zijn begeerde object kan helpen, maar is dat Leendert. Zo wil Leendert hem althans doen geloven. Wanneer Savijn aangeeft pas terug te zullen komen wanneer de schilder een club van jonge meisjes heeft, die zijn lichaam zal bestuderen, mengt Leendert zich in het gesprek. ‘“Want als het u om studieuze jonge meisjes te doen is dan ben ik juist de aangewezen persoon voor u..”’ (Ibidem, p. 149) Savijn wil echter niets van Leendert weten. Leendert spot met het geloof dat voor Savijn zo belangrijk is. Naast dat hij hem uitmaakt voor alles wat rot is, jaagt hij hem ook nog eens de stuipen op het lijf. De situatie was stabiel, maar nu probeert de vreemde, Leendert, de plaats van de schilder in te nemen, door zichzelf allerlei kwaliteiten toe te dichten, die hij helemaal niet bezit. De vrouwen zouden zeer geïnteresseerd in hem zijn, juist vanwege zijn bochel en hij schept op over de omvang van zijn geslacht. Savijn zal Leendert nooit accepteren, laat staan kiezen als nieuwe bemiddelaar. Leendert is geen superieure bemiddelaar. Savijn en Leendert zitten wat betreft hun sociale en uiterlijke voorkomen op één lijn. Leendert is niet de onoverwinnelijke rivaal die Savijn nodig heeft. Met de komst van Leendert raakt Savijn steeds meer zijn houvast kwijt. Leendert wil hij niet als bemiddelaar, maar Leendert kan hem wel verschaffen wat hij wil. Omdat de schilder hem aanmoedigt op het voorstel in te gaan, doet Savijn dat. Met alle gevolgen van dien. De offercrisis dreigt doordat de onderlinge verschillen door Leendert onzeker worden. Het zondebokmechanisme wordt langzaam in gang gezet.
| |
Het dubbele gezicht van duivelse aard
Leendert versnelt het proces van de mimetische begeerte dat aan de gang is tussen Savijn en de schilder. Hij komt erachter wat Savijn begeert en hij zorgt er min of meer voor dat die begeerte wordt vervuld.
Leendert wordt door Wolkers als een duivelachtig figuur neergezet. Hij is een bultenaar en hij toont een dubbel gezicht. Uit de volgende citaten blijkt de duivelse aard van Leendert.
Hij antwoordde niet maar zijn gezicht vertrok zich tot een satanische grijns en zijn ogen leken licht af te stralen toen hij schoksgewijs in het donkere trapgat verdween. (Ibidem, p. 156)
-Zwavel hè, riep Leendert. (Ibidem, p. 161)
[..]alsof Leendert, die verkrampt voor hem stond, ze met zijn demonische blik uit de kassen trok. (Ibidem, p. 171)
De duivel (of Satan) zoekt volgens Girard navolging (Girard 1999, hoofdstuk 3). Hij werpt zichzelf op als model. Dit is precies wat Leendert doet. Hij wil Savijn verleiden toe te geven aan zijn neigingen, tegen alle moraal in. Dit is de duivel in zijn eerste gedaante, de
| |
| |
duivel die verleidt en lokt. Leendert verleidt Savijn met de jonge meisjes. Hierdoor brengt hij de bestaande posities aan het wankelen. Er ontstaat chaos. Savijn weet niet meer naar wie hij moet luisteren en hij wordt in de war gebracht door het ‘slechte’ van Leendert die hem juist het ‘goede’ belooft te brengen. Er zijn in eerste instantie weinig verschillen tussen Leendert en Savijn. Leendert veroorzaakt de verschillen door grote nadruk te leggen op alle zwakke kanten van Savijn. Het zijn voornamelijk aanvallen op zijn uiterlijk en mannelijkheid. ‘Hij heeft niet eens een lul, riep Leendert spottend. [...] Ik heb alleen maar gezegd dat hij geen lul heeft, zei Leendert. Het is toch goddomme ook zo. Je kan dat rimpelige uitstulpseltje moeilijk een knaap van een pik noemen.’ (Ibidem, p. 143) Savijn begint tegen te stribbelen. Hij beklaagt zich tegenover de schilder. De chaos neemt toe. Wat de anderen allang dachten, noemt Leendert nu bij de naam. Hij scheldt Savijn uit voor misbaksel. Dan gebeurt er iets heel belangrijks. Tot dan toe heeft Savijn niets gezegd over de bult van Leendert. Hij heeft de mogelijkheid om hem terug te pesten niet benut. Maar dan zegt hij: ‘“U bent ook niet een van de mooisten.”’ (Ibidem, p. 169)
Dit citaat is cruciaal. Wat hier gebeurt is dat de verschillen die Leendert zo krampachtig in stand wilde houden, in één opmerking teniet worden gedaan. Savijn maakt zichzelf en Leendert tot elkaars gelijken. Wanneer Savijn op zijn voorstel ingaat en de ‘buit’ binnen heeft, durft hij Leendert te straffen voor alle beledigingen die hij over zich heen heeft laten komen. Dan verschijnt de duivel in zijn tweede gedaante, een duivel die obstakel wordt. Zijn woede keert zich tegen Savijn. De Girardiaanse (offer)crisis is ontstaan; de mimetische crisis waarin de enige oplossing kan liggen in de verdrijving van een zondebok. Het geweld breekt los in de ergste vorm van wat mensen andere mensen kunnen aandoen.
| |
Paradoxale belichaming van orde en wanorde
Wanneer de ontstane offercrisis tot een goed einde wil worden gebracht, dan kan dat volgens Girard op geen andere manier dan om in het zondebokmechanisme een bevredigende oplossing te vinden. Vanaf het moment dat Savijn en Leendert tot elkaars gelijken zijn geworden, nemen de beledigingen en vernederingen toe in aantal en hevigheid. Leendert begint te schreeuwen; zijn stem slaat over, zijn ogen puilen uit zijn oogkassen. Savijn ziet de monsterlijkheid in en buiten zichzelf plaatsvinden. Hij volgt het ‘smerige’ bevel van duivel Leendert op. De duivel heeft als belichaming van de begeerte Savijn ertoe verleid om toe te geven aan zijn verlangens. Maar omdat Savijn hem met zijn ‘gelijkmakende’ opmerking, van bekorende duivel in opponent heeft veranderd, heeft het proces een dwangmatig karakter gekregen. Voordat ik de explosie van geweld zal bespreken, citeer ik de scène eerst gedeeltelijk.
Zie je dat je staat te druipen, vuilak, schreeuwde Leendert. Zie je die slijmdraad tussen je poten hangen?! Meneer Savijn drukte zijn handen tegen zijn liezen en keek Leendert met wijd opengesperde ogen hulpeloos aan. - Vooruit ga je afritsen, siste hij. Dat wil je toch zo graag. Ze kijken naar je, vooruit, ze kijken! Meneer Savijn begon met beide handen zijn geslacht te wrijven. [...]
Ineens ging zijn gehijg over in een paar hese dierlijke kreten. Zijn ogen draaiden weg alsof hij doodging. Hij zakte door zijn knieën, wankelde en viel van de verhoging af. Vlak voor Leendert bleef hij liggen. [...] Leendert greep het bos ijzerdraad en drukte dat met beide handen op de kale schedel van meneer Savijn. [...] Meneer Savijn richtte met een kreet van pijn zijn hoofd op. Het bloed stroomde langs zijn gezicht. (Ibidem, pp. 171-172)
Savijn heeft geen andere keuze dan het gebeuren te ondergaan. Er is geen verdediging denkbaar tegen een vijand die God of de dood niet vreest. Leendert is bezeten en deze bezetenheid is besmettelijk. Het lijkt alsof er een hysterische mimesis plaatsvindt.
