Gekrulde haren, gekrulde zinnen
De drie kort besproken boeken zijn qua aanpak even divers als origineel. Alle hoofdpersonen zijn noorderlingen die naar de Laars reizen en er door geraakt worden. Bovendien zijn allen op zoek naar iets: vrijheid, zichzelf, willen ze iets ontdekken. Hartman uit Aroma is een door dagelijkse angsten gehinderd intellectueel, Rome bevrijdt hem hiervan. De archeologische kunstschatten lijken geen goedkope couleur locale: de vele ruïnes zijn geladen door de symboliek van leven en dood, van ontplooiing en onvermijdelijke ondergang. Doordat de auteur evenwel deze aanwezigheid continu accentueert, verliezen de romeinse fossielen hun aannemelijkheid aan het oppervlak van de romanstructuur. Bernardo Cuzzi is op zoek naar zijn Italiaanse voorouders, een reis als een soort zelfverkenning die uiteindelijk een geheel nieuw levensperspectief oplevert: hij denkt dat hij de wedergeboorte van Dante is. De stoffering krijgt hierdoor een laagje gemaaktheid, een stopverf die de auteursintentie niet luchtdicht maakt. Integendeel: het maakt de oprechtheid van de schrijver meer dan verdacht.
De ik-figuur uit Domino tenslotte ondergaat een soortgelijke reis. Hij vindt zichzelf aan het Comomeer en laat aldaar zijn lust tot fabuleren achter. Italië plaatst hem (net zoals Leon Hartman) terug in de realiteit. Koos Hageraats merkte op in De tijd (12-8-'88) dat de schrijver in het boek op zoek is naar de wortels van zijn schrijverschap. ‘Met de verbeelding heeft Freriks zich bevrijd door naar de wortels van zijn schrijverschap te zoeken, tegelijkertijd verwezenlijkt hij dat schrijverschap in zijn verbeelde werkelijkheid.’ Wat zei Gerrit Komrij ook alweer in het NRC (19-8-'81): ‘Er is geen mooier alibi dan de kunst, geen prachtiger methode om je twijfelachtige product een mystieke dimensie te geven.’
We mogen zo langzamerhand aannemen dat de schrijvers zich bij de decorkeuze hebben laten (ver)leiden door de ingezette popularisering van Italië. Uit het gekunstelde (symbolische) karakter van de stoffering ademt slechts een sfeer van onoprechtheid. Er moet uiteraard brood op de plank komen, maar om dit geldbesef te versluieren door zogenaamd iets diepers, een mystieke dimensie in de woorden van Komrij, is hypocriet. Waarschijnlijk kunnen we van veel schrijvers binnenkort veel ‘moois’ uit Turkije verwachten. Turkije lijkt namelijk de scepter van Italië, Toscane in het bijzonder, over te nemen. De laatste regels uit het plotseling (?) herdrukte Een voetreis naar Rome van Bertus Aafjes lijken mijn twijfels omtrent het veronderstelde ‘gekrulde haren, gekrulde zinnen’ te willen benadrukken:
‘Kleine dichter, in kleine tijd geboren, Ach, hoe lang blijft gij aan uw woord getrouw? Wiekt het niet reeds op den zephyr verloren Weg in een eeuw van tranen en berouw?’ Maar ik: ‘Serenissima, nieuwe tijden - Gulden eeuwen van aardscheid - breken aan; Wij vergaan in den smeltkroes van het lijden Langzaam tot het goud van een nieuw bestaan. En klonk mijn taal als een te roekeloze, Een ding zweer ik u bij der lauwren groen: Mijn dagen gaan als groote gouden rozen Open en dicht, naar de luin van 't seizoen.’
Ben Borgart, Fontana; 187 blz. f 26,50; De Bezige Bij
Kester Freriks, Domino; 172 blz. f 34,50; Meulenhoff
Jan Stavinoha, Aroma; 230 blz. f 29,90; Van Oorschot