Vooys. Jaargang 5
(1986-1987)– [tijdschrift] Vooys– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 16]
| |
Fransche lonkjes, het lezersonderzoek en de verfransing
| |
[pagina 17]
| |
We willen nu aan de hand van een voorbeeld laten zien waarvoor deze empirische gegevens gebruikt kunnen worden. Hiermee beogen we een indruk te geven, en niet meer dan dat, van de activiteiten van de werkgroep waarvan wij deel uitmaakten (september - december 1985). Binnen deze werkgroep zijn wij ons gaan bezighouden met de verfransing van de Republiek eind achttiende eeuw. Volgens een aantal tijdgenoten zou een bovenlaag van de bevolking grotendeels verfranst zijn. Er werd nauwelijks Nederlands gesproken, men zou de Franse zeden en gewoonten hebben overgenomen. Dit beeld diende vervolgens als argument voor de veronderstelling dat de Republiek in verval was. Sommige latere geschiedschrijvers hebben die redenering overgenomen.Ga naar eind2 Eerst willen we nader definieren wat we onder verfransing verstaan. Op verscheidene terreinen krijgt het Frans aan het einde van de zeventiende eeuw een internationaal karakter. Een van de oorzaken hiervan is de uittocht van de Hugenoten, die plaats vindt na de herroeping van het Edict van Nantes in 1685. Het Frans is de rol van het Latijn als wetenschappelijke taal geleidelijk gaan overnemen en wordt ook de diplomatieke taal. Vanaf het eind van de Spaanse Successieoorlog tot aan de Eerste Wereldoorlog zijn alle verdragen in Europa in het Frans gesteld.Ga naar eind3 Maar dit is natuurlijk niet voldoende om te kunnen spreken van een volledige verfransing. We zullen van verfransing spreken indien taal en cultuur overwegend Frans geworden zijn. Is dat bij een hele bevolking of een bevolkingsgroep het geval, dan noemen we die groep of bevolking verfranst. Het lezersonderzoek kan in principe geschikt zijn om te toetsen of bij een bevolkingsgroep voor meer dan 50% Frans gelezen werd. We gaan nu eerst bekijken wat literaire getuigenissen over verfransing zeggen. Na een toevoeging van enkele taalhistorische citaten maken we tenslotte een vergelijking met gegevens uit het Van Benthem-onderzoek.
In achttiende-eeuwse spectatoriale geschriften wordt menigmaal afgegeven op de vermeende verfransing van de Republiek, bij voorbeeld in De Hollandsche Spectator (1731-1735) van Justus van Effen. De jongelui, zo schrijft hij, worden begeleid door een Franse gouverneur, die ‘hun dermate het brein met winderige gedagten, omtrent de fransche beschaafdheid, vervult en opgeblazen heeft, dat ze zig verzekert houden, dat dezelfde de eerste van alle loffelijke hoedanigheden is, (...)’.Ga naar eind4 Ook tegen het niet langer gebruiken van de Hollandse taal fulmineert Van Effen: ‘U. Ed. moet weten dat onze Adelyke Dametjes, en hare navolgers zich schamen zouden hare moedertaal te verstaan. Zy spreken zo wel wat Meiden en ten hoogste Kameniers Duits, en daar maken zij een soort ragoutje van met wat kromtong, van hare Gouvernantes overgenomen, in te kappen, en er een schootje Frans onder te gieten’.Ga naar eind5 In een ander spectatoriaal geschrift. De Nederlandsche Spectator, verschijnt in 1755 het volgende vers: Men eet, men drinkt, men snuift in 't Fransch, 't zijn Fransche zuchten
't Zijn Fransche lonkjes, Fransch is 't wat men hoort en ziet,
Is niet Uw liefde Fransch, zij treft haar doelwit niet.
Men valt zelfs op zijn Fransch in d'armen zijner dame:
En d'eelste streeltaal is: ‘Mon coeur! ma vie et flamme.Ga naar eind6
| |
[pagina 18]
| |
Hiertegenover staan enkele opmerkingen van Aagje Deken en Betje Wolff, waaruit blijkt dat het wel meevalt met de verfransing. In de inleiding tot het vijfde deel van Willem Leevend (1785) zeggen ze ‘dat men zelf niet eens in 't Fransen behoeft te schrijven, om in ons Vaderland, om zelfs in de Hofplaats (...) gelezen te worden’.Ga naar eind7 Wolff en Deken menen dat zelfs in Den Haag, in hofkringen waar de verfransing het sterkst zou zijn, nog gewoon Hollands gelezen wordt. In een brief die zij wijden aan twee boeken van Holbach en Mercier (een esthetisch en een utopisch werk) raden ze de vertaling van het laatste werk af. ‘Het is, eigentlijk, voor Vranckrijk geschreven; en er zyn zeer vele Hoofdstukken in, die voor onze meeste Landsgenoten, aan geen Fransche geschriften gewoon, onverstaanbaar zyn moeten.’Ga naar eind8 Alleen al uit het feit dat vertaling overwogen werd, blijkt dat de meerderheid van de lezende bovenlaag volgens Wolff en Deken geen Frans las. We kunnen constateren, dat de literaire bronnen geen coherent beeld geven van de verfransing.