De bezetenheid van Leendert slaat over op de rest van de aanwezigen. Ze zijn alleen nog in staat toe te kijken, protest is er niet. ‘Meneer Savijn draaide zich langzaam om. Zijn slaafse hondeogen konden zich niet losmaken uit de felle blik van Leendert. Hij was helemaal in de ban van hem. Wij allemaal trouwens.’ (Ibidem, p. 170) Om de rust te laten terugkeren, moet er iets gebeuren. De relatie tussen Savijn en de rest van de aanwezigen - de schilder, Ank, Wies en To - is door Leendert al dermate verstoord, dat enkel het wegsturen van de plaaggeest Leendert niet genoeg is. De vervallen verschillen tussen Leendert en Savijn en de sterk aangetaste verschillen tussen Leendert, de meisjes, Savijn en de schilder, schreeuwen om herstel. De dood van Savijn aan het einde van de vertelling komt op deze manier in een heel ander licht te staan.
Er had al slachtofferselectie plaatsgevonden. Ondanks het feit dat Savijn en Leendert beiden dragers
| |
| |
zijn van slachtofferkenmerken, dwingt Leendert af dat Savijn tot zondebok wordt gekozen, Savijn op zijn beurt doet niets om dat te voorkomen. Dat Savijn een uitzonderingspositie bekleedt, is duidelijk. Hij wordt door zijn twee zussen buiten de maatschappij geplaatst en hij geeft zelf ook aan dat hij ‘niet is zoals ieder ander’. Een opmerking als deze plaatst Savijn zo'n zes keer in het verhaal (p. 110, 111, 117, 143, 145, 159). Ook zegt hij een aantal keer dat hij niet sterk genoeg is, dat anderen een sterkere natuur hebben dan hij (p. 124, 130, 131). Die uitzonderingspositie maakt Savijn ook op een andere manier zeer geschikt als slachtoffer; hij zal niet snel worden gewroken. Een andere voorwaarde voor een ‘geschikte’ zondebok, is dat niet alleen zijn vervolgers, maar ook hijzelf in zijn schuld geloven. Savijn is ervan overtuigd dat hij moet worden gestraft, omdat hij een slecht mens is (p. 119, 120, 121, 133). Voor een belangrijk deel komt deze drang naar zelfpijniging voort uit de aard van de masochist, maar voor Savijn is het schuldig zijn pure ernst. Savijn is degene die Leendert en zichzelf tot elkaars gelijken heeft gemaakt. Leendert is als duivel de paradoxale belichaming van de orde en wanorde. De orde wordt hersteld door wanorde uit te drijven. Door de opmerking van Savijn die Leendert aan hem gelijk maakt, wordt hij besmet met de wanorde. Met Savijns dood verdwijnt de wanorde. Aan het einde van het verhaal gaat het om de uitdrijving van de bezetenheid en het daarmee gepaard gaande verlangen van de masochist om zichzelf uit te drijven.
De mimetische crisis wordt in dit verhaal opgelost door het collectief uitdrijven van een persoon met slachtofferkenmerken, van wie wordt geloofd dat hij schuldig is aan de ontstane crisis. In feite is het niet werkelijk van belang of Savijn wordt gedood, of voorgoed verdwijnt. De verbanning van de zondebok is voltrokken. Leendert is niet langer meer gelijk aan Savijn en ook de meisjes en de schilder weten weer wat hun positie is. De verschillen keren terug en daarmee de rust.
| |
Het evangelie als ontmaskering van het zondebokmechanisme
De vraag die bij iedere Wolkersinterpretatie van belang is, zal ook hier worden gesteld: wat is de functie van de bijbelse verwijzingen die Wolkers impliciet en expliciet in dit verhaal verweven heeft? In relatie tot het gedachtegoed van René Girard is deze vraag temeer van belang, omdat de bijbel volgens hem de waarheid omtrent de geschiedenis omvat. Zijn theorie over de zondebok gaat nog een stap verder dan de antropologische en filosofische. Ze is ook een theologische. Waar de mythe het zondebokmechanisme verhult door te laten zien dat het slachtoffer werkelijk schuldig is (denk aan Oedipus), daar ontmaskert het evangelie de mythe en het zondebokmechanisme. Volgens Girard zou in het Oude en het Nieuwe Testament de sleutel tot de ontrafeling van de mythen te vinden zijn, omdat door de ontmythologisering die daarin plaatsvindt het zondebokmechanisme wordt blootgelegd. De bijbel biedt op deze manier een antropologisch interpretatiekader.
