| |
| |
| |
Lacrimae Christi
P.L. Wentzel
De bloemen stonden rechtop, Fred had ze zo gerangschikt, dat was leuk voor z'n vrouw als ze thuiskwam. Bloemen houden van mensen. Nou daar wist Fred niks van. Hij wist wel dat Alice dol op bloemen was.
Hij ruimde de rommel van het aanrecht. De afvalresten van de bloemen in de groene container, het papier en het plastic in de grijze container. Hij had gestofzuigd, de ramen gezeemd, ze kon tevreden zijn. Wat meer kon hij doen, misschien thuisblijven vanavond.
De koffie smaakte niet voor het eten, hij had het eten al opgezet, en voor een pilsje was het nog te vroeg. Al dat gezeur over alcohol en ‘drink met je maten.’ Hij wist dondersgoed hoeveel hij kon hebben en hij dronk nooit te veel, maar Alice hield er niet van. Als ze thuiskwam en er stond een pilsje, sigaretje erbij, zei ze ‘zit je nu alweer aan het bier?,’ hoe vaak hij haar ook vertelde dat het hem ontspande. Het ritueel werd altijd verstoord door het idee ‘dat het wel een bruine kroeg leek.’ En eerder een pilsje nemen, dan kwam het werk niet klaar. Zo'n huishouden liep nou eenmaal niet vanzelf. Dus nam hij geen bier, maar pas 's avonds als zij ook nam.
Hij moest weg vanavond, ze hadden er genoeg woorden over vuil gemaakt, maar afspraak was afspraak. Dit was zijn avond, daar viel niet aan te tornen. Ze kon hoog springen, laag springen: op dinsdag ging hij uit.
Het huis had een koperen trekbel, die je tot ver in de lange gang hoorde rinkelen. Na even gewacht te hebben deed er een dame open. Hij had een blik op de gracht geworpen, toch altijd een beetje zenuwachtig. Het winterlicht bestond uit stadslichten die in een heimelijk duister spiegelachtig op het water geworpen werden. De oude boom wat vertrokken voor het huis, alsof hij reumatiek had. Een tak gevormd als een arm die hij pijnlijk in z'n rug hield.
Hij hing z'n kleren aan een knaapje en ging de sauna binnen. Hij hield zich aan de afgemeten tijden, die op schema's overal aan de wand hingen. Na het dompelbad rusten, handdoek om z'n onderlijf. Twintig minuten, daarna ging hij naar de kamer apart. Een mooie Japanse hielp hem verder met uitkleden.
Het is altijd een heel gedoe om je uit zo'n lichaam te wurmen. Met haar zacht strelende handen lukte het hem bijna altijd als vanzelf.
Hij voelde hoe hij eruit glipte en het lichaam als een natte handdoek bij de Japanse achterliet, die het opraapte en in de kast hing. Hij zweefde vrij, op het koord na dat hem met z'n lichaam verbond, zoals een halsband de eigenaar met de hond, alleen etherischer. Een draad die heel zou blijven, als je er maar geen gekke dingen mee deed, zoals rukken en trekken. Het was de Spirit die je bewoog en daar moest je niet tegenin gaan. Brak hij, dan was je er geweest. Een algehele vrijheid is niets voor de mens, omdat je ergens, overal, altijd tegen jezelf oploopt, hoe en waar dan ook.
Fred had een goed zicht. Z'n vrouw zat televisie te kijken, hij dacht ‘kijk jij maar lekker televisie meisje, je hebt hard gewerkt.’ Hij tikte haar even op de schouder, zodat ze opkeek, maar niet voor lang, want Derrick was spannend. Fred ging er vandoor. Hij had meer te doen dan z'n vrouw plagen.
Hij zag meer dan goed voor hem was, dat kon hij doen, de ruimte kende geen geheimen, hij voelde er zich als een vis in het water, maar je moet niet alles weten, je moet niet alles willen zien, je moet niet te veel willen. Hij had zich met echtelijke ruzies bemoeid, als man en vrouw op tilt met borden gingen gooien. Hij had zonder dat iemand daar de hand in leek te hebben schilderijen van de muur doen vallen, koelkasten omgegooid. Tot de verbaasde echtelieden de handen ineen geslagen hadden en zich afvroegen wat dit nu allemaal was, uiteindelijk zich met een kus verenigend.
Toen ook was het vallen van apparatuur, schilderijen, lampen die omvielen, van de muur vielen, gestopt. Hij had z'n lol gehad en men was tevreden. Hij was daar wel te lang mee doorgegaan, zoals een pyromaan een vuurtje opstookt tot een vuur. Totdat de Spirit hem had gezegd, te verstaan had gegeven, dat hij zich in het vervolg verre moest houden van gooi- en smijtwerk. Anderen zouden dat wel voor hem doen voortaan.
| |
| |
Het was niet zo dat je onbemiddeld bleef bij dit werk, je hoefde maar naar de bankrekening te kijken. Duizend gulden voor een avondje met een blinde stappen, zodat die ook eens aan z'n lol kwam en niet in zeven sloten tegelijk liep. Driehonderd gulden, de tranen van een vrouw drogen die verdriet had. Hij moest er nog eens heen, want het verdriet zat diep. Ze trokken ook wel eens geld van z'n rekening af, zoals met die borden, toen hij niet meer kon stoppen, misbruik gemaakt had van z'n vrijheid. Het speelse gemak waarmee hij alles kon, was nog geen uitnodiging om werkelijk alles te doen. Niet dat ze streng waren, je kon gerust een geintje uithalen, maar bepaalde zaken moet je nu eenmaal in hun waarde laten. Anders eindigt alles in het niets en is er nergens meer een peil op te trekken. Orde moet er zijn.
