Vooys. Jaargang 8
(1989-1990)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
De zeven kleuren van het geeltje
| |
[pagina 43]
| |
De komst van het nieuwe briefje van vijfentwintig heeft een ware schok teweeg gebracht. Er zijn weinig dingen waar ons volk van ondersteboven raakt; in principe is - naast de auto en het Nederlands elftal - voor Nederlanders niets heilig, maar ze moeten wel van ons geld afblijven. Een eventuele verandering van het uiterlijk van onze bankbiljetten of ons muntgeld wordt op vergelijkbare manier benaderd als een voorstel tot spellingsverandering: het meest conservatieve en reaktionaire in de mens komt plotseling naar boven, en de reakties zijn voorspelbaar. Of je nu voorstelt om de woorden cheque en shag voortaan maar gewoon als sjek te spellen, of een nieuw vijfentwintigje wilt uitgeven, je weet toch al van tevoren wat de reaktie zal zijn: ‘hoe kom je erbij!’, ‘geen gezicht!’, ‘cultuurbarbaar!’. Ik steek mijn nek dus weer eens heel ver uit met dit betoog over (onder andere) de schoonheid van ons nieuwe bankbiljet. Ik heb de glasverzekering van mijn woning onlangs verhoogd. | |
Van Oxenaar naar DrupsteenIk weet niet of de ruiten van het huis van Jaap Drupsteen, de ontwerper van het nieuwe bankbiljet er nog in zitten, maar ik weet wel dat de kritiek op de biljetten van Oxenaar, de ontwerper van de vorige serie, destijds niet mals was. En nu zijn we allemaal zo zeer aan zijn bankbiljetten gewend dat we het erg vinden dat ze weer verdwijnen. We moeten de zaken in een wat groter perspectief zien. De keuze voor Oxenaar destijds betekende een breuk met de traditionele ontwerpers van wie de Nederlandsche Bank al sinds jaar en dag gebruik maakte.Ga naar voetnoot1 Die lijn werd voortgezet met de keuze van Drupsteen als nieuwe grafisch ontwerper. Met het nieuwe vijfentwintigje heeft hij een eerste proeve van bekwaamheid op dit gebied afgeleverd, en wat mij betreft de verwachtingen verre overtroffen.
Het nieuwe Drupsteen-biljet is mooi, het is het mooiste bankbiljet dat Johan Enschedé ooit heeft mogen drukken. Maar natuurlijk ziet niet iedereen dat: schoonheid doet pijn, vooral als het origineel is. Let vooral eens op de kleuren van het nieuwe geeltje. We wisten al dat ons geeltje, sinds de oude ontwerpen van vóór Oxenaar met Christiaan Huygens als ‘kop’, eerder oranje is, maar de laatste tijd werd het steeds roder. De eerste indruk die we hebben van het nieuwe biljet is ook, dat het rood is. Het is verbazingwekkend hoeveel kleuren Drupsteen gebruikt heeft om die suggestie ‘het biljet is rood’ bij ons te bewerkstelligen. Nog niet eerder zijn zoveel kleuren gebruikt om de suggestie ‘rood’ te wekken: oranje, rood, groen, blauw, paars, grijs, zwart, zijn in flinke mate aanwezig, zodanig dat we ze nauwelijks nog achtergrondkleuren kunnen noemen, en toch is het biljet onmiskenbaar rood.Ga naar voetnoot2 Dat is het meest opmerkelijke staaltje van de virtuositeit van Drupsteen | |
[pagina 44]
| |
De beperkte vrijheidHet ontwerpen van nieuw bankpapier is geen eenvoudige zaak. De voornaamste belemmering voor de artiest, die toch over de spreekwoordelijke vrijheid zou moeten beschikken, is het dunne blauwe lijntje tussen de vrijheden van de kunstenaar, en de beperkingen die er nu eenmaal aan ons bankpapier zijn gesteld. Ook is er in de wereld van het bankpapier veel traditie en daarvan afwijken is gewoon niet ‘comme il faut’. Een duidelijke constante in het bankpapier over de gehele wereld is bij voorbeeld de neiging tot typeren in plaats van karikatureren, maar toch versimpelen. De eerste ‘koppen’ van Oxenaar zijn nauwelijks meer dan schematisch weergegeven gezichten, hoe gelijkend ze ook zijn. Pas de latere ontwerpen, snip (f 100,-), zonnebloem met bij (f 50,-) en vuurtoren (f 250,-) waren wat meer fotografisch, hoewel de snip van dat alles het meest natuurgetrouw is; met name de vuurtoren staat weer ver van de realiteit; hij zou eerder zo uit een wat meer geavanceerde spyrograafdoos kunnen komen. Een andere belangrijke trend is dat onze bankbiljetten steeds kleiner worden, - het vijftigje was al kleiner dan het oude vijfentwintigje - en die trend lijkt zich nu wereldwijd door te zetten. Alleen in klassieke films zien we nog van die complete lappen papier van hand tot hand gaan (let vooral op de enorme flappen van £ 1,- in Engelse films die spelen aan het eind van de negentiende eeuw, - Sherlock Holmes is een goed voorbeeld.)
