| |
| |
| |
De lezer en het literaire prijzencircus
■ Anthony Mertens
De verandering van het literaire klimaat en de doorslaggevende rol van de lezer
In de serie interviews over literaire kritiek in Vooys kwamen achtereenvolgens Karin Overmars, Arnold Heumakers en Ronald Dietz aan het woord. In dit essay geeft Anthony Mertens zijn visie op ondermeer de verzadiging van de literaire markt, de hedendaagse literatuurlezer en het effect van literaire prijzen en van de literaire kritiek.
‘Heb je Peter Hoegg al gelezen? Zijn schitterende boek Schmilla's gevoel voor sneeuw? Wat vind je van Tanizaki's Stille sneeuwval? En De stoetmeesters van Etienne van Heerden, is dat niet de geheimtip van dit literaire seizoen? Viel Umberto Eco's laatste roman een beetje tegen? Moet je eens zien hoeveel aandacht er voor de klassieken is ontstaan: prachtige vertalingen van Vergilius en Ovidius. Ik zelf ben daar nog niet aan toegekomen, ik neem John Grisham mee op vakantie. Op het stapeltje liggen de nieuwe inmiddels gelezen romans van Van Weelden, Palmen, Edzard Mik en Menno van Beekum. Rosenboom, die moet je toch gelezen hebben om mee te kunnen praten, Belladonna van Claus, kom ik daar nog wel aan toe? Maar die twee prachtig uitgegeven delen van P.C. Hoofts poëzie, die heb ik toch niet voor niets gekocht? Het nieuwe boek van Perec is een must, Cioran te fraai uitgegeven om te laten liggen. De biografieën over Slauerhoff en Andreus zijn wisselend besproken, al herinner ik me de oordelen niet meer precies.’
| |
Selectie door oververzadiging
Elk literair seizoen blijkt weer opnieuw hoe onvoorstelbaar veel titels er worden uitgegeven, en hoeveel daarvan ook telkens weer van hoge kwaliteit zijn. De literaire kritiek brengt daarvan een groot deel onder de aandacht van het publiek, het andere deel bespreekt zij echter niet vanwege gebrek aan plaatsruimte. De boekhandels liggen vol, maar om de twee maanden met andere titels. De bibliotheken kopen tegenwoordig dan ook vooral titels die succes hebben, en genres die kunnen bogen op traditioneel veel uitleningen. Dat betekent dat poëzie, essays, en ‘moeilijke’ boeken buiten de boot vallen. Ons culturele geheugen raakt door deze overproduktie overbelast: er móet wel selectie plaatsvinden. En dat gebeurt ook, op verschillende niveaus.
Redacteuren van uitgeverijen staan vooraan in dit proces: van de honderd ingezonden manuscripten wordt er hooguit één uitgegeven, van de buitenlandse literatuur komt slechts een heel klein topje van de ijsberg in Nederlandse vertaling uit. Maar als uitgeverijen een maand hun werk zouden neerleggen, zouden ze zichzelf in dezelfde maand uit de markt prijzen. Daarnaast selecteren recensenten: veel boeken worden uit mildheid niet besproken. Niettemin is de bespreking alweer vergeten als de volgende boekenbijlage verschijnt. En worden die recensies ook gelezen?
Ook literatuurwetenschappers en literatuurhistorici spelen een rol in dat selectieproces, zij bepalen mede welke boeken er al dan niet in de canon opgenomen worden. Maar worden die gecanoniseerde boeken na tien jaar nog gelezen? Bibliothecarissen selecteren steeds minder ruimhartig, omdat zelfs in de bibliotheek, ons culturele geheugen, de normen van de markt een steeds belangrijkere rol gaan vervullen. De marketeers, die de hitlijsten hebben bedacht, het stelsel van literaire nominaties en de aaibaarheidsfactor van een auteur in het oog houden omdat deze de meerwaarde van zijn werk vertegenwoordigen, hebben een flinke vinger in de pap. Maar degenen die het altijd nog wèrkelijk doen zijn de lezers, de boekenkopers, die hun eigen weg proberen te zoeken in het overaanbod.