Eerst even terug naar de mythes. Volgens Girard wordt het zondebokmechanisme in de mythe verhuld. In de mythe van Oedipus wordt de schuld van de zondebok sterk benadrukt. De misdaden die hij heeft begaan (vadermoord en slapen met zijn moeder) worden als oorzaak van de crisis gezien. Zijn uitdrijving wordt gerechtvaardigd doordat zijn vervolgers zich op zijn schuld beroepen. Zjn uitdrijving brengt de rust terug in Thebe. Maar daar blijft het niet bij. De vorming van de mythe gebeurt op basis van de zogenaamde werkelijke schuld van de zondebok, maar daarnaast wordtd hij beschreven als de positieve kracht die erin slaagde de rust te herstellen. Oedipus heeft zich schuldig gemaakt aan misdaden die de verschillen tussen mensen uitwissen, maar tegelijkertijd heeft hij met zijn uitdrijving de verschillen weer hersteld. Door de gemeenschap wordt hij op een voetstuk geplaatst en in verband gebracht met goddelijke krachten. Hij is door zijn slachtofferkenmerken uitverkoren de rust weer te laten keren. In plaats van zich op zijn schuld te beroepen, wordt het slachtoffer na zijn dood gesacraliseerd. Door deze heiligverklaring wordt de wezenlijke kern van het zondebokmeschanisme verhuld, maar dient tegelijkertijd als bouwsteen voor de samenleving.
Doordat de mythes vanuit het perspectief van de vervolgers zijn geschreven, blijft het zondebokmechanisme verborgen, maar volgens Girard vindt iedere maatschappij juist in deze mythes zijn oorsprong. En die oorsprong zal uiteindelijk altijd terug te voeren zijn op het zondebokmechanisme.
Waar door bestudering van oude teksten (zoals de mythe) blijkt dat de menselijke cultuur zich tot doel gesteld lijkt te hebben de eigen oorsprong te verhullen in collectief geweld, daar is er één oude tekst die het zondemechanisme niet bedekt, maar juist blootlegt: de bijbel. De bijbel neemt niet het perspectief van de vervolgers in, maar laat de stem van de slachtoffers
| |
| |
horen. De evangeliën gaan over het lijden van Christus, net als de mythes over het lijden van andere slachtoffers gaan. Zo'n lijdensdrama is nodig om nieuwe mythes te doen onstaan, maar is ook nodig om een tekst voort te brengen die juist aan de mythologie een einde maakt. De bijbel doet dit. De evangeliën wijzen hun vervolging af. Zij zorgen ervoor dat men niet meer in de schuld van het slachtoffer gelooft. Het nieuwe testament geeft hier voldonde aanleiding voor wanneer Jezus zegt dat zij hem zonder reden hebben gehaat. Waar de massa bij Oedipus aanvaardt dat zijn incestueuze gedrag de oorzaak is van de pest in Thebe, daar wordt in het lijdensverhaal de aanvaarding van de schuld van het slachtoffer juist afgewezen.
Eerst wordt de menigte meegesleept door de beschuldigingen die tegen Jezus zijn gericht. Jezus wordt als de oorzaak van de chaos in de samenleving gezien. Op zeer grote schaal is er een offercrisis gaande die het hele sociaal-culturele, politiek en maatschappelijk leven beheerst. Er zijn wrijvingen tussen de Romeinen en de joden en onder de joden zelf tussen de Farizeëen en Sadduceëen. Jezus gaat de discussie betreffende het geloof aan met verschillende schriftgeleerden. Door zich als zoon van God op te werpen, keert hij zich tegen hen.