Hoe revolutionair ook, de eerste serie van Oxenaar, f 10,-, f 25,-, f 100,- en f 1000,- en later nog f 5,Ga naar voetnoot3 bevatten nog aldoor koppen, respectievelijk Frans Hals, Sweelinck, Michiel Adriaansz. de Ruijter, Spinoza, Vondel. Later stopte hij met koppen, wat op zich al revolutionair is, maar ik denk dat er naast die reden (het verlangen origineel te zijn) nog een andere overweging speelde: traditioneel staan op bankbiljetten nationale figuren, die zelfs een soort symbool moeten zijn. Ze moeten dus al enige tijd dood zijn, en tamelijk onomstreden wat betreft hun grootheid. Zulke lieden heeft een volk niet bij dozijnen in voorraad, en wij zijn ook niet, zoals de Engelsen, tevreden met de afbeelding van onze vorstin op elk biljet, en dus moest er naar iets anders gezocht worden. Drupsteen slaat nu een nieuwe weg in: het cijfer is terug, en de verbeelding van dieren of dingen is alleen nog terug te vinden in watermerk (roodborstje) of als ornamenten (de tulp en de klaproos in de echtheidskenmerken - op zich ook echt Hollands, die keuze) maar niet meer als hoofdmotief. De terugkeer naar het cijfer is trouwens een kenmerk van meer ‘modernen’ in de grafische sector. Zo ontstond er indertijd een min of meer publieke discussie, onder aanvuring van Renate Rubinstein, over de schitterende cijferzegels van Crouwel. Het ontwerp was zo simpel, en het idee van de kruislings van 1 naar 0 overlopende kleurintensiteit zo perfect, dat men het té gemakkelijk vond. (Dat eenvoud niet alleen het kenmerk van het ware, maar vaak juist ook van schoonheid is, kwam niet in de botte koppen op.) Er kwam een discussie op gang over mooi en lelijk, en daarbij | |
[pagina 45]
| |
Een voorbeeld van de cijferzegel van Crouwel. Met dank aan De Nederlandse Bank.
is een echt bezwaar tegen de zegels volledig ondergesneeuwd: een dergelijke cijferzegel, en het idee van het gevouwen lint voor de strakke uitbeelding van de cijfers, was al eerder gebruikt, door de Hongaarse PTT, en met dito discussies. Ik ben in de hele ruzie om die postzegels nergens dat plagiaat-element tegengekomen. | |
M.C. EscherWat bijna niemand weet is dat het al eerder bijna was gelukt om een moderne vooruitstrevende grafisch ontwerper binnen te halen. In juli 1950 kreeg M.C. Escher de opdracht van de Nederlandsche Bank een nieuwe serie bankbiljetten te ontwerpen. Er volgde een uitgebreide briefwisseling over en weer tussen de bank en Escher, die er uiteindelijk in resulteerde dat in juni 1952 de opdracht werd teruggetrokken. De ontwerpen waren te controversieel voor de Bank, en Escher was te weinig bereid zijn vrijheden als kunstenaar op te geven, en te voldoen aan de eisen van de Nederlandsche Bank. Wie nu, dertig jaar later terugkijkt op de ontwerpen van Escher, kan nauwelijks begrijpen waarover men zich toen drukmaakte. Het zijn, naast de typische Escher-foefjes in het ontwerp - die het biljet druktechnisch overigens niet moeilijker maakten - tamelijk traditionele biljetten. Overigens is ten minste één van de keuzes van Escher op z'n minst opmerkelijk: voor zijn biljet van vijfentwintig gulden koos hij voor Simon Stevin (1548-1620), waarschijnlijk de grootste fysicus die ons volk ooit heeft voortgebracht, en wiens natuurwetenschappelijke inzicht ergens tussen dat van Newton (1571-1630) en Keppler (1642-1725) instond, maar die om onduidelijke redenen altijd al weinig aandacht heeft gehad. Wij eren liever ‘echte helden’ zoals Michiel Adriaansz. de Ruijter, en vergeten daarbij voor het gemak graag even dat die zich in naam van Volk en Vaderland aan genocide heeft schuldig gemaakt. Het ‘onmogelijke doolhofje’ op het nieuwste biljet van vijfentwintig gulden. Met dank aan De Nederlandse Bank.