Het verbaast me toch al dat er voor zo'n immens aanbod aan boeken kopers en lezers gevonden kun- | |
| |
nen worden; zelfs voor bundel poëzie zijn honderden potentiële kopers! Dat was vroeger wel anders, toen de colporteur van boeken nog langs de deur kwam en je bij de boekhandel nog op de pof kon kopen. P.H. Ritter voerde toen als boekbespreker het monopolie op de radio. Het aantal literaire titels was overzichtelijk en de besprekingen van Gomperts en Fens waren invloedrijk. Dat is allemaal veranderd. En ik denk dat het ten goede is veranderd: meer dan ooit is nu een grote rijkdom aan literatuur beschikbaar voor een potentieel groot publiek dat via de lage pocketprijzen nu ook gemakkelijk in het bezit kan komen van de wereldliteratuur. Maar ook ten slechte: het teveel werkt indigestie in de hand, onverschilligheid ook. De concurrentie is moordend en zelfs de schrijvers moeten zich - vaak tegen heug en meug - druk gaan maken over hun corporate identity. De namen van literaire stromingen en generaties zijn niet langer de etiketten van critici en literatuurhistorici, maar verkoopargumenten in de prospectussen. Wie zweert bij de eeuwigheidswaarde van literaire romans en gedichten, moet door het publiciteitscircus wel bijna van zijn geloof af vallen.
| |
Popularisering en elite-kunst
Bestaan er nog wel maatgevende literaire oordelen, is er nog wel een norm? Die tijd is voor bij, meent Wilbert Smulders, in zijn interessante - want tegenspraak uitlokkende - essay ‘Het einde van de modernistische poëtica’ waarin hij literatuurhistorische veranderingen op het spoor probeert te komen. Volgens zijn opvatting zou je de Nederlandse literatuur vanaf het begin van de jaren zestig kunnen vangen onder de term ‘popart’. Dat is op z'n minst een verrassende stelling: zelf zou ik niet op de gedachte gekomen zijn De ontdekking van de hemel van Mulisch of Margriet de Moors Eerst grijs dan wit dan blauw in verband te brengen met popart. In de jaren zestig werd die term nog gereserveerd voor het werk van beeldend kunstenaars als Andy Warhol, Roy Lichtenstein en Claes Oldenburg. De opgeblazen hamburgers en blikken campbell-soep werden aan het kunstminnend publiek getoond nadat men er eerst als consument al door de reclamemakers mee was bestookt. Banale voorwerpen uit het dagelijks leven kregen een tweede leven in het domein van de kunst. In de literatuur deed zich in die periode iets gelijksoortige voor: dichters verhieven de verwaaide dialoog, opgevangen in de horeca (‘de kroketten in het restaurant zijn aan de kleine kant’) of de advertentietekst tot poëzie. Menigeen bracht het werk van Barbarber in verband met de popart in de beeldende kunst. Opvallend genoeg noemt Smulders deze dichters niet in zijn essay, voor hem is Guus Luyters het schoolvoorbeeld. Jeroen Brouwers zal moeite hebben met deze literatuurhistorische opwaardering van een auteur, wiens literaire signatuur in zijn polemiek als vals werd bestempeld. Het gaat Smulders echter niet om literatuurkritische normen - al is zijn essay opvallend doorspekt met discutabele literaire oordelen - zijn aanpak is vooral literatuursociologisch van aard.
Vanuit dat perpectief staat het essay boordevol met observaties die de moeite van het overdenken meer dan waard zijn.
Smulders brengt de term poëtica in verband met het taboe, een reeks van verboden. Kenmerk van de modernistische poëtica zou dan zijn de literatuur af te bakenen van alle vormen van vulgarisering en popularisering. De modernistische poëtica probeerde uit alle macht het karakter van elite-kunst te bewaren. Vanaf het begin van de jaren zestig zou hieraan een eind worden gemaakt: schrijvers proberen de kloof tussen kunst en massa te overbruggen. Deze ontwikkeling zou moeten bijdragen aan de popularisering van de cultuur, de beslotenheid van de modernistische ‘highbrow’-literatuur moeten doorbreken. De verwachtingen die in de vrolijke jaren zestig werden gekoesterd zijn niet echt uitgekomen: in de musea en de handboeken van de literatuurgeschiedenis worden ze gememoreerd als documenten van een bepaalde mentaliteit. Smulders ziet ook wel in dat je het werk van Brakman, Vogelaar, Krol, Mulisch of Möring moeilijk als popart kunt beschouwen. Daarom voert hij in de loop van zijn betoog een nieuw onderscheid in tussen ‘low-popart’ en ‘high-popart’. Oude wijn in nieuwe zakken zou je zeggen, want het onderscheid tussen hoge en lage literatuur wordt al langer gemaakt dan vandaag. Toch begrijp ik wel wat Smulders voor een tendens op het oog heeft met de term popart, maar het zou voor zijn betoog misschien wat effectiever zijn geweest wanneer hij niet gesproken zou hebben over een verandering van poëtica's, maar van een wijziging in het literaire klimaat. Je zou dan de vraag hebben kunnen stellen waarom bepaalde literatuur-opvattingen in bepaalde perioden de overhand hadden en waarom er tegenwoordig geen sprake is van de dominantie van welke poëtica dan ook. Smulders' opvatting dat het literaire klimaat sinds het begin van de jaren zestig ingrijpend is veranderd, deel ik.