Vanavond ging hij ver van huis. De reisduur was dan wel kort, een gedachte bracht je alleen al ergens, maar Rusland, het land waar hij terecht kwam, was toch niet naast de deur. Rusland, je kon er veel over zeggen, maar hij hield zich wijselijk op de achtergrond.
Langs de weg stond een kribbe, ‘net iets voor het kindeke Jezus’, dacht Fred bij zichzelf. Hij was in de buurt van Valdaj, het stond op een plaatsnamenbord tenminste, in de buurt van een meer. Het plaatsje was ingesneeuwd door de zware sneeuwval en men leed honger. Hij kon helpen door de juiste gedachte in mensen te brengen, zoals bij een vrekkige boer die al het eten voor zichzelf hield. Hoe hij dat deed? Ach, hoe eigengereid de mens ook is soms, er is altijd wel een gaatje te vinden in zijn pantser. Hij had vrouw en kinderen die hij met een kleine ingreep ziek liet worden, zodat ze van de ene op de andere minuut een dokter behoefden. Het was een koud kunstje om de dokter vervolgens te laten zeggen dat de boer ook wel eens wat meer aan anderen mocht denken. En de boer beloofde alles toe doen, als hij zijn vrouw en kinderen maar kon behouden. Zodat in elk geval weer een hoop mensen te eten hadden.
Het was toch avondvullend werk geweest en toen hij bij twaalven terugkwam bij z'n lichaam was hij vermoeid. Het ging hem niet eens zozeer om het geld dat hij ermee verdiende, een mens moet leven en doet dat niet van de wind, vijfentwintig mille als hij een weekje doorging in Rusland te helpen; het was eerder de bevrediging die je ervan had. Mensen te kunnen helpen, iets voor ze te kunnen betekenen. Zodat hij een Christusrol op zich genomen had, hoe gek dat ook klonk. Hij was lang niet de enige die dat deed en zelf interesseerde het hem geen moer of ze dat nou Christusrol of welke rol dan ook noemden, als hij maar iets deed waarvan hij het gevoel had dat het zinvol was. Zoals een bakker z'n brood bakt, de fietsenmaker fietsen repareert en de mens een duurzame zin in z'n leven heeft.
‘Hoi.’ Alice lag al in bed, hij stak z'n kop om het hoekje van de slaapkamerdeur. Ze bromde iets terug, dat ze wilde slapen, zij moest vroeg weer op. Hij kon tot tien uur in bed blijven liggen.
Men denkt misschien, die jongen komt wel erg makkelijk aan z'n geld, maar Fred wist wel beter. De moeite die het kostte om in en uit z'n lichaam te stappen is te vergelijken met een jaar werk, dus oud zou hij wel niet worden. Er zijn misschien mensen die denken dat het net zo makkelijk is als je broek uittrekken, vergeet het maar. Het lichaam moet worden losgelaten en aan het lichaam kleven zoveel aardse gedachten, net als de zwaartekracht die zichzelf niet zomaar opheft.
Het is een proces van leren, net als de junk die minstens één keer per dag een shot nodig heeft om uit z'n bol te gaan en daar tenslotte aan kapot gaat als hij daarmee doorgaat, zo wist Fred van de moeite die het kost om uit je lichaam te stappen. Dat hij niet elke dag ging mag sprekend genoeg zijn. Ook al betaalden de overuren goed, er zijn dingen die het niet waard zijn om voor geld gedaan te worden. Het leven verliezen. Er waren mensen die daar minder zwaar aan tilden, het hoeft geen betoog dat ze dan ook een kort leven leidden. Voor sommigen die voor het vak zieltje wilden leven en sterven was dat geen bezwaar, kennelijk. Men wordt uiteindelijk toch weer opgenomen in het grote algebeuren. Dat was dan ook hun credo, zoiets als sex, drugs, rock & roll, als het maar snel, zeer hevig en intens is geweest.
Alice had begrijpelijkerwijze weinig begrip voor wat Fred deed, ze vond zijn activiteiten maar gevaarlijk. Wat moest hij daar nou op zeggen.
‘Stel dat ze je lichaam inpikken?’
‘Dat kan niet schat, dat zit achter slot en grendel.’
‘Maar stel dat er een andere geest in je lichaam komt, die geest kan wel achter slot en grendel.’
‘Hij komt niet weg omdat je de deur ook niet van binnenuit kan openen. De sleutel ligt bij de conciërge.’
‘Stel dat die geest eerst die sleutel gapt.’
