Vooys. Jaargang 9
(1990-1991)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Urenlang ging het licht aan
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
biologische relaties tussen mensen belangrijk zijn. Ik kan dat weergeven als:
We zijn nu al iets dichter opgeschoven naar de taalkunde, want we interpreteren kinderen hier in termen van waarden die een zeker verband uitdrukken. We geven door de nevenschikking van de drie kinderen bij voorbeeld weer dat ze van één generatie zijn en zien daarbij af van een verschil in het tijdstip van hun ontstaan. Door die zienswijze kan het verschil tussen moederschap en grootmoederschap worden verantwoord: elk van de drie a's kan zich weer gedragen als A zelf. Men kan ook A schrijven voor het organiserend verband dat de gaten in de trap tot één geheel ordent. Wat ik bij het boren had moeten doen, is taalkundig te karakteriseren als het voortbrengen van een patroon waarin een zekere nevengeschikte ordening is aangebracht. De grammaticaregel hiervoor luidt:
A ⇒ a1 + a2 + a3
waarbij a1 de naam is van het meest linkse gat, a2 en a3 de naam van het tweede en derde gat, terwijl de operatie + een bepaalde (constante) afstand weergeeft: a1 ligt even ver van a2 als a2 van a3. A is het hogere verband waarin de elementen zijn geordend. In de tijd van Plato noemde men een ordening van soldaten naast elkaar in het gelid syntaxis. Dat begrip heeft in de loop der eeuwen de krijgsleer verlaten. Men vindt het nu in wetenschappen waarin elementen van een taal worden onderscheiden en de mogelijke combinaties daarvan worden bestudeerd, dat wil zeggen de wiskundige logica (formele talen) en de taalkunde (natuurlijke taal). Formele talen hebben altijd een uiterst precieze syntaxis. Om het allersimpelste voorbeeld te geven: 1 + 1 + 1 = 3 is een rekenkundige uitspraak en vooronderstelt daarom een syntaxis, die het bijeenzetten van de symbolen ‘1’, ‘3’, ‘+’ en ‘=’ nauwkeurig beregelt Deze syntaxis maakt de uitspraak *1 + = 1 + 1 3 onwelgevormd. Dit houdt in dat er geen betekenis aan kan worden toegekend. En 1 + 1 + 1= 3 mag eigenlijk ook niet. Een computer zegt in zo'n geval Syntax error. Mensen zijn meestal iets barmhartiger en interpreteren in zo'n geval doorgaans welwillend. De syntaxis met de regel A => a1 + a2 + a3 hierboven, karakteriseert de door mij geproduceerde drie trapgaten als onwelgevormd, als ongrammaticaal. De andere twee ‘mooie’ reeksen worden wel toegelaten.
De regel A => a1 + a2 + a3 die zo natuurlijk de onwelgevormde situatie hierboven uitsluit, heeft een lelijke eigenschap: zij werkt uitsluitend voor drie gaten. Veel mooier is een regelsysteem dat meer situaties aankan. We willen dat die trap in principe oneindig breed kan zijn, dus voor elk denkbaar aantal gaten op gelijke afstand is een bijbehorende regel nodig. Tegelijkertijd willen we ook een zekere gelaagdheid: de regel die één gat in de trap karakteriseert, moet verwant zijn met die welke er twee voortbrengt, en die weer met de driegatenregel, et cetera. Kunnen we daar nu ook een grammatica voor maken? Jazeker. Dat gaat, met behulp van een veelgebruikte techniek uit de wiskunde, als volgt:
Hier gaan werelden open: a1 is, zoals we zagen, een gat. De stip staat voor een willekeurig gat met een bijbehorend kader. Stel we hebben via regel 1 het gat a1, dan zegt regel 2: als je al hebt, dan ook a1+1, dat wil zeggen a2. Als de stip staat voor a2, dan zegt de regel: als je a2 hebt, dan ook a2+1, dat wil zeggen a3. Daarmee kun je oneindig doorgaan. Dat betekent natuurlijk ook dat het domein meegroeit. In feite beschrijf ik nu een oneindig lange meetlat, een centimeter, waarop de getallen 1, 2, 3, et cetera corresponderen met gaten, maar elke keer als de regel wordt toegepast op een getal, is het kader waarin dat gebeurt, eindig. Dit verschijnsel heet recursie. Een van de intens mooie momenten die de taalkundigen van mijn generatie hebben ervaren, is | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
het binnendringen in de taalwetenschap van het idee en de bewustwording van het feit dat er in natuurlijke taal recursie zit. Dit is door de Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky tot stand gebracht, die het idee had opgedaan in de wiskundige logica.Ga naar eind2. De twee belangrijkste vormen ervan zijn: de trapgatenrecursie en de recursie van het Droste-meisje. De eerste bestaat uit eindeloze nevenschikking. Welke zin je ook hebt, je kunt er altijd een nieuwe aanplakken door het voegwoord en: daarmee krijg je bijvoorbeeld de reeks Jan is ziek en Marie ligt in bed en Klaas zit thuis, ...enzovoorts, enzovoorts. Het moois dat er aan te beleven valt (en dat is niet zoveel) is dat vervelende oneindigheid kan worden samengetrokken in een simpele eindige regel: als je een zin S hebt, dan is S en S ook een zin. Geef deze instructie aan een computer en hij stampt eindeloos door: elke S die hij tegenkomt, wordt vervangen door S en S.
