Vooys. Jaargang 7
(1988-1989)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 43]
| |
Waar is de brand?
| |
ImpasseReve was al gauw niet meer te spreken over De avonden. Reeds in 1948, ongeveer een jaar na het verschijnen van zijn debuut, verklaart hij tegen Simon Carmiggelt het ‘een voos wanproduct’ te vinden, een ‘topzware vrucht van het narcisme’.Ga naar voetnoot2. Sindsdien heeft hij regelmatig gezegd het boek na het verschijnen niet meer ingezien te hebben, uit een soort angst voor wat hij aan zou treffen. Reve is van mening dat het succesvolle onthaal van De avonden in feite een negatief gevolg heeft gehad. Een schrijver kan volgens Reve het beste geleidelijk aan gewaardeerd gaan worden, anders bestaat het gevaar dat het succes hem verlamt. Dat dit in het geval van Reve niet denkbeeldig was, bewijst zijn productie uit de periode na De avonden. Ongeveer tot 1963 bevond hij zich in een soort creatieve impasse, waar hij zich pas met de bekende reisbrieven (Op weg naar het einde en Nader tot U) weer uit wist te bevrijden. In deze periode experimenteerde hij met verschillende genres: essays, kritieken, toneel. Daarnaast bleef hij doorgaan met het schrijven van proza; veel kon de toets van zijn kritiek niet doorstaan en bleef derhalve ongepubliceerd. Het werk dat wel verscheen, werd soms nauwelijks opgemerkt of matig | |
[pagina 44]
| |
Gerard Reve in zijn huis te Frankrijk (foto: Henk Hardeman)
| |
[pagina 45]
| |
ontvangen. Zelfs het tegenwoordig alom geprezen meesterwerk Werther Nieland, dat in mei 1949 als aflevering van De vrije bladen verscheen, wekte weinig opschudding. Ook Reve zelf was er aanvankelijk niet erg over te spreken, getuige de flaptekst van een recente uitgave van WN: ‘Van Werther Nieland herinner ik mij nog heel goed dat ik, toen ik de novelle had voltooid, er zelf een zeer geringe dunk van had en dat ik, bij de inzending ervan aan de redaksie van De Vrije Bladen, in 1949, niet verwachtte dat het opgenomen zoude worden.’Ga naar voetnoot3. Van de totale oplage (700 exemplaren) blijft het merendeel nog jarenlang bij de uitgever (Van Oorschot) liggen. In 1951 ontstond er nog een rel rondom de in het Engels geschreven novelle Melancholia. De aan Reve op grond van dit werk van Rijkswege toegekende reisbeurs werd door staatssecretaris Cals van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen weer ingetrokken, wegens het dubieus geachte zedelijk gehalte van deze novelle. Uit protest besloot Reve voortaan uitsluitend in het Engels te schrijven. Naar aanleiding van de roman In God we trust, waarvan in 1957 twee fragmenten in Podium verschenen, merkt Reve later op: ‘O, Jezus Christus. Dat is helemaal afgeschreven, dat is helemaal klaar, dat ligt ingepakt in paktouw, het is helemaal klaar, er is vlees en huid, maar de geest ontbreekt, als je begrijpt wat ik citeer, nee hè? Ezechiël 37.Ga naar voetnoot4. Ik heb het nog weer eens opnieuw bekeken en ik heb gedacht misschien kan ik het met een kleine verandering van hoek zoals dat heet, dienstbaar maken, maar dat is toch niet zo; er zit wel materiaal in hoor, maar jongen ik heb zoveel gemaakt wat nooit afgemaakt is.’ [cursivering van mij-H.H.]Ga naar voetnoot5. | |
Verzameld werkIn 1956 verscheen het Verzameld werk, met als inhoud: De avonden, Werther Nieland, De laatste jaren van mijn grootvader en De ondergang van de familie Boslowits. Het laatste verhaal was al in december '46 gepubliceerd in Criterium. Dit Verzameld werk leek welhaast een symbolische waarde te hebben; Reve publiceerde nog maar weinig en hetgeen hij publiceerde vond weinig aftrek. De schrijver leek uitgeschreven en kon bijna worden bijgezet in het letterkundig Pantheon. Weliswaar verscheen in 1956 nog een verzameling Engelse novellen, getiteld The acrobat and other stories, maar het tij leek niet meer te keren. Men vond het Engels matig tot slecht en kon niet uit de voeten met de inhoud van de verhalen. Reve ging weer in het Nederlands schrijven. In Het parool van 22 augustus 1958 werd een nieuw boek aangekondigd: ‘Er is een nieuwe roman op komst van G.K. van het Reve, die bij G.A. van Oorschot te Amsterdam dit najaar (in het Nederlands) De drie soldaten zal publiceren.’ Het boek is echter nooit verschenen. Na de dood van Geert van Oorschot werd diens archief ter nadere bestudering overgedragen aan een viermanschap bestaande uit Jaap Goedegebuure en Hugo Verdaasdonk (Tilburg), Gillis Dorleijn (Groningen) en Wiljan van den Akker (Utrecht).Ga naar voetnoot6. Op deze | |
[pagina 46]
| |
wijze kreeg Goedegebuure de beschikking over een dummy van De drie soldaten, waaruit hij tijdens de vergadering van de ‘Vereniging Gerard Reve’ enige fragmenten voorlas. De thematiek van het boek schijnt overeenkomst te vertonen met die uit later werk, zoals Oud en eenzaam en Moeder en zoon.