Uiteindelijk besloot de Nederlandsche Bank niet met Escher in zee te gaan. De redenen daaromtrent zijn altijd tamelijk duister gebleven, maar de meest gehoorde is dat zijn ontwerpen ‘onuitvoerbaar’ waren. In hoeverre en op welk gebied dat eventueel waar was, volgt later. Feit is dat het nieuwste vijfentwintigje centraal een afbeelding heeft van een ‘onmogelijk doolhofje’ zoals Escher dat gemaakt zou kunnen hebben. Ik weet niet of Drupsteen op de hoogte is van het feit dat het weinig gescheeld had of Escher was een van zijn illustere voorgangers geworden, maar je zou het op grond van deze overduidelijke hommage aan de grote meester wel moeten aannemen. | |
Waarmerk en watermerkVan alle waarmerken die door de eeuwen heen bedacht zijn om waardepapieren voor namaak te behoeden, is het watermerk ongetwijfeld het oudste. Opmerkelijk is dat in deze tijd van computergestuurde drukgangen en verschillende druktechnieken | |
[pagina 46]
| |
door, na en over elkaar (om maar eens twee van de vele foefjes te noemen waarmee ons bankpapier tot stand komt), het watermerk nog altijd het belangrijkste echtheidskenmerk is. Dat is al eeuwen zo, en dat zal zo blijven zolang er waardepapieren bestaan. Om te begrijpen waarom dat zo is, moet men weten hoe het watermerk eigenlijk in het papier komt. Het maken van papier met een watermerk is erg lastig. Papier wordt gemaakt uit cellulosepulp, dat wordt opgeschept op een metaalraster, een soort horregaas uit koperdraad. De lichttest bewijst dat: wie het nieuwe vijfentwintigje tegen een sterke lamp houdt, kan in de onbedrukte gedeeltes de mazen van het raster in het papier zien zitten.Ga naar voetnoot4 Een watermerk wordt gemaakt door op dat kopergaas met heel dun koperdraad een afbeelding in reliëf aan te brengen. Daar is het raster dikker, en bij het scheppen van het papier komt er op die plaats minder pulp te liggen dan elders. Op die manier ontstaat in het papier plaatselijk een dunnere plek (die dan ook meer licht doorlaat.) Later, bij het opdikken van het papier, worden dikteverschillen eventueel weer te niet gedaan, maar dat neemt niet weg dat het watermerk onuitwisbaar in het papier zit. Wie dit gevolgd heeft zal begrijpen dat het dus heel moeilijk is een goed strak watermerk in papier te krijgen, en dan vooral om de licht/donker-tinten goed in elkaar te laten overlopen. Er is een belangrijke factor bij het maken van watermerken in bankbiljetten. Het maken van dat koperreliëf is duur, moeilijk, en vooral: het is handwerk. Dit heeft twee belangrijke gevolgen: het aantal biljetten op één vel moet niet al te groot zijn, en de watermerken onderling zijn nooit helemaal gelijk. Bij mijn weten werkt men bij Johan Enschedé altijd met vellen van vijf maal tien, - er worden dus steeds vijftig biljetten tegelijk gedrukt. Er zijn dus vijftig verschillende roodborstjes in koperreliëf gemaakt, en dat kunnen we bewijzen. Daartoe doen we opnieuw de lichttest. Het enige dat U nodig heeft is een sterke lamp, en meerdere nieuwe biljetten van vijfentwintig gulden. Leg, nu U door het biljet heen kunt kijken, de afbeeldingen zo goed mogelijk op elkaar. U zult zien dat dat perfect past. Maar let nu op het watermerk. U zult merken dat de watermerken niet precies op dezelfde plaats zitten. En schuiven we de watermerken zodanig op elkaar dat die precies overeenkomen, dan zult U zien dat de opdruk op de biljetten niet meer past. Dat is het gevolg van het handwerk van het watermerk tegenover het machinale drukwerk.