‘Stel dat Pasen en Pinksteren op éen dag vallen.’
| |
| |
Hij werd er moe van het herhalen dat het best veilig was, maar dat hij zich ook als een formule 1-coureur voelde. Absolute veiligheid was niet te garanderen.
Het was wel gebeurd in het verleden dat een lichaam door een andere geest werd ingepikt. Peter had mooi het nakijken gehad toen hij bij z'n lichaam kwam. De geest had het lichaam pas verlaten toen Peter verzekerde dat hij niks tegen de Spirit zou zeggen. Op zulke vergrijpen staan exorbitant hoge straffen, niemand waagt ze maar zelfs te overtreden. Eeuwig durend hellevuur en echte pijn lijden.
‘Ik heb het er niet op,’ zei Alice.
Een andere keer vroeg ze: ‘hoe komt het nou dat sommige mensen het gevoel hebben dat ze in het verkeerde lichaam huizen?’
‘Dat heeft iets te maken met je karma, dat wat je mee moet maken.’
‘Die lichamen zijn niet gejat.’
‘Lijkt me niet waarschijnlijk nee.’
‘Wat nou als iemand de draad doorknipt die met jouw lichaam verbonden is?’
‘Dat heeft niks met knippen te maken, maar het zou niet best zijn.’ Hij zweeg en keek haar langdurig aan, toen sloeg hij zijn ogen neer.
‘Wannneer ga je weer,’ vroeg ze angstig.
‘Dinsdag.’
‘Je gaat dus niet overwerken zoals je zei.’
‘Nee, ik moet ook een beetje aan jou denken.’
Hij kuste haar innig en diep. De zorgenrimpel van haar voorhoofd gewist.
Ze woonden in het Hanaloreplantsoen 57, twee hoog. Twee grote kamers, een slaapkamer, douche, toilet. Een balkon aan de achterzijde; met zon. Ze keken uit op de achterkant van de herenhuizen op de Jangracht, schuin op de achterkant van de Jacquelinedwarsstraat en op de achterkant van de Herenmodesingel. Het plantsoen aan de voorkant had een manshoge waterpartij, water dat uit de monden van engeltjes kwam. Zij hadden het getroffen, zij beiden, voor geen goud zouden ze nog weg willen, ook al konden ze goedkoper wonen.
De rust in de stad, op zo'n mooi plekje, bond hen beiden. Bovendien hadden ze prettige buurtbewoners, die niet te min waren om elkaar te helpen. Hulp werd geboden waar dat kon, en kon dat niet; er zijn genoeg hulpdiensten die dat wel kunnen. De buurt had een uitstraling van aangenaam, fijn.
Fred zat voor het raam te peinzen, hij had stof afgenomen. Hij vond het prettig, huishoudelijke karweitjes doen, het hield hem met beide benen op de grond, hij was al genoeg een hoogvlieger. Hij zwaaide naar de oude mevrouw Tanger, die met een stok liep, zo dapper dat ze door niets uit het veld was te slaan. De boodschappen deed ze zelf, het huishouden deed ze nagenoeg zelf, met een flinke hulp, die in de buurt bekend stond als hardwerkend, in meerdere huishoudens werkzaam. En het was juist zo fijn dat bejaarden zoals zij zich in hun midden konden handhaven.
‘Ben jij daar Alice?’ Hij had haar buiten gemist, dromerig als hij was. Ze drukte een natte kus op z'n wang, haar neus was nat. ‘We kunnen zo eten,’ zei hij. Verder zwegen ze wat. Het was weer dinsdag.
Mevrouw Kaldoba was een bekend spiritiste, zij riep geesten op zoals een schooljuffrouw haar kinderen, en ze wist ze te vinden ook. Fred was al eens op een seance geweest, om uit te leggen hoe z'n werk ging. Vanavond zou hij er als geest verschijnen. Hij had iets met mevrouw Kaldoba of liever gezegd, zij had wat met hem. Haar donkere ogen wilden in de waarheid dringen die hij was, hem vastzetten op een stoel, van alle kanten bekijken, en hem het liefst nog binnenstebuiten keren ook. Hij had een onheimelijk gevoel over haar.
In z'n lichaam op de seance had hij dat niet prettig gevonden, als geest gaan, het gaf hem toch een onbestemd voorgevoel. Hij zei dat hij niet moest zeuren, toch waarlijk niet voor een kleintje vervaard. En ging op weg. De sauna bracht hem op het kookpunt van onrust en het liefst was hij helemaal niet uit z'n lichaam getreden, als niet een plichtsbesef hem ertoe dwong. Hij kon de mensen niet laten zitten.
Hij maakte zich bekend nadat hij opgeroepen was en vertelde wat hij de vorige keer, in levende lijve, had verteld, om de mensen de gelegenheid te geven hem te herkennen en zich te verwonderen. Hij was de laatste van die avond. Vóór hem was de geest van een overleden jong meisje, die haar moeder graag wilde vertellen dat het goed met haar ging. De mond van het medium stond niet stil:
‘Moeder er was zo'n prachtige tuin met allemaal bloemen, het was helemaal niet eng, meteen nadat ik aan de griep overleden was werd ik liefderijk opgenomen. Ik heb opa gesproken, uw vader.