De andere vorm van recursie is inbeddend: het Droste-meisje op het Droste-blikje draagt een plateau met daarop een Droste-blikje met het Droste-meisje erop dat in haar hand een plateau draagt met een Droste-blikje waarop, et cetera. Wie tussen twee spiegels gaat staan, ziet iets soortgelijks: oneindige ingebedde recursie. In taal zie je dit in zinnen als Hij schreef een roman die ging over een jongen die een boek schreef over een filosoof uit Groningen die getrouwd was met een... et cetera. Ook hier is een simpele regel voldoende: als je een zin S hebt, is [S...S...] ook een zin.Ga naar eind3. Inbeddende recursie is intrigerend omdat ze een verwante structuur kan maken op verschillend niveau. Stel dat we het volgende patroon willen hebben:Daarvoor hebben we een grammatica nodig die niet alleen uit een A drie gaten voortbrengt, maar die zelf ook A's maakt. Deze grammatica heeft dan de volgende regel nodig:
met als bijbehorende grammaticaregel:
Dit soort grammatica's is bekend uit de visuele kunsten, de architectuur, de huisnijverheid, maar ook uit de bestudering van chemische en biologische structuren. Een patroon in een patroon: weerkerende structuur op verschillende niveaus. De hier gegeven plaatjes vertonen telkens drietallen, maar structuren kunnen natuurlijk ook in elkaar worden ingebed met een zekere variatie (dat is wat er gebeurt in natuurlijke taal). Het is dit type onderzoek naar structuur en verhoudingen tussen soortgelijke en deels gelijke structuren dat in de taalkunde centraal staat: men is op zoek naar patronen, naar niveau's, naar abstracte Droste-meisjes. Grammatica's met recursie laten veel toe. Teveel. Daarom is het nodig om het systeem te confronteren met de werkelijkheid. Zo maakte Chomsky furore met het zogeheten A-over-A-principe dat uitsluit dat een ingebed Droste-meisje zonder meer met een hoger Droste-meisje in verband kan worden gebracht. Een voorbeeld van zo'n beperking is te zien in:
de vrienden van hun ouders hebben hun tweede huis in Drenthe
De naamwoordgroep de vrienden van hun ouders is wat taalkundigen noemen een NP. Nu is hun ouders zelf ook een NP en ook hun is op te vatten als een NP. Die laatste zit dus behoorlijk diep ingebed.Ga naar eind4. Stel dat Nico en Karel de vrienden van de ouders van Maartje en Hannah zijn. De vrienden van hun ouders in de volgende zin kan nu verwijzen naar het tweede hun.
