lichaam van de jonggestorven Pé Hawinkels dat naar zijn zeggen ‘“van binnen” al ruim tachtig jaar oud was’. Dit zou veroorzaakt zijn door Hawinkels' ‘ongelooflijke werkdrift en [...] bovenmatige gebruik van drank en drugs’.
Dit soort volstrekt nutteloze, maar soms toch fascinerende informatie is rijkelijk aanwezig. De feitjesvreugde culmineert in een bijlage waarin de meest onwaarschijnlijke zaken gecategoriseerd zijn. Na de vanzelfsprekend opgenomen bronnenvermelding volgen tal van minder vanzelfsprekende lijsten. Allereerst is een kalender opgenomen, waaruit te concluderen valt dat je als literaire freak vrijwel iedere dag taart kunt eten vanwege de geboortedag van een groot schrijver, dan wel een waxinelichtje kunt aansteken vanwege het verscheiden van een schrijver. Na twaalf pagina's beschuit met muisjes / koffie met cake volgt een plaatsregister, waaruit geconcludeerd kan worden dat Amsterdam de onbetwiste koploper is wat betreft literaire doden, ‘verrassend’ gevolgd door Den Haag.
Daarna volgt een onderwerpenregister dat uit vijf delen bestaat. Er is een register op biografische feiten, waaruit je te weten kunt komen welke auteurs allemaal in een kuuroord zijn verpleegd, wie er armoede heeft geleden, en wie zich aan drankmisbruik (Bob den Uyl) dan wel drankgebruik (Godfried Bomans) schuldig maakte. Dit register kent zelfs het trefwoord ‘kus’; hieronder staan niet alle schrijvers vermeld die ooit gekust hebben, maar zij die over de kus gedicht en geschreven hebben (waaronder natuurlijk Janus Secundus). Het tweede register deelt auteurs in op de ziekte waaraan ze leden, wat uitmondt in een gruwelijke lijst van verschrikkelijke kwalen. Het ziektepatroon blijkt bij schrijvers niet veel anders te zijn dan bij de rest van de wereldbevolking; ze sterven vooral aan kanker, hartziekten en hersenbloedingen, alhoewel er ook heel wat zelfmoorden in Waar ligt Poot? beschreven worden. Verder zijn er nog registers op bijzonderheden rond het sterven, de begrafenis en de grafmonumenten. Kortom, alles wat in een lijst gerangschikt kon worden, is ook netjes onder elkaar gezet.
Het moge inmiddels duidelijk zijn dat Waar ligt Poot? een eigenaardig boek is. Zoals toeristen over uitheemse kerkhoven struinen, zo wandelen de auteurs van dit boek door de levensgeschiedenissen van schrijvers. Veel meer dan een bonte verzameling aan tragische levenseinden van mensen, die alleen het schrijven met elkaar gemeen hebben, levert dit eigenlijk niet op. De voornaamste reden waarom al deze laatste ademtochten bij elkaar gezet zijn, is de speciale status die aan de schrijver wordt toegekend. De romantische idee van de gedoemde kunstenaar die ten onder gaat aan zijn talent of de ellende in de wereld, maakt het optekenen van de sterfgeschiedenissen van schrijvers natuurlijk een stuk interessanter. Waar ligt Poot? is gebouwd op de tragische dood van mensen als Slauerhoff, Arends, Van Ostaijen, Marsman, Ter Braak en De Man. Wanneer iedere schrijver op 76-jarige leeftijd met de bijbel op het nachtkastje en de familie om het bed zou sterven aan een longontsteking, zou dit boek nooit verschenen zijn.
Omdat in het boek vooral aandacht besteed wordt aan de geromantiseerde aspecten van het schrijversbestaan, is het van geen directe betekenis voor de literatuurstudie. De enige verdienste die het boek in dat opzicht heeft, is dat het mogelijk wijd verbreide biografische onjuistheden uit de wereld helpt. Waar ligt Poot? is een opmerkelijke verzameling biografische feiten en anekdotes, waarin de al dan niet vermeende heroïek van het schrijversleven voorop staat. Door deze concentratie op de mens achter de schrijver is het een literaire curiositeit, die op één lijn met de literaire wandeling of het in oude staat herstelde schrijverskamertje gesteld kan worden. Een apart boek, waarin met gemak een snedige anekdote voor in het café gevonden kan worden. Wist je dat Paul van Ostaijen driemaal begraven is?
Jeroen Kapteijns