U moest de groeten van hem hebben. En er zijn hier zoveel broertjes en zusjes, dat ik me nooit alleen voel.’
Een andere vrouw sprak met haar vader, zij had nogal wat onverwerkte gevoelens.
| |
| |
‘Lieve kind, ik wil dat je gelukkig wordt, je hoeft je over mij geen zorgen te maken.’
‘Is het zo dat u moeder heeft geslagen vroeger.’
De stem van het medium zweeg, de mond bewoog, maar er kwam geen geluid uit.
‘Nou, vader?’
De aanwezigen hoorden het moeilijke slikken van een man die veel goed had gedaan, maar ook wel eens de mist inging.
‘Je moeder en ik waren twee handen op één buik, we hielden van elkaar.’ Een nauwelijks hoorbare zucht klonk in de ruimte. ‘En het gebeurde wel dat ik haar sloeg. Ze heeft me altijd fair behandeld, al haalde ze soms ook het bloed onder m'n nagels vandaan.’ Het was stil en het medium zei tegen de geest: ‘bedankt voor uw komst, ga in vrede’, zoals ze dat bij alle geesten deed als afscheidsgroet.
Fred was aan de beurt, hij haalde wat grapjes uit met dingen verplaatsen en het lamplicht aan en uit doen zonder dat iemand aan het lichtknopje zat. Kennelijk was het mogelijk voor sommige geesten op aarde hun lichaam te verlaten en er in terug te keren, zoals een ander z'n huis binnengaat, de wetenschap stond weer eens voor niets. Men was overtuigd geraakt van z'n aanwezigheid. Bij het afscheid zei het medium geen gedag, terwijl de aanwezigen naar huis gingen hield zij hem vast. Hij probeerde zich los te rukken en te bevrijden, maar tevergeefs:
‘Zo jongen, nu zijn we samen alleen,’ zei mevrouw Kaldoba genoegzaam.
Het werd later en later, Alice was ongerust. Ze belde het huis op waar Fred heen gegaan was, daar wist men ook van niks. De opdrachten liepen via de Spirit en de Spirit zelf was niet aanwezig. Een aardbeving in Turkije, overstromingen in Bangladesh, de uitlevering van twee Libiërs. Al de haat en het venijn in Rusland, Joegoslavië, Birma. Er moest georganiseerd worden dat de geesten waar dan ook te hulp schoten.
Alice werd bang. In het herenhuis hing het lichaam van Fred, maar waar was Fred gebleven.
Mevrouw Kaldoba had een sterke geest, ze wist van afdwingen, van vasthouden, ze wist van overtuigen. En als het haar te pas kwam, schroomde ze niet deze eigenschappen te gebruiken. Op geesten had dat de invloed van het etherische tegen het lichamelijke, zwak tegen sterk, ook al waren ze onbereikbaar, eenmaal binnen haar invloedssfeer, bewust aangewend, hadden ze geen woord meer te zeggen. Ook Fred niet, haar wil aan hem opgelegd.
Fred was van nature meegaand, vol overgave, wat hem nu gebeurde, hij had er geen antwoord op. Het enige waaraan hij dacht, maar dat was werkelijk om voor terug te deinzen, was moord. Een andere manier was er niet om los te komen van deze vrouw, die zelfs in haar slaap macht over hem had omdat ze niet sliep, maar twee uur in trance was, op deze manier aan haar slaap gekomen.
Moord was wel het allerlaatste redmiddel, er moesten toch wegen zijn. Hij brak er zich het hoofd over, toen hem inviel: ‘de kleuren van je vijand aannemen.’ Haar prijzen, liefhebben, doen wat ze zegt, om op het juiste moment te ontsnappen. Voor moord had hij nergens in z'n geweten plaats, ook al werd hij duizend jaar vastgehouden.
‘Wat zit uw haar mooi vandaag,’ fluisterde het in haar geest. Ze keek in de spiegel en glimlachte, ‘dank je, jongeman, ik ben de mooiste.’ Mensen zoals zij zijn ook nog eens verschrikkelijk ijdel.
‘Wilt u koffie mevrouw?’ ‘Hoe wou je dat zetten, jongen? Ik denk niet dat je jezelf voldoende kunt materialiseren om koffie te zetten. Je kunt misschien een heleboel, maar niet dat.’ Het kostte zo ongelooflijk veel kracht om als geest dingen te verplaatsen dat koffiezetten uit den boze was. Vooral ook omdat hij steeds op moest schenken. En aanhoudende bezigheden voor een geest niet doenlijk zijn.
‘Het is wel vriendelijk aangeboden, maar je moet niet denken dat je mij kunt lijmen. Je wilt zeker ontsnappen vriend.’