[de vrienden van hun ouders] hebben hun huis in Drenthe Met andere woorden, in die lezing staat het huis van Nico en Karel in Drenthe. Maar de vrienden van hun ouders kan nooit verwijzen naar het hun in hun ouders. Dat hun slaat op Maartje en Hannah. Je ziet dat onmiddellijk als je hun in hun ou- | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ders zou gaan vervangen door de hele omschrijving. Je krijgt dan iets als:
Hier gaat het dus onherroepelijk mis vanwege uit de hand lopende recursie. Een van de fascinerende facetten van de huidige taalwetenschap is dat dit soort dingen wordt onderzocht, uitgaande van het idee dat er duidelijke beperkingen moeten zijn die direkt te maken hebben met de wijze waarop mensen de werkelijkheid mentaal organiseren. Beperkende principes worden dan gezien als voortkomend uit de specifieke bouw en werking van onze hersenen. Immers, als een beperking geldt voor elk van de duizenden natuurlijke talen die er zijn, dan is dat een niet mis te verstaan teken dat het taalvermogen van de mens biologisch op een bepaalde wijze in elkaar zit. Het prachtige van een empirische wetenschap als de taalkunde is dat er een zeer spannend spel gespeeld wordt tussen taalkundigen die inperkende principes (trapgatpatronen) menen te zien en deze vastleggen in grammaticaregels enerzijds, en anderzijds de natuurlijke taal zelf die daaraan probeert te ontsnappen doordat ze nu eenmaal veel ingewikkelder blijkt te zijn dan de gewone taalgebruikers (op taalkundigen en schrijvers na) denken.
Er zijn taalkundigen die, hoe vreemd dat ook klinkt, absoluut niet van trapgatpatronen houden. Ik begrijp niet hoe dat kan, maar het bestaat. Laatst kreeg ik een brochure toegestuurd van zo iemand, de slaviste Nel Keijsper, die zich heftig keert tegen een taalkundige stroming die mij ook niet zo aanspreekt, de zogeheten Functionele GrammaticaGa naar eind5.. Ze beschuldigt deze ervan zich te bedienen van wat in haar eigen kring (die niet de mijne is) het soepargument genoemd wordt. Wat de zaak voor mij amusant maakt: ik blijk de kok van die soep te zijn. Waar gaat het over? In 1969 of 1970 was er een openbaar debat in Hotel Krasnapolsky over de Chomskyaanse grammatica. Er was in Amsterdam een felle ruzie aan de gang over leerstoelen en men zag in die tijd niet op tegen massabijeenkomsten. Ik zat met een zestal taalkundigen van verschillende pluimage achter de tafel. Ik moet toen ter toelichting van de generatieve manier van denken iets als het volgende beweerd hebben:
tijdens is een woord dat een inclusierelatie legt tussen een temporeel domein en een gebeuren. Daardoor moet de naamwoordgroep waarmee tijdens optreedt temporeel zijn, want deze inclusierelatie geldt tussen entiteiten van eenzelfde orde, namelijk isoleerbare tijdseenheden.
Dus, iets concreter, als je zegt tijdens de vergadering ben ik in slaap gevallen, dan introduceert tijdens een tijdsinterval, de vergadering, waarbinnen een gebeuren plaatsvindt, dat ik beschrijf als ‘ik ben in slaap gevallen’. Ik was toen bezig het verschil tussen tijdens en gedurende, de hele, et cetera te karakteriseren en probeerde de vraag te beantwoorden waarom je niet kunt zeggen *tijdens een uur, of *tijdens het uur, maar wel tijdens een vergadering of tijdens het speeluur.
In dat verband presenteerde ik de volgende ordening:
Om precies genoeg te zijn moet ik nu een paar notatie-afspraken maken. Als Marie de naam is van Marie, geldt I(Marie) = Marie. Dat wil zeggen, de interpretatie I van de naam Marie voert je in een bepaalde context eenduidig naar het individu Marie. Zo is I(ik dronk een kop koffie) het gebeuren (in een bepaald domein van interpretatie) dat daaruit bestond dat ik koffie dronk. Noteer je nu een relatie R tussen x en y als xRy, dan geldt:
Hierbij geeft ⊆ de inclusierelatie aan. Met andere woorden, een kop koffie drinken kan wel een onderdeel zijn van een vergadering, maar niet van een huis. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
In mijn ‘tijdens’-analyse volgde ik dus simpelweg een regel uit de verzamelingenleer, die zegt dat als dingen A bevat worden door dingen B, A en B gelijksoortig moeten zijn: het gebruik van ⊆ vereist dat B en A beide verzamelingen zijn. Door de gelijksoortigheidseis voor ⊆ op te leggen aan de werkelijkheid, kun je meteen zien waar het fout gaat. En dat is mooi.