In 1959 schreef Reve in samenwerking met Han Bentz van den Berg het toneelstuk Het Moorlandshuis. Hoewel het in 1960 werd bekroond, is het nooit uitgegeven en evenmin opgevoerd. In 1961 verscheen de bundel Tien vrolijke verhalen, die weinig aandacht kreeg van de kritiek. Hermans merkte hierover op ‘[Op weg naar het einde] was een verbetering na die tien droevige of vrolijke verhalen.’Ga naar voetnoot7. Ten slotte verscheen in 1962 Reve's tweede en laatste toneelstuk Commissaris Fennedy. In hetzelfde jaar werd het stuk opgevoerd, maar de kritieken waren over het algemeen niet erg positief. In 1963 publiceerde Reve Op weg naar het einde, waarin hij eindelijk zijn draai gevonden had. De rest is - zoals men zegt - geschiedenis. | |
De brandHoewel er de laatste jaren van alles en nog wat uit Reve's archieven in boekvorm verschenen is, variërend van verlanglijstjes, ingezonden brieven, flapteksten en dergelijke tot jeugdverhaaltjes, is er op het gebied van de wat omvangrijker prozateksten nog bitter weinig gebeurd. Het lijkt wel of Reve gemakkelijker afstand doet van zijn boodschappenlijstjes dan van het ‘echte’ werk. Weliswaar werden fragmenten uit In God we trust gepubliceerd in Archief Reve 1931-1960 en de novelle Melancholia in Schoon schip, maar deze stukken waren al bekend uit tijdschriftpublicaties. Waarom krijgen we de rest van In God we trust niet onder ogen? Als er blijkbaar geen bezwaar is tegen (her)publicatie van twee - omvangrijke - fragmenten maakt dat toch niet zoveel meer uit? Of nog interessanter: wat staat er in De drie soldaten, waar we immers niets van hebben gezien? En niet te vergeten De brand?
Hoewel dit laatste boek chronologisch gesproken kort na De avonden aan de orde zou moeten komen, heb ik het voor 't laatst bewaard. Het is namelijk een wat curieus geval. In het najaar van 1948 voltooit Reve De brand, volgens de auteur ‘iets tussen roman en novelle’. Het boek volgt een jongetje van zijn zevende tot zijn elfde jaar. Reve: ‘Het ventje doet heel beminnelijk tegen zijn omgeving maar is eigenlijk een afschuwelijk misbaksel [...] Aan 't eind gaat hij dan ook ten onder, in een schuur die hij zelf in brand stak.’ Het boek is geschreven naar aanleiding van een regeringsopdracht: ‘Een roman, spelend in een Amsterdams milieu tijdens de regering van koningin Wilhelmina.’ Reve zegt dat hij er hard aan gewerkt heeft, maar twijfelt of hij het zal publiceren. ‘Zie je - ik wil eigenlijk naar iets anders toe, naar de compacte vorm van de novelle, in de sfeer van De ondergang van de | |
[pagina 47]
| |
familie Boslowitch [...]’ Hij speelt zelfs met de gedachte opnieuw te beginnen onder een pseudoniem.Ga naar voetnoot8.
Op 6 november van dat jaar verschijnt een fragment uit De brand in de rubriek ‘De kleine krant’ van De groene Amsterdammer (p. 6). Het fragment wordt voorafgegaan door een korte inleiding: ‘De K.K.-conductie prijst zich gelukkig hierbij een fragment te kunnen publiceren van Simon van het Reve's nieuwste roman De Brand, waarin de jonge auteur hem weer eens flink van katoen geeft.’ Het fragment, dat nauwelijks éen A-viertje zou vullen, maakt een wat ongeïnspireerde indruk. Als men niet wist dat het boek op dat moment eigenlijk al voltooid is, zou men vermoeden dat Reve het stuk op verzoek van De groene op een regenachtige zondagmiddag in elkaar heeft gedraaid. Toch valt een zekere charme niet te ontkennen. In het fragment herkent men tal van trekjes, bekend uit bij voorbeeld De avonden en Werther Nieland. Vooral aan dit laatste boek doet het sterk denken, indachtig ook de opmerkingen van de schrijver zelf. In het fragment zit de jongen, Berend genaamd, in zijn onderbroek voor het open raam. Het is - hoe kan het ook anders - ‘rotweer’. Berend observeert een meisje dat over straat loopt: ‘Liesje van de bakker’. Het meisje deugt niet in de ogen van de hoofdpersoon, want ze draagt een ‘ruitjesjurk’, is lid van een zangkoortje en borduurt zakdoekjes voor de bazar. Berend voelt typisch revistische gevoelens in zich opkomen: ‘Als ik een zweep had, zou ik haar graag eens ranselen.’ Opmerkelijk is dat deze gevoelens hier niet meer in een ander geprojecteerd worden, zoals in De avonden, waar Maurits Duivenis voornamelijk het revistische gedachtengoed ventileert, maar in de hoofdfiguur zelf. Berend heeft duidelijk wat weg van Elmer, de hoofdpersoon uit Werther Nieland, hij zou er een broertje van kunnen zijn. De beschrijving van de wijze waarop Berend een vlieg mishandelt, zou niet in WN misstaan: ‘Met een handig gebaar ving hij een vlieg, die snorrend op het vliesje van de melk was neergestreken. Behoedzaam begon hij het beestje de poten uit te trekken. Wat zou je kermen als je kon, dacht hij weemoedig. Toen er geen poten meer waren gooide hij het diertje direct het raam uit.’ Elmer houdt zich eveneens bezig met het maltraiteren van insekten en zelfs kleine visjes. Deze overeenkomst met WN is niet zo vreemd als men bedenkt dat dit laatste verhaal al in mei '49 verscheen als cahier van De vrije bladen. Men krijgt haast het idee dat Reve gelijktijdig heeft zitten werken aan De brand en Werther Nieland (al zal hij wel niet de beschikking hebben gehad over verschillende bureaus, zoals sommige schrijvers tegenwoordig...) Het is dan niet vreemd als motieven en stijl in beide werken enigszins door elkaar gaan lopen. Evenals Frits van Egters observeert Berend zijn vader en moeder op een vrij genadeloze wijze. Op een bepaald moment hoort hij de WC ruisen. ‘Mijn vader, dacht hij met een bittere glimlach. Nu staat hij zijn bretels vast te knopen.’ Deze passage roept herinneringen op aan een fragment uit De avonden, waar Frits zijn | |
[pagina 48]
| |
vader in een hansop ziet: ‘Hij bekeek de kleding nauwlettend. Aan de achterkant, onder aan de rug, was een lange, verticale spleet, die open stond. “Ik kan zijn reet zien”, dacht hij. “De klep om te kakken staat open.”’Ga naar voetnoot9. Evenals in De avonden wordt er weer veel gedacht, alleen al in dit fragment heb ik elf keer ‘dacht hij’ geturfd (men zou er bijna een artikel over schrijven: ‘Het denken als structuurmotief in het werk van Gerard Reve’, maar wie subsidieert dit soort dingen tegenwoordig nog?). Het stuk eindigt met de komst van Berends vader, die hem vertelt dat hij naar beneden moet komen, want het huis staat in brand. Berend reageert opmerkelijk secundair, hij staat op en begint ‘traag zijn tanden te poetsen. In de verte hoorde hij de brandweermannen loeien.’ De citaten in het bovenstaande zijn de krenten uit de pap. Het fragment maakt verder een willekeurige en zoals gezegd wat ongeïnspireerde indruk. Ronduit onwaarschijnlijk is de matte manier waarop de vader komt vertellen dat er brand is en vervolgens de slome reactie van de zoon. Dit laatste zou nog wel aannemelijk zijn als het hier om een droom ging, immers niet ongebruikelijk bij Reve, maar de rest van het fragment wijst voor mijn gevoel niet in die richting. | |
Oude krantenBekend is dat Reve niets weggooit, tegen R.J. Gorré Mooses (= Reve) zegt hij: ‘[...] Alles bewaar ik. Als het werk gedrukt is, gaat alles in een dik stuk pakpapier, met een kruistouw er omheen, en zo wordt het bewaard. Waarom weet ik niet, want ik denk er niet aan er ooit nog iets aan te doen.'’Ga naar voetnoot10. Dat hij dit destijds ook met het ongepubliceerde werk heeft gedaan, blijkt wel uit boeken als Schoon schip en de twee delen Archief Reve, waarin allerhande ‘odds and ends’ bij elkaar zijn gebracht. Uit doorgaans betrouwbare bron weet ik voorts dat de diverse manuscripten tegenwoordig op voorbeeldige wijze beheerd worden door Joop Schafthuizen (Matroos Vos). De paperassen zijn niet meer als oude kranten ingesnoerd in paktouw, maar liggen, zorgvuldig gerangschikt in mappen, te rusten in antieke ladenkasten. Ook bekend is helaas dat Reve over het algemeen oud werk niet meer inkijkt, dit geldt vermoedelijk des te meer voor werk waar hij niet tevreden over was. Men kan kritiek hebben op het feit dat er van alles en nog wat aan oud werk van Reve op de markt wordt gebracht, maar dit vergroot ook de kans dat op een dag wellicht het grotere werk aan de beurt komt. Joop Schafthuizen zei naar aanleiding van de vele brieven van Reve: ‘Bepaalde stukken hebben zo lang op zich laten wachten, dat het beter is dat het z'n tijd heeft. Omdat het - wat structuur en intimiteit betreft - nog niet in het oeuvre en het ritme past.’Ga naar voetnoot11.
Is het voor de ongepubliceerde romans zo langzamerhand niet de hoogste tijd? |
|