Fred hing er lusteloos bij, waar zij ging stond hij. Overal moest hij met haar naar toe, tot het hem de strot uithing het schoothondje van mevrouw Kaldoba te zijn. Hij moest ontsnappen, hoe dan ook. Ze had hem zo ingepalmd, door zich op hem te concentreren en hem te integreren, dat ze zelfs een plaatsje in haar hart voor hem had vrijgemaakt. Zo wilde zij dat hij haar liefhad, lichamelijk kon niet, maar zij vroeg om mateloze geestelijke bevrediging. Vergelijkbaar met iemand die niet genoeg van geld kan krijgen.
Als Fred aan Alice dacht, werd hij gek, het hele verdriet, niets kon hij haar of iemand anders doorseinen. Een gevangene van zichzelf in het hart van mevrouw Kaldoba, gevangene van een groter geest, kon hij maar aan moord denken. Alleen zo zou hij haar invloed op hem ongedaan kunnen maken. Het was te gek voor woorden.
In sprookjes rekent men genadeloos af met de
| |
| |
boze stiefmoeder, desnoods op een vuurtje geroosterd, maar dit was geen sprookje. Dit was geen werkelijkheid, dit was waanzinnig.
Mevrouw Kaldoba had een dochter uit een huwelijk, steeds als zij kwam probeerde hij over te wippen op haar geest en als ze wegging mee de deur uit te glippen. Maar Kaldoba was niet gek, altijd een oog op hem, een voortdurende concentratie. Als zij ook maar even losliet, maar hij kreeg geen kans. Zo was zij ook een gevangene, de gevangene van hem. Beheerst door de angst, wat had ze eigenlijk met hem voor?
‘Dat zal ik je precies zeggen, jongen.’ Zij was nu zover in zijn wezen gedrongen dat zij zelfs zijn gedachten kon lezen. ‘We gaan de wereld veroveren, jij en ik.’
Ze was echt gek geworden.
‘Ik ga jou meenemen naar een plaats in het rustig Brazilië. Op een berg zullen wij geesten om ons heen verzamelen, jij zal die geesten voor mij halen. Een Hitler, een Goebbels, een Napoleon, Caesar. En neem Cleopatra ook maar mee, dan hebben we meteen een dienstmaagd. Nou ja, maagd...’ Ze lachte schril, alsof er nagels over de spiegel krasten, gek als een deur.
‘Jongen jij moet je ouwe moeder niet zo bespotten. Mijn ziel is toevallig ouder dan de jouwe, weet je wel hoe oud mijn ziel is? Ik was de slang die Eva verleidde, ik was de Satan die Christus in de woestijn verzocht, ik was de meedogenloze vrouw die Jeanne d'Arc naar de brandstapel joeg. Op mij baat geen smeken, bij mij vind je geen gehoor.’
‘Ja mevrouw,’ zei Fred gedwee, die ook niet meer wist wat hij moest zeggen.
Alice zat in de huiskamer naar het portret van haar man te kijken, tranen biggelden over haar wangen, verdriet welde in haar op. ‘Lieve Fred, als je me hoort, hoe en waar dan ook, laat iets van je horen. De dagen zonder jou... Ik kan niet meer werken, ik kan niet meer eten. Help me uit die martelende onzekerheid. Help me.’ Ze keek naar buiten in het donker, op niemand kon ze een beroep doen. De politie kon ze niet inschakelen, die zou denken dat ze gek was met haar verhaal. De Spirit zelf aanspreken, de Spirit was er niet. Het huis waar zijn lichaam hing verantwoordelijk stellen, verantwoordelijk stellen waarvoor, er was alleen een lichaam, verder niets. Dat ze hem vermoord hadden, waren daar sporen van te zien? Ze huilde en ze brak.
In het vliegtuig dacht Fred: ik mag dan een gevangene zijn van mezelf, ik maak m'n handen niet vuil. Een schrale troost misschien, maar er komen vast betere gelegenheden om te ontsnappen. Zoals zij er bij zat met haar pokdalig gezicht alsof de hele wereld van haar was, zo minzaam als ze de stewardessen behandelde, alsof zij God zelf was. Haar praktijk als spiritiste had zij opgedoekt, de vriendelijkheid waarmee zij dat had gedaan, o zo zoetsappig. ‘Zij had in Brazilië een taak te vervullen, geroepen tot een groter ambt’, walgelijk.
In Brazilië liet zij zich meteen per privévliegtuig naar de berg brengen die zij Toran had genoemd, cynisch. ‘Mensen zoals zij geloven meestal heilig in wat zij doen, al is heilig in dit verband ook besmuikt, besmet, ongunstig bedoeld’, dacht Fred. Hij had echter zoiets over zich van afwachten maar. Als ze over de wereld wil heersen, haar zaak, er zijn er meer geweest. Zij kon nog zoveel geesten oproepen die zelf ten val waren gekomen, het zou haar val alleen maar versnellen.
En hij moest in plaats van gedogen strijden, ter rechter tijd en ter rechter plaatse. Eenzaam misschien, maar fier als een ridder, met God in het blazoen. Want dat de Spirit hem in de steek gelaten had, geloofde hij niet. Hij geloofde eerder dat hij de Spirit nog iets moest bewijzen... Onwankelbare trouw aan het goede en de eerzaamheid, niettegenstaande z'n eerzucht, maar dat was weer een ander chapiter.