Hij wordt opgepakt, voor de massa geleid en beschuldigd. De menigte schreeuwt om zijn dood en Jezus wordt gekruisigd. Toch weerklinken er tegengeluiden, vanuit het perspectief van het slachtoffer. Jezus is niet werkelijk schuldig. En Jezus zeide: ‘vader vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen.’ (Lukas 23:34)
Ze zijn beneveld door de mimetische roes van de offercrisis. De uitdrijvende kracht van de menigte wordt blootgelegd. Wat er vervolgens in de mythe gebeurt, wordt in het evangelie nagelaten: het slachtoffer wordt achteraf niet gesacraliseerd. Jezus heeft zich niet schuldig gemaakt aan gelijkmakende misdaden en zijn dood brengt geen werkelijke redding. Zijn wonderlijke leven en zijn gewelddadige dood leggen in alle facetten het zondebokmechanisme bloot. Ook zijn opstanding uit de dood is geen sacralisatie. Het is de enige mogelijkheid om na het hoogtepunt van de ontmaskeling van het zondebokmechanisme (de kruisiging), deze kennis door te geven aan zijn volgelingen. Op deze wijze ontmaskert de bijbel het gewelddadige, maar stichtende fundament van de samenleving.
Iets dergelijks is er aan de hand in de vertelling van Wolkers. Het slachtoffer van het collectieve geweld vertoont opvallend veel overeenkomsten met twee andere slachtoffers van collectief geweld: Jezus en Johannes de Doper. Savijn poseert als Johannes de Doper en krijgt een doornenkroon op zijn hoofd alsof hij Jezus is. Deze overeenkomsten zijn erg duidelijk, maar het gaat nog verder. Savijn voldoet net als Jezus aan bepaalde slachtofferkenmerken. Maar net als Jezus wordt Savijn niet tot slachtoffer gemaakt; hij werpt zichzelf op als zondebok. Het zondebokmechanisme voltrekt zich, maar brengt geen werkelijke opluchting onder de aanwezigen. De mensen in het atelier zitten er wat verslagen bij. Niets wijst op de euforie die normaal gezien voortkomt uit een collectieve moord. Savijn is niet schuldig aan de gelijkmakende misdaden en net als bij Jezus' kruisiging, brengt zijn dood geen werkelijke redding.
| |
Een geperverteerde versie van het evangelie
De belichaming van het zondebokmechanisme vindt in ‘De wet op het kleinbedrijf’ echter op een andere manier plaats. Savijn wordt door Wolkers als een geperverteerde Christus neergezet. Een Christus die niet in staat is weerstand te bieden aan duivel Leendert. Een Christus die weliswaar moedig, maar alleen uit zelfbelang, het zondebokmechanisme over zich afroept, zonder dat hij zich een taak voor de mensheid ziet toegewezen. Savijn kiest er net als Jezus min of meer doelbewust voor als zondebok op te treden, maar de inzet is lager. De inzet is het verlangen van de masochist. Maar dat verschil doet niks af aan de functie ervan. Beiden lijken als zondebok de verschillen in de groep terug te brengen, zodat de rust kan herstellen, maar dat mislukt. Savijn is niet schuldig en wordt achteraf niet gesacraliseerd. Zijn dood onthult het zondebokmechanisme op zijn hoogtepunt.
De dood van Savijn is een noodzakelijk gevolg van wat is gepasseerd in de mimetische brandhaard die het schildersatelier is. Wanneer een auteur een personage eerst laat poseren als Johannes de Doper en hem daarna laat kronen met een doornenkroon als ee Jezus, dan kan het bijna niet anders dan dat dit personage zal sterven. Zoals de dood van een profeet de dood van de profeet aankondigt, zo weet de lezer dat de vergelijking tussen Savijn en Johannes de Doper/Jezus niets anders kan aankondigen dan de dood van dit personage. Maar zelfs wanneer de lezer daar misschien, door gebrek aan kennis, over heen zou lezen, dan nog is de dood van Savijn een onontkoombaar gevolg van wat al plaats heeft gevonden. Het kan niet anders of Savijn moest sterven. En misschien is dat sterven niet eens het belangrijkste. Zijn verdwijning was voldoende geweest. De
| |
| |
Tekening van Wolkers, gemaakt in de hongerwinter
verbanning van de zondebok als bevredigende oplossing voor de offercrisis.
