Column
thijs pollmann
Bij al het gekrakeel over Deetmans plannen met de letterenfaculteiten blijft een belangrijke kwestie duister, en dat is de vraag naar het waarom van de grote getallen. Waarom komen er zoveel studenten letteren studeren? Wat is er in 25.000 studenten, wat is er in de cultuur dat de letterenvakken aanhoudend tot de zeer grote studententrekkers van het land maakt?
Iedereen, zo mag je aannemen, weet nu toch wel dat de letterenmarkt overvoerd is, en dat in alle andere sectoren de beroepsmogelijkheden niet vanzelfsprekend zijn. Wat drijft de studenten desondanks naar de geschiedenis, de kunstvakken, de taal- en letterkundes, met hun diversiteit aan betrekkingen met de sociale wetenschappen, de rechten, de filosofie, de geografie etcetera? Weten de studenten dan niet dat er al jaren geleden voorspeld is dat ze niet zouden komen? Waarom houdt de stroom toch aan?
Het grote getal wordt door het ministerie nu tegen de letteren gebruikt. Er zijn teveel letterenstudenten, zegt men daar; hef twee letterenfaculteiten op, dan gaan er minder studenten die kant op. Er is natuurlijk veel kritiek mogelijk op het middel, maar ik heb het moeilijk met het doel. Ik heb altijd gedacht dat de omvang van de faculteiten een deel van hun kracht was. Nu blijkt het een teken van zwakte. Hoe zit dat?
Ik zie grosso modo twee krachten die de studenten naar de letteren drijven.
De eerste is dat het voor veel abituriënten van het voorbereidend onderwijs aantrekkelijk moet zijn dat ze zich voorlopig niet tot een bepaalde beroepssector hoeven te rekenen, dat ze zich nog niet hoeven te identificeren met vaag gekende beroepsgroepen, dat ze zich niet hoeven uit te leveren aan de beperkingen van het bestaan als jurist, als bedrijfskundige, als ingenieur, als arts. Door een letterenstudie gaat men geen bindingen aan, men mikt niet op een uitgesproken sociale status, men houdt de handen nog een tijdje vrij. En laten we wel wezen, er is in onze cultuur veel aanleiding voor een studiekeuze vanuit die optiek. En - het is bitter om het drijvend op de twintigjarige tweede emancipatiegolf te moeten constateren - die aanleiding zal sterker zijn voor meisjes dan voor jongens. Deze houding leidt in de praktijk weliswaar tot veel animo voor de universiteit, maar ook tot een onvaste studierichtingskeuze die gemakkelijk voor een andere wordt ingewisseld. Noem het onzekerheid of onvolwassenheid, overmoed of romanticisme, de letterenstudies komen aan deze houding tegemoet.
Daarnaast is er natuurlijk ook de enorme aantrekkingskracht en het sociaal