Ik ben het met hem eens dat het proces van ontzuiling en de intrede van de televisie twee belangrijke factoren zijn geweest in dat proces. Maar ik vraag me af waarom hij geen letter heeft gewijd aan een derde factor die naar mijn mening van doorslaggevender betekenis is geweest. Aan het eind van zijn essay lijkt het erop dat hij de gedachte aan
| |
| |
Antony Mertens - Foto: Eva Ulm.
| |
| |
die factor bij het schrijven in zijn achterhoofd moet hebben gehad. Hij geeft dan als voorbeeld van zijn stelling dat de literatuur meegesleurd wordt in het culturele nivelleringsproces de uitbarsting van het prijzencircus in de jaren tachtig.
| |
Hoog opgeleide, goed betaalde lezers
Hij noemt dat de ‘AKOïsering van de literatuur’ waaraan zelfs de meest puriteinse auteurs geen weerstand kunnen bieden. De AKOïsering van de literatuur is een afgeleide van de ontwikkelingen op de boekenmarkt die in de periode waarover Smulders schrijft, in een stroomversnelling is terechtgekomen. Een analyse van deze derde factor zou Smulders' betoog overtuigender hebben gemaakt. Concernvorming van uitgeverijen, een steeds verder toenemende overproduktie van titels in een krimpende markt, het toegenomen belang en de groeiende invloed van marketingstrategieën en publiciteitscampagnes, ingrijpende wijzingen in de distributiekanalen met de creatie van winkelketens en de vermindering van het aantal onafhankelijke boekhandels - het zijn allemaal elementen die het literaire klimaat de afgelopen decennia een ander aanzien hebben gegeven. Hoewel het spektakel van de literaire bestsellers de indruk wekt van een grote publieke belangstelling voor de literatuur, spreken de cijfers andere taal. Er bestaat een harde kern van lezers met een hoog opleidingsniveau en goed inkomen, die zich niet of nauwelijks uitbreidt. Van een popularisering van de literatuur is dan ook nauwelijks sprake, hooguit van een popularisering van de middelen waarmee de literatuur aan de man gebracht wordt. Die harde kern van de literaire boekenkopers schat ik met de natte vinger op vijfhonderdduizend mensen. Zij kopen eens in de zoveel tijd massaal het nieuwe boek van Connie Palmen, Tessa de Loo of Margriet de Moor en kijken op de televisie naar een literair programma. Kijkcijfers van tweehonderdduizend verbleken dan bij die van andere uitzendingen.
| |
Hitlijsten
Het beeld van de literatuur wordt voor een niet onbelangrijk gedeelte bepaald door de hitlijsten die in de loop van de jaren zeventig sterk aan populariteit toenemen. Lezers hebben door het overstelpende maandelijkse aanbod van nieuwe titels elk overzicht allang verloren, zo'n hitlijst biedt houvast. In dezelfde ontwikkeling past het ontstaan van de commerciële prijzen van de AKO- en de Libriswinkelketens, de VSB-bank en de Gouden Uil. Literaire journalisten noemen het een inflatie van prijzen. Welke gevolgen deze processen hebben voor de inhoudelijke ontwikkelingen van de literatuur valt niet te zeggen. Ik ken geen enkele literaire schrijver die zich voorneemt marktgericht te schrijven, niemand kan een bestseller voorspellen. Smulders heeft gelijk wanneer hij opmerkt dat ook de literatuur niet ontkomt aan de ingrijpende veranderingen in de maatschappelijke openbaarheid die zich steeds meer kenmerkt door een fetisjering van het evenementiële. Iets schijnt alleen nog aandacht te krijgen wanneer het tot een dramatisch gekleurde gebeurtenis wordt gemaakt, dat de aandacht ook weer niet al te lang hoeft vast te houden.