Wat Wolkers in feite doet, is een alternatieve versie van het evangelie schrijven, een geperverteerde versie zo je wilt. Dit is wat er in de wereld gebeurt, lijkt hij te willen zeggen. Kijk maar wat de begeerte kan aanrichten als de verschillen tussen mensen verdwijnen. En zie hoe het wordt opgelost.
Dit alles overigens zonder het goed te keuren. Er vindt ontmaskering op het niveau van de lezer plaats. De lezer zou het verhaal moeten uitlezen met hetzelfde zinnetje als waarmee het verhaal begint: ‘Natuurlijk was hij een viezerik, een stiekeme misdadiger, met zijn slimme perverse bedenksels, zijn vuile hinnikende lachen, en zijn angst, ja vooral zijn angst.’ (Ibidem, p. 103) En de lezer zou er achteraan moeten denken: Maar dit had nooit mogen gebeuren!
Het verhaal geeft voldoende aanwijzingen dat Leenderts handelen niet wordt goedgekeurd. De schilder, de ikfiguur, neemt in de eerste alinea van het verhaal in vision par derrière afstand van wat er toen, in het verleden is gebeurd. De mensen in het atelier juichen Leenderts daad ook niet bepaald toe. Allen waren gedrogeerd en begoocheld door duivel Leendert. Maar zelfs wanneer het verhaal deze aanwijzingen niet gaf, had dat geen verschil gemaakt voor de uitwerking daarvan op de lezer. Uiteindelijk blijft er niets anders over dan een ordinaire slachting. Maar, wel een slachting met een functie.
Wat er gebeurt kan de lezer slechts met verbijstering tot zich nemen. Juist door de confrontatie met zoiets vreselijks zou de lezer in staat moeten zijn afstand te nemen. Afstand van de begeerte en wat dit kan aanrichten. Afstand van het geweld, maar wel met de zuiverende werking ervan voor ogen.
Door Girards theorieën toe te passen kan wellicht duidelijk worden waar een groot gedeelte van de twintigste-eeuwse westerse literatuur mee bezig is, namelijk het ontmaskeren van geweld als een stichtend principe, een principe waarop de wereld is gebouwd. En wanneer een auteur ontmaskert, dan legitimeert hij niet, maar dan zou hij misschien wensen dat het anders was. Ondertussen is er wel een grote gêne om zo'n wens uit te spreken. Misschien dat de blootlegging van het zondebokmechanisme in de hedendaagse literatuur daardoor iets wanhopigs krijgt. Zo gaat het nu eenmaal toe in de wereld, zo zit de werkelijkheid in elkaar. Ware literatuur heeft dan volgens Girard dezelfde kracht als het evangelie, namelijk de waarheid omtrent de geschiedenis omvatten.
Mariska Kleinhoonte van Os studeert Nederlandse taal en cultuur aan de Universiteit van Utrecht. Dit artikel schreef zij naar aanleiding van een onderzoekscollege over de theorieën van René Girard.
| |
Literatuur
Willem Brandt, Pruik en provo. Amsterdam 1967. |
René Girard, De zondebok. Kampen 1986. |
René Girard, De romantische leugen en de romaneske waarheid. Kampen 1986. |
René Girard, Wat vanaf het begin der tijden verborgen was... Een onderzoek in samenwerking met Jean Michel Oughourlian en Guy Le fort. Kampen 1990. |
René Girard, God en geweld. Tielt 1994. |
René Girard, Ik zie Satan vallen als een bliksem. Kampen 2000. |
Hans van Straten, ‘Wolkers bereikt meesterschap in nieuwe verhalenbundel: “De hond met de blauwe tong”’ In: Het vrije volk 05-12-1964. |
Anne Wadman, ‘Kijken voor twee: of leerschool van het sadisme: Jan Wolkers vertelt verder’. In: Leeuwarder Courant 20-11-1965 |
Paul de Wispelaere, ‘Nieuwe novellen van Jan Wolkers’. In: Het vaderland 17-04-1965. |
Jan Wolkers ‘De wet op het kleinbedrijf’. In:De hond met de blauwe tong. Amsterdam 1964, pp. 101-175. |
|
|