Het was allereerst nodig om de geest te versterken, daartoe waren medestanders nodig, mensen die de geest hooghielden, die in het ideaal geloofden. Rondom de berg lagen wat dorpen en nadat Kaldoba zichzelf op een berg had geïnstalleerd vroeg zij Fred de dorpelingen in te fluisteren dat Moeder Natuur zelf op de berg aanwezig was, om hen te ontvangen en van rijke gaven te voorzien.
Het dorpshoofd was een woest uitziende man, wiens geest helemaal vol zat met van die dingetjes, die je bij natuurmensen wel meer aantreft, alsof ze zich in bladeren hebben gestoken, in schutkleuren hebben gehuld, als uitstekels primitieve wapens, en verder veel vallen voor de dieren, zodat z'n ogen woest heen en weer schoten.
Fred wrong zich tussen de bosschages, naar de stam van de boom en raakte aan de wortels toen hij zei, ‘Moeder Natuur is hier voor jullie gekomen. Ze is op de berg en zal jullie graag ontvangen. Kom, kom allen en neem zoveel mogelijk mensen mee om haar eer te bewijzen. Zij die jullie van leven voorziet, voor een goede jacht zorgt en waakt over jullie welzijn.’ Het opperhoofd keek op van waar
| |
| |
die stem gekomen was. De blauwe lucht scheen als nooit tevoren en hij had even de neiging om z'n speer te grijpen, omdat de stem dichtbij geklonken had en daarom gevaarlijk was. Fred begon er wel aardigheid in te krijgen, als het maar niet zo in en in gemeen zou zijn. Zich met het privéleven van mensen bemoeid, ze van hun waarde ontdaan. Kaldoba had zich diep in hem gedrongen, zodat het voor hem zelfs moeilijk was na te gaan welke stem van hem of van haar was, zo was hij onder haar invloed geraakt.
Kaldoba zat op de berg voor de uitgang van een grot, die diep in de aarde voerde. Ze had daar haar intrek genomen en mediteerde op een goede afloop van de dingen, terwijl een ander deel van haar geest zich bezighield met Fred en wat hij moest zeggen. Martine, zo heette ze van haar voornaam, keek naar het groene landschap, het wuiven van de bomen en de eindeloze lucht waarin schapewolkjes dreven als ijsschotsen op een rivier. Zij was oprecht gelukkig, meende dat haar tijd gekomen was en niets ter wereld haar van haar verdere plannen kon afhouden.
Op het Hanaloreplantsoen heerste verdriet, buren kwamen hun deelneming betuigen, en alhoewel Fred niet dood was, heerste er in huize Looyman een onaangename stilte, die des te drukkender voor Alice was omdat ze haar baan kwijt was; reorganisatie in het bedrijf en zij was de klos. Ze kon nu zelf het huishouden doen en ze merkte dat het prettig was. Al dat geëmancipeerde gedoe, laat Fred voortaan maar de centen verdienen, dacht ze bij vlagen. In een woedeaanval omdat ze niet wist waar hij was. Men, van het huis waar Fred werkte, had nog geprobeerd haar in contact te brengen met de Spirit, maar het leek wel alsof hoe meer ze hem nodig had, des te verder hij zich terugtrok. En Men had het over beproevingen om ons geloof te versterken, aan m'n laars, ik wil Fred terug, dacht Alice en schreidde bittere tranen, zoals die haar de laatste tijd meer en meer overvielen.
Ze eiste z'n lichaam op om hem thuis te verzorgen, zoals comapatiënten worden verzorgd. Ze wilde muziek laten horen die hij mooi vond, ze wilde hem strelen, om hem zo te bewegen naar z'n lichaam terug te keren, maar ze gaven het niet af. Hij staat bij ons onder contract (waar ze nooit iets van gehoord had - het waren ‘avondjes uit’) en wij nemen de verantwoording voor onze werknemers, bovendien weet hij z'n lichaam in het huis en dat is dus de meest geëigende plaats voor hem om er terug te keren. Daar zat natuurlijk wel wat in. Dagelijks kon ze hem bezoeken zoveel als ze maar wilde, het lichaam lag op een lange tafel. Hij bewoog niet, de geest was er uit, toch was er leven in hem. Gevoed door een infuus, dat het lichaam op een konstante moest houden. Zijn gezicht beeldschoon, verstild. Ze kamde het haar zoals hij het kamde. En tilde z'n oogleden op en keek naar z'n pupillen. Fred was zo dichtbij en nog nooit had hij haar zo veraf geleken. Verwijderd zorgde ze voor hem als voor een pop. Nam hem in haar armen en sprak tegen hem. Er was nog iets van liefde tussen hen, zich in het lichamelijk contact uitgesproken.
Ze kwamen bij avond, de dorpelingen, ze hadden flambouwen meegenomen om zich bij te lichten op het donkere pad. Voorop de dorpshoofden, achter hen de mensen die het van mond tot mond hadden doorgegeven. ‘Moeder Natuur wacht op ons op de berg, laten wij haar gaan eren.’ Zij zongen zacht liederen voor zichzelf, zodat het leek alsof een zwerm bijen zich voortbewoog. Een lange sliert, wel tweeduizend mensen in getal.