Nu is plotseling duidelijk wat het voornaamste bezwaar geweest moet zijn tegen de ontwerpen van Escher indertijd. Als we de tekeningen bekijken zien we dat het hele ontwerp draait om het watermerk, en dat werd een typisch Escher-ontwerp: een van zijn beroemde regelmatige vlakvullingen. | |
Blinde woede en ander gezeurHet biljet was op een maandag verkrijgbaar aan het loket van banken en andere geldinstellingen, en op dinsdag begon het | |
[pagina 47]
| |
gezeur waar ons koppig volkje zo berucht om is. Natuurlijk vond men het oude biljet mooier (hoewel dat indertijd ook niet deugde). Opnieuw was de Nieuwe Lelijkheid aan de macht, vond men. Het mooiste bezwaar vond ik wel, dat men het biljet zo ‘verwarrend’ vond. En dat terwijl het voornaamste kenmerk toch is, dat het helemaal niet lijkt op alle andere bankbiljetten. Ook het ontbreken van de blindenstippen was ons volkje een doorn in het oog (excuser le mot). Dat het grote probleem met de ‘oude’ bankbiljetten altijd was, dat die blindenstippen niet goed voelbaar waren, werd voor het gemak maar even vergeten. Er is in dit biljet meer met reliëfdruk gewerkt dan ooit tevoren, en het hele biljet is dus één groot braillelandschap dat het van alle andere biljetten onderscheidt. Het is dus gewoon een kwestie van wennen. Net als met sjek, weet U nog?
Ook is er een geval van intertekstualiteit. Op het briefje staan de vier echtheidskenmerken, en het vierde luidt: deze kleine lettertjes zijn leesbaar met het blote oog of met een vergrootglas. De tekst gaat over die tekst. Het is bijna een postmodern bankbiljet. Maar het toppunt van vermaak wordt zoals altijd weer geleverd door zij die er geen verstand van hebben, maar ten onrechte zijn behebt met het idee dat ze dat wel hebben. Volgens Herman Valkenstein en Jan Bijl uit Apeldoorn gebiedt goed Nederlands te spreken van lettertjes of kleine letters, omdat: ‘lettertjes een verkleinwoord is moet de overbodige toevoeging klein achterwege blijven’. Het is opmerkelijk dat de Nederlandsche Bank zelfs nog gereageerd schijnt te hebben op deze vermeende fout, en beterschap schijnt te hebben beloofd. In de optiek van ons olijke tweetal zijn ook de volgende wendingen geen goed Nederlands:
een klein beetje
iemand achterna zitten
zij is secretaresse
de kleine lettertjes van het contract
koningin Beatrix
de politica Ina Brouwer
Het mag duidelijk zijn: de heren Valkenstein en Bijl zijn af, en mogen niet meer meedoen. Het beste lijkt me dat zij middels eenzame opsluiting voor geruime tijd aan het maatschappelijk verkeer worden onttrokken. Ik zal er persoonlijk op toezien dat ik ze nimmer meer betrap op het inzenden van enigerlei brief, aan welke instantie dan ook, daar ik ze anders aan mijn pen zal rijgen. Het zal wel een heel reaktionair standpunt zijn, maar ik stel voor dat arrogante leken zich niet meer uitspreken over taalaangelegenheden.
Het wachten is nu op het nieuwe biljet van f 1000,-. Ik voorspel dat dat nog mooier wordt, maar dat het gekanker daaromtrent niet minder zal zijn. Ik geef het U alvast op een briefje... | |
[pagina 48]
| |
Muntreeksen Er zijn grofweg twee opdeelsystemen voor munt- en papiergeld in de wereld, namelijk die uit landen als Duitsland en Zwitserland, en die welke wij gebruiken. Hier zijn schematisch de beide muntreeksen. De vet gedrukte getallen zijn de ‘factoren’, de mate waarin de volgende eenheid groter is dan de vorige: Het is nu aan de lezer om met deze twee schemaatjes bij de hand tot de volgende conclusies te komen. In de eerste plaats dat het systeem dat Duitsland, Zwitserland en andere landen hanteren logischer is, en ook praktischer. Probeer zelf eens een aantal transacties uit (van het type: iemand moet betalen 20, en geeft een biljet van 100) en de conclusie moet luiden dat met in het Duitse geval dikwijls met minder biljetten / munten toe kan. De tweede conclusie moet luiden dat ons biljet van vijftig eigenlijk helemaal niet in het systeem past. Als je aanneemt dat muntreeksen als hierboven tot ons mentale systeem behoren (we gebruiken ze als we geldtransacties verrichten) voorspelt dat dat mensen altijd even moeten denken als ze van of met vijftig teruggeven, en dat is precies mijn ervaring. Met het biljet van vijftig worden nog altijd de meeste vergissingen begaan. De voor de hand liggende (en al eerder gesteide) vraag is dan: waarom hebben we dat biljet van vijftig eigenlijk? Daarop is nooit een overtuigend antwoord gegeven, maar ik denk dat ik het weet. Het is opvallend dat het vijftigje verscheen, kort voordat de eerste experimenten met geldautomaten begonnen. En geldautomaten geven als regel geld in porties van vijftig. Waarschijnlijk wil men zo'n dure transactie niet verrichten voor f 25,-, en leek het de banken niet wijs de klant te verplichten minimaal f 100,- op te nemen. Vandaar dat de zonnebloem de vreemde eend in de bijt werd. |
|