Woedend riep op die avond in Krasnapolsky de slavist Carl Ebeling uit de zaal mij toe: wat een onzin, soep is iets concreets en toch kun je zeggen tijdens de soep. Om zoiets gaat een zaal lachen, ik ook, maar mijn antwoord was toen (en is eigenlijk nog steeds):
tijdens de soep staat voor iets als ‘tijdens het eten of opdienen van de soep’
Je laat dat eten of opdienen, of iets soortgelijks, weg, maar in de interpretatie is het wel aanwezig. Iedere taalgebruiker weet dat, inclusief Nel Keijsper. In mijn antwoord bleef ik dus staande houden dat de soep zelf geen tijd uitdrukt, maar iets stoffelijks, concreets. Om dit voor elkaar te krijgen postuleerde ik een ‘onderliggende structuur’ voor de naamwoordgroep de soep, namelijk [de soep]. Daarbij staat voor een abstract werkwoord dat tijd uitdrukt. Het wordt ‘opgeroepen’ door tijdens. Daarmee kan tijdens de soep hadden we een leuk gesprek geïnterpreteerd worden als:
I(we hadden een leuk gesprek) ⊆ I(△ de soep)
De combinatie [△ de soep] is binnen dit verband nu van hetzelfde type als de vergadering of de bijeenkomst, die immers ook als temporeel domein kunnen dienst doen. Datzelfde geldt voor na de soep en voor de soep. Dit argument nu heet in kringen rond Ebeling het soepargument.
Waarom gebruikt een taalkundige hier een soepargument? Wat mij betreft, geleid door een esthetische kosten-batenanalyse. Kosten? Ja, want de introductie van een abstract element in een theorie brengt kosten met zich mee: als je er één introduceert, dan mag je er willekeurig veel gebruiken. En dat is niet mooi, tenzij je een zeer elegante, althans overtuigende inperking weet te vinden. Ik kom daar op terug. Aan de andere kant: het is absoluut niet mooi om twee woorden soep te onderscheiden: soep1 (het vocht dat we eten, meestal tijdens soep2) en soep2 (het onderdeel van een maaltijd waarin soep1 wordt gegeten). Het kan natuurlijk wel: woordenboekmakers doen dat. Taalkundigen doen dat niet, want als je dat doet, dan moet je ook hebben koffie1 en koffie2 en huis1 en huis2, et cetera, et cetera, en dat betekent dat je je lexicon (het taalkundige woordenboek, zeg maar) zeer aanzienlijk moet uitbreiden. In principe moeten alle concrete stoffelijke naamwoorden worden verdubbeld om een tijdsinterpretatie mogelijk te maken. Dat is gruwelijk lelijk. Bovendien, het kost niet echt moeite zinnen als de volgende te interpreteren:
Er is absoluut geen enkele reden deze zinnen te zien als slecht of zelfs maar minder Nederlands. Integendeel, ze zijn zeer geschikt om precies en duidelijk te zeggen wat je bedoelt. In deze gevallen zijn Van Dis, Freek en Harmen Siezen geen tijdseenheden. Hoogstens kun je zeggen dat ze betrokken worden op een tijdseenheid. Maar wat voor deze drie personen geldt, geldt in principe voor alle mensen. De verdubbeling gaat zo wel erg veel kosten. De kosten van △ veranderen ook in baten. Als tijdens de soep betekent ‘in de periode dat men de soep eet, of de soep gegeten wordt’ is de soep lijdend voorwerp van eten en wordt ook als zodanig begrepen.Ga naar eind6. Tijdens Van Dis kan twee (klassen van) dingen betekenen: (a) ‘tijdens het optreden van Van Dis’; (b) ‘tijdens de periode waarin ik in een zekere betrekking tot Van Dis sta’ (bijv. ik lees Van Dis). In het eerste geval is △ intransitief, in het tweede geval transitief. De mogelijke interpretaties van tijdens Van Dis worden dus altijd werkwoordelijk aangestuurd. En dat verantwoordt men met △. De interpretatie van is overigens iets specifieker: het concrete ding waarmee optreedt, wordt altijd betrokken in een beweging, in een voortgang in de tijd.