Ik heb deze veranderingen in het literaire klimaat vanuit verschillende posities kunnen waarnemen: als literatuurdocent, criticus, jurylid en nu als redacteur van een uitgeverij. Ik maak me zorgen over de toekomst van de poëzie, de essayistiek en zelfs van het eigenzinige literaire proza dat al heel snel te moeilijk wordt gevonden. Daarom heb ik me zelfs laten verleiden zitting te nemen in de jury van de AKO-prijs. Smulders heeft het in zijn artikel juist geregistreerd: niet om mij in smoking te warmen aan de gloed van de televisielampen (‘iedereen wordt een kwartier beroemd’ merkte popartiest Andy Warhol al eens op) maar om de boeken te steunen die vanwege hun literaire kwaliteit ruime aandacht verdienen.
| |
Het effect van literaire prijzen
Wie de uitkomsten van de AKO-jury's vanaf het eind van de jaren tachtig en begin jaren negentig, en van de Librisprijs van de afgelopen twee jaar naast elkaar legt, zal zien dat al die genomineerde boeken van hoge literaire kwaliteit zijn en dat commerciële motieven bij die uitverkiezing allerminst een rol hebben gespeeld. Ik vind het bijvoorbeeld prachtig dat de in commercieel opzicht weerbarstige boeken als die van Frida Vogels en Thomas Rosenboom een tweede leven hebben gekregen. Hoe je het wendt of keert, de commerciële prijzen blijken (althans op de literaire markt) een grote invloed te hebben, veel meer dan de literaire kritiek. Gewassen Vlees van Thomas Rosenboom werd door de kritiek unaniem zeer lovend besproken, in groot opgemaakte artikelen, maar de verkoop van het boek bleef ver achter bij de immense publicitaire aandacht. Na de toekenning van de Libris-literatuurprijs verschijnt van het boek de ene na de andere druk. Hoe zou het Rachels rokje zijn vergaan, dat schitterende boek van Charlotte Mutsaers? Niet één keer genomineerd, ondanks de over het algemeen enthousiaste kritieken. Misschien heeft deze
| |
| |
roman een derde druk gehaald, maar het boek wordt al weer verdrongen door de aanzwellende reeksen van nieuwe boeken die strijden om een plaatsje in de boekhandel. Toch geloof ik dat deze roman een langer leven beschoren zal zijn dan die duizenden andere boeken, waarvan de leeftijd tegenwoordig niet langer is dan twee maanden - want vandaag de dag geldt: als een boek niet binnen twee maanden aanslaat, is het ten dode opgeschreven. Dat komt omdat Mutsaers boek iets ongemakkelijks te melden heeft, waar sommige literatuurcritici oog voor hadden. De kans is groot dat literatuurhistorici dat niet zal ontgaan. Zij zullen zich laten leiden door de keuze die door belangrijke critici als Heumakers, Peeters, Van Deel en Goedegebuure in het heetst van de strijd is gemaakt. Literaire tijdschriften zullen dieper op dat werk ingaan. Met Mutsaers is dat al gebeurd in Bzzlletin.
| |
De functie van literaire kritiek
Steeds vaker hoor je dat de betere literaire kritiek nauwelijks een functie heeft in de verkoop van boeken. Niet de oordelen, de argumenten en de analyse tellen, maar de vraag of de recensie op een prominente plaats staat, en of er een foto van de auteur naast staat. Toch geloof ik dat voor de langere termijn, in het trage proces van canonisering, de kritiek wel degelijk van belang is. Sommige critici maken elke vijf jaar een balans op, de boeken op hun lijstjes zullen mondjesmaat op de verplichte literatuurlijsten komen. De kritiek is niet van belang in de waan van de dag.
Het literaire klimaat mag dan ingrijpend veranderd zijn, de harde kern van lezers vormt - althans voor de literaire markt - de doorslaggevende factor. Dat zijn de lezers die ooit in hun kindertijd zijn gegrepen door een wereld die op de onze lijkt, maar er tegelijkertijd door een diepe kloof van afgescheiden is. Nog steeds lukt het deze lezer de kloof naar die andere wereld te overbruggen.
Anthony Mertens is literatuurdocent, criticus, redacteur van een uitgeverij en jurylid van de AKO-prijs
|
|