Kaldoba was op de berg en zag vanuit het dal de stoet komen. Ze had zich een troon gemaakt, zo goed en zo kwaad als het ging. In haar hand een gouden scepter, die ze had meegenomen uit Holland en gebruikte bij haar spiritueel werk. Ze leek heel wat zo, dacht Fred, die haar lange gewaad bewonderde dat tot aan haar voeten reikte, achter twee vuren die ze had aangelegd.
De dorpshoofden wierpen zich ter aarde en de anderen volgden. Moeder Natuur stond op en sprak voor hen een volkomen vreemde taal, maar dat maakte juist des te meer indruk. De koppen nog dichter naar de grond gebracht.
‘Ik ben hier, o vreemdelingen, om samen met u het geloof te belijden, wij eten allen van Moeder Aarde en ik Moeder Natuur speel daarbij een grote rol. Ik wil dat u samen met mij bidt en uw ogen ten hemel slaat, om te danken voor al het goede dat ons is overkomen. Ik wil dat u mij eert en door mij de hele Natuur.’ Ze zweeg amechtig. Voor haar was het ook een groots moment. Ze vervolgde: ‘Ik wil dat u hier dagelijks bij mij komt om de Geest van het Grote Heelal te eren.’ Woorden die Fred, als vertaalde hij ze, in de harten van de mensen legde. Eén grote mensentaal gesproken, de taal van alle mensen, de taal van het hart.
Men knikte en begon te juichen. ‘O Moeder, o Moeder, o schoonste aller Moeders,’ klonk hun
| |
| |
lied. En zij herhaalden deze woorden vele malen. Tot de vuren begonnen te doven en de dorpelingen terugkeerden naar hun dorp. Zij spraken verwonderd over wat zij hadden gezien.
De gezamenlijke inspanning van hun geestelijke krachten om de godheid aan te roepen, zou Kaldoba in staat stellen meer macht uit te oefenen over het geestelijk veld dat Fred voor haar moest gaan veroveren. Hij moest, als de stemming goed was, in contact treden met grote geesten van overledenen en samen met hen het plan smeden om deze aarde over te nemen. Op elke geest zou een geest komen te zitten en allen zouden geïndoctrineerd worden.
Als alle neuzen éen richting op wezen, zou Kaldoba tevoorschijn komen. En terwijl niemand wist hoe dat in z'n werk ging, aan haar onderworpen raken. Landen zouden zich aaneenrijgen en de wereld één worden. Onder haar heerschappij, legers opgerukt tegen de afvalligen wiens geest niet was beïnvloed.
En Fred? Hij keek ernaar, hij wist het niet. Hij zocht alleen maar een goed moment om te ontsnappen en terug te keren in z'n lichaam. Terugkeren bij z'n geliefde Alice. Hij merkte iets tegenstrijdigs in zichzelf. Hij begon wat hij deed leuk te vinden, sterker nog, er waren momenten dat hij dacht: ‘Ik hoef helemaal niet zo nodig terug naar Alice, waarom zou ik niet samen met Kaldoba over de wereld heersen?’ Andere momenten deed hij dit af als de verleiding waaraan hij blootstond. De verleiding die Jezus in de woestijn ervoer, de verleiding die elk mens altijd en overal op z'n weg vindt. Dat hij zich zo als tegenstrijdig ervoer, twijfelachtig, baarde hem zorgen. Nog even en hij was letterlijk en figuurlijk overgenomen door Kaldoba, een verlengstuk van haar geworden, een epigoon zonder een epigoon te willen zijn. Hij merkte hoe zijn wil tot strijden verzwakte, daar de kans om te ontsnappen maar klein was en voortdurend alert blijven, zoals Kaldoba deed om hem gevangen te houden, voor hem welhaast onmogelijk was. Er waren wel momenten dat hij kon ontsnappen, alleen zag hij ze niet, moe als hij was, geïndoctrineerd, gekleineerd, geconditioneerd. Was er nog hulp, moest hij het dan allemaal alleen doen?
Als de nood op z'n hoogst is, is de redding nabij. ‘Als alles al afgelopen schijnt, komen er altijd weer krachten te hulp die maken dat je waarlijk leeft’. Fred kende al deze zinsneden zo goed, maar hij was er reeds lang voorbij. Hij vroeg zich af wat zijn karma was, wat hij mee moest maken voor hij een gerijpte ziel was. Misschien was dit inderdaad een beproeving die hij mee moest maken, maar God...