In het voorbeeld met na beweeg jij je naar dat huis om rechtsaf te gaan. Ik zeg dus feitelijk: ‘nadat je bij dat huis bent gekomen, ga je naar rechts’. In het voorbeeld met vóór zeg ik dat ik het vond voordat ik bij pagina 24 was gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De beweging hoeft niet letterlijk te worden opgevat. Taalkundig gezien vormt dit soort feiten een argument om de betekenis van dat huis en pagina 24 in te perken tot iets concreets en de tijdsbetekenis te zoeken in een variabele factor, zo variabel dat jij in het eerste geval rechtsaf slaat en ik in het tweede geval op pagina 24 kom. Dat betekent dat in beide gevallen een concreet stoffelijk ding in de werkelijkheid is betrokken in een of andere voortgang. Dit geldt voor alle eerdere interpretaties: de soep, een persoon, een huis, een pagina worden betrokken bij een werking. De parafrase luidt:
in de periode dat een ding X △-end bij iets betrokken is
Nu wordt dit soort betrokkenheid van dingen op een werking in de tijd in het Nederlands alleen uitgedrukt door werkwoorden. En dat is nu precies wat doet: het is een abstract werkwoord geïntroduceerd door tijdens dat nodig is om de interpretatie van tijdsverloop mogelijk te maken en om betrokkenheid van personen, zaken, dingen op dat tijdsverloop op dezelfde wijze te krijgen als in zinnen waarin werkwoorden wel voorkomen, zoals in:
Deze zinnen drukken een verandering uit, die kan worden verbeeld met behulp van voortgang in de tijd, dat wil zeggen met behulp van een tijdsas: Verandering is iets waaraan personen en zaken (Marie, drie boterhammen, Au Pair) onderhevig zijn. Zij ondergaan de veranderingen in plaats, identiteit (de boterhammen verdwijnen), bezit, combinaties daarvan, of anderzins. Dit moet zijn uitgedrukt door het werkwoord, want in Judith wil drie boterhammen, Marie misgunt Max het bezit van Au Pair, Marie ligt te slapen wordt geen verandering uitgedrukt. Er zijn dus werkwoorden die geen verandering maar toestanden weergeven, zoals: willen, haten, misgunnen, houden van, et cetera. Door een abstract veranderingswerkwoord aan te nemen voorspellen we dat we tijdens de soep nooit zullen interpreteren als tijdens het houden van de soep, of als tijdens de haat van de soep. De genoemde slaviste lost het in haar brochure zo op:Ga naar eind7.
Ze vertelt niet wat [+temporeel] is. Ik vind die oplossing heel lelijk: wat is temporele soep in godsnaam? Als het iets betekent, moet ik zeggen dat er iets met die soep gebeurt, maar dat is een lelijke manier van zeggen dat de soep een werking ondergaat. De △ -oplossing brengt [△ de soep] en Judith at drie boterhammen op één lijn: ze zijn betrokken in soortgelijke werkingen en tussen die werkingen bestaat een inclusierelatie ⊆: I(Judith at drie boterhammen) ⊆ I(△ de soep). tijdens de soep at Judith drie boterhammen
Even een korte tussenstand. In deze discussie zien we dat schoonheid en economie samenhangen, en met economie bedoel ik nu schaarste aan middelen. Om een verdubbeling van naamwoorden te vermijden handhaaf je de ‘grondbetekenis’ van concreetheid bij woorden als soep, huis, etc. Dat kost je het postuleren van een abstract element in het regelsysteem. Dit stelt je echter in staat aan te sluiten bij een zeer fundamentele regelmatigheid in dat systeem, namelijk dat naamwoordelijke groepen bepaalde rollen vervullen die gedicteerd worden door een werkwoord dat voortgang uitdrukt. In termen van trapgaten: ik zie in de werkelijkheid een driegaten-kader met een schijnbare afwijking. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
En ik projecteer een abstract gat om een patroon terug te krijgen:
Dat kost me iets (maar het leven is nu eenmaal niet volmaakt), maar het spaart me allerlei vervelende ad hoc-regels uit. En vooral: het is mooier.
(wordt vervolgd)
Prof. dr. H.J. Verkuyl is verbonden aan de afdeling Taalkunde van de vakgroep Nederlandse taal- en letterkunde (Rijksuniversiteit Utrecht). |
|