column
Over den poëzy!
Why? It's poetry
Tom van Deel
Willem Jan Otten was op de afgelopen Nacht van de Poëzie in Utrecht de enige dichter die zijn gedichten uit het hoofd op zei. Hij had de handen in zijn broekzakken gestoken en stond midden op het toneel, de versregels riep hij bedachtzaam op uit zijn geest, zo klonken ze althans uit zijn mond. Het was een dapper optreden, dat maar een enkele keer haperde en het publiek de extra sensatie bezorgde van een dichter die zich hardop voor een volle zaal zijn gedichten staat te herinneren.
De mooiste voordracht uit het hoofd die ik ooit heb gehoord, was afkomstig van Joseph Brodsky. Hij stond in de aula van de Lutherse Kerk in Amsterdam met geheven hoofd, de ogen dicht, zijn poëzie te zingen, een ander woord is er niet voor. Het had iets weg van kerkgezang, maar dan van de Gregoriaanse soort, een liturgische incantatie. Het leek er veel op dat zijn gedichten voor hem grotendeels uit klank bestonden: aan de betekenis ontstegen klankmagie. Toen ik hem, later op de middag, op een partijtje van uitgeverij De Bezige Bij vroeg waarom hij zijn werk op deze manier ‘zong’, antwoordde hij kort en bondig: ‘Why? It's poetry.’
Er is nog een andere Nederlandse dichter die blijkbaar vindt dat je poëzie niet moet voorlezen, maar moet belichamen: Nachoem M. Wijnberg. Hem heb ik althans, toen hij voor zijn bundel Geschenken ruim een jaar geleden de Herman Gorterprijs kreeg, uit het hoofd zijn lange en door geen rijm of metriek gebonden gedichten horen uitspreken. Een mirakel. Ottens poëzie bezit nog allerlei traditionele verstechnische eigenschappen waar het geheugen houvast aan heeft, maar die van Wijnberg lijkt bij uitstek voorleespozie, onherinnerbaar, meer iets voor het oog dan voor het oor.
Van de dichters van de laatste tien jaar vind ik Wijnberg een van de interessantste. Hij heeft een onvervreemdbaar eigen stijl en zijn poëzie is volstrekt verstoken van enigerlei neiging tot lyriek. Zijn debuut uit 1989, De simulatie van de schepping, bestaat uit een verzameling verhaaltjes, vreemde verhaaltjes weliswaar, maar toch. Het anekdotische element is sindsdien aanwezig gebleven in deze poëzie, maar aanzienlijk bemoeilijkt door springerigheid, inklinking, onlogische verbanden en collagetechniek. Er valt vaak maar weinig touw aan vast te knopen.
Je hoort vaak mensen zeggen dat gedichten die ze niet begrijpen of waar ze in welke zin dan ook geen vat op kunnen krijgen, niet te waarderen zouden zijn. Daar ben ik het helemaal niet mee eens. Begrip is bij poëzie-appreciatie niet het doorslaggevende criterium. Ik kan tot op de dag van vandaag begripsmatig vaak nauwelijks uit de voeten met de gedichten van Hans Faverey, maar ik vind ze zonder uitzondering schitterend en niet zelden aangrijpend. Een niet helemaal hiermee onvergelijkbaar effect sorteren de gedichten van Wijnberg bij mij. Ik wil hiermee natuurlijk niet beweren dat begrip net zo goed achterwege kan blijven, maar het is in laatste instantie toch niet bepalend voor de waardering.
Met driehonderdvijftig gedichten, verspreid over zeven bundels, is Wijnberg in tien jaar tijd een van de meest productieve dichters (met Leo Vroman en Toon Tellegen). Daarnaast heeft hij een roman geschreven, die ik een poëtische essayroman zou willen noemen, getiteld Landschapsseks, waarin wel veel landschap maar eerlijk gezegd niet zo heel veel seks voorkomt. Wel staan er vijftien gedichten in en misschien nog wel meer, als proza vermomd, ongeveer zoals Vroman het deed in zijn roman Het carnarium. Zo trof ik bijvoorbeeld deze tekst aan, die ik nu voor de gelegenheid in Wijnbergse versregels overtyp:
Iemand belooft zijn stervende vrouw
dat hij een goed vakman een afbeelding zal laten maken
van haar lichaam. Na haar dood zal hij dan
naast de afbeelding gaan liggen en die omarmen.
Hij zal haar naam een aantal malen fluisteren
en hij zal minder bedroefd zijn.
Iemand bindt een hertengewei vast
op het hoofd van een jager en laat de jager
door zijn eigen honden verscheuren. De honden
blijven daarna onrustig janken totdat hij
een levensecht portret van de jager geschilderd heeft
waarvoor de honden gaan liggen en in slaap vallen.