Elke dag kwamen de dorpelingen Kaldoba eer bewijzen, zij namen geschenken mee en ook Kaldoba reikte geschenken uit, zo zegende zij ieder persoonlijk, zorgde voor hen als een herder voor zijn schapen. Uiteindelijk vertrouwde men haar, de geesten werden een gebundelde kracht omhoog. Voor Fred het moment om contacten te leggen, tot in de uithoeken van het heelal gegaan om geesten te vinden, die sterk genoeg waren, en dat in het verleden hadden uit geprobeerd, om de wereld over te nemen. In zijn hart welde een gebed of liever gezegd een song:
als andere hulp ontbreekt
's Morgens vroeg begon het rommelen, diep in de aarde, ongeloof en geloof streden om het hardst. Kaldoba, die zich voor de grot koesterde in de zon, dacht direct aan een vulkaanuitbarsting die zou volgen, waar moest ze met heel haar hebben en houden heen? Ze vroeg Fred om raad, om polshoogte te gaan nemen. Deze kwam terug en zei inderdaad, de aarde staat op uitbarsten, er geen doekjes om gewonden. Hij kon haar wel laten zitten waar ze zat en hopen dat ze bij een eventuele uitbarsting om zou komen en hij vrij zou zijn - vrij, wat een vreemd woord - maar zo was hij niet. Niet dat hij haar niet het ergste gunde, zodat hij zich weer bij z'n geliefde Alice kon aansluiten, maar hij wilde z'n eigen ziel geen schade berokkenen. Hoezeer hij dergelijke krachten dan ook opgeroepen had die stonden te gebeuren, hij wachtte er op tot de loop van de gebeurtenissen zouden bepalen wanneer hij vrij zou zijn.
Het was een mooie middag en niets wees erop dat er een drama in de lucht hing, toch was Kaldoba ongerust. Het rommelen als het getrommel van trommels werd luider en luider, en zij wenste even dat niet Fred maar zij de geest was, die boven elk onheil uit zou wippen, boven het aardse geweld uit. Zij pakte de gouden scepter en liep de bergwand af. De dorpelingen die reeds lang wisten wat
| |
| |
hen te wachten stond, hadden zich teruggetrokken in het oerwoud. Ze dachten: ‘Misschien is Moeder Natuur wel boos en doet zo van haar woede blijken.’ Helemaal alleen kwam ze aan de voet van de berg. Fred, die niet aan ontsnappen dacht, maar nu de concentratie op hem verminderd was dat wel kon, volgde haar op de voet. In de lucht hing hij om haar heen, hij wilde niets van de afloop van de gebeurtenissen missen.
‘Fred,’ klaagde Martine, ‘ik heb zo'n pijn in m'n benen, ik ben dat lopen niet gewend op oneffen terrein. Kun je me niet naar veiliger oorden dragen?’
Fred, die geen zin had om tachtig kilo schoon aan de haak te tillen, als hij dat al zou kunnen, zei: ‘wacht.’ En zweefde naar de dorpelingen teneinde dragers te gaan halen, die Kaldoba, tussen zich in op stokken, gezeten op een gevlochten bed, in veiligheid konden brengen. Voor hij echter terugkwam was het gerommel in de aarde zo toegenomen, ineens spoot er een steekvlam uit de grot waar Martine had gebivakkeerd, een tot in de verre omtrek verzengende vlam. Toen kwam de lava, als een trage stroom modder de bergwand af, dichter en dichter bij Martine.
De dorpelingen haastten zich door het oerwoud op haar af, hun schreden begeleid door Fred die hen tot spoed maande, maar het was al te laat. Kaldoba had haar schoenen uit gedaan en was gaan rennen, gooide haar scepter weg, struikelend en vallend voorwaarts gegaan. Het was pijnlijk om te zien hoe als in een vertraagde film de lava als een monster dichterbij kwam. Niets kon het monster tegenhouden en dat besefte Martine maar al te goed. Ze klampte zich vast aan een boom en begon te klimmen. De lava stroomde onder haar door en even dacht zij gelukkig, als de lava zich niet ophoopte en bij de takken kwam waarop zij zat. Fred en z'n helpers was inmiddels het voortgaan belet. Zodat hij alleen verder ging, redden wat er te redden viel.
Hij was nog net op tijd om te zien hoe Kaldoba in de lavastroom verdween, handen geheven naar God den Vader, ten hemel geslagen, toen de lava sissend een eind aan haar leven maakte.
Aan de lange tafel zat Alice bezig met haar dagelijkse portie liefkozingen die moesten maken dat Fred terugkwam. Fred tot z'n lichaam genaderd zag dat aan en wist niet hoe gauw hij in z'n lichaam moest komen want hij brak.
Na enige minuten sloeg hij de ogen op en verbaasde Alice met z'n aanwezigheid, diep diep in de poppetjes van de ogen gekeken van elkaar.
Een paar dagen en Fred was weer geheel de oude na z'n angstig avontuur. ‘Yoehoe,’ klonk het in de ruimte om hem heen, hij zat alleen thuis, Alice was boodschappen aan het doen.
‘Toch niet weer jij, hè,’ kreette hij uit en keek naar de geest van Kaldoba, die zich bij hem gemeld had.
‘Ik wou je even dag zeggen,’ zei ze onschuldig.
Fred knikte, ze had alle macht over hem verloren. ‘Doe de groeten maar,’ zei hij. En ging naar de keuken voor de afwas. Drie maanden had hij zich met haar beziggehouden, hij had schoon genoeg van haar.
|
|