Over de verspreiding van het Frans in Europa zijn ook taalhistorische werken verschenen. Eén Franse taalhistoricus, Ferdinand Brunot, heeft in een veeldelig werk een hoofdstuk gewijd aan het Frans in Nederland in de achttiende eeuw.Ga naar eind9 Hij meent dat de imitatie van de Franse cultuur door de hogere klassen slechts oppervlakkig was: ‘Même dans la haute societé, le hollandais s'était maintenu comme langue maternelle.’Ga naar eind10 En zelfs regelmatige bezoekers van het hof spraken onderling Hollands. In Amsterdam hield de regentenklasse stevig vast aan de Hollandse traditie. Bovendien, voor zover er van het Frans gebruik gemaakt werd, was het niet zozeer een Franse cultuuruiting die men apprecieerde, maar de Europese taal, en die functie had het Frans in die tijd. Het eerder aangehaalde vers uit de Nederlandsche Spectator noemt Brunot een ‘Exagération de poètes satiriques’.Ga naar eind11 Daarmee wijst hij terecht op het satirische karakter van veel Spectatoriale geschriften. Brunot constateert al met al geen vergaande verfransing in de Republiek. Denkt zijn Nederlandse collega Salverda de Grave daar anders over als hij erop wijst dat de aristocratie van de zeventiende en vooral de achttiende eeuw bij het Frans zweert? Interessant is de uitspraak die hij doet over het Frans ten tijde van de Franse tijd, de periode waaruit het door ons onderzochte materiaal van Van Benthem stamt. Het Frans zou over zijn hoogtepunt heen zijn, nationalistische gevoelens en een antipathie tegenover de Franse overheersers zouden dat veroorzaakt hebben.Ga naar eind12
Het voorhanden zijn van de klantenboeken van Van Benthem geeft de mogelijkheid om op meer empirische basis een probleem als dat van de verfransing te benaderen. Waren de eerder aangehaalde opinies gebaseerd op een synthese van uiteenlopende bronnen, nu kunnen we een nauwkeurige groep kopers van boeken analyseren op het aantal Franse boeken dat werd aangeschaft. Verfransing treedt op, zo spraken we af, indien bij een bevolking of een bevolkingsgroep, taal en cultuur overwegend Frans geworden zijn. We kunnen toetsen of onder de klanten van Van Benthem meer dan 50% Franse boeken gekocht werd. Is dat het geval dan kunnen we deze kopers, wat het lezen betreft inderdaad verfranst noemen. Conclusies over de verfransing van de cultuur kunnen daar niet zo rechtstreeks uit getrokken worden, maar blijven een afgeleide. Uit de periode | |
[pagina 19]
| |
1801-1812 werd ongeveer de helft van het materiaal onderzocht. Frans was slechts 12% van de 8000 verkochte exemplaren van boeken. Iets meer dan éen van de tien boeken die bij Van Benthem over de toonbank gingen was Frans! Maar misschien was het maar een kleine groep kopers die verantwoordelijk was voor die 12%. Is er éen groep kopers aan te wijzen die overwegend Frans las? Ook dit is niet het geval. Bij slechts 32 kopers is het aandeel Franse boeken groter dan 50% van hun totale aankoop van boeken. Op de 563 onderzochte kopers slechts 5%. Bovendien kopen zij gezamenlijk maar 146 boeken, op 8000 boeken een te verwaarlozen getal. Een groot deel van de kopers, 399, koopt geen enkel Frans boek. We kunnen constateren dat noch het gehele klantenbestand van Van Benthem verfranst is, noch een deel van enige omvang binnen dat bestand. Houden we de eerder gegeven definitie van verfransing aan, dan zouden deze gegevens betekenen dat er van verfransing geen sprake is. Wel is duidelijk dat het Frans, na het Nederlands, veruit de belangrijkste taal is. Het aandeel van alle andere talen samen bedraagt slechts 2% van het totaal aantal exemplaren dat Van Benthem verkocht. In die zin is er dus wel een relatieve verfransing waar te nemen. Is Middelburg representatief voor de rest van Nederland en mogen er conclusies getrokken worden voor vroegere perioden? Het is nodig eventuele restricties in het oog te houden, zonder te vergeten dat die waarschijnlijk nog sterker gelden voor de traditionele bronnen. Op welke waarnemingen zijn de opmerkingen van Wolff en Deken gebaseerd en wat was de bedoeling van de jeremiades van Van Effen? Grote verschuivingen treden niet erg snel op. Als Middelburg in de jaren 1801-1812 niet verfranst is, zullen de Adelyke Dametjes in de decennia daarvoor hun moerstaal ook wel trouw gebleven zijn. Er zijn althans (nog) geen gegevens voorhanden die het tegendeel suggereren.
Het spreekt vanzelf dat we slechts enkele mogelijkheden en moeilijkheden van het onderzoek met de klantenboeken hebben bekeken. Ook het onderwerp verfransing kan nog verder uitgediept worden. Zo kan onderzocht worden in welke beroepsklassen meer Frans gekocht werd. Aan welke genres gaf de koper van Franse werken de voorkeur? Hoe ligt de verhouding tussen Hugenoten families en authentiek Zeeuwse families wat betreft koopgedrag? We vragen ons tenslotte af in hoeverre de politieke actualiteit het koopgedrag beïnvloedde in de Franse Tijd. Kon er voorheen alleen maar gegist worden naar de mate van verfransing in de Republiek, nu zijn er nieuwe gegevens waardoor er in ieder geval een steviger basis is voor het doen van speculaties. Het lezersonderzoek hoeft geen krentenbol zonder krenten te zijn, zodra het aannemelijker wordt dat de resultaten van het onderzoek representatief zijn voor grotere gebieden en langere perioden dan alleen Middelburg van 1801-1812. Hoe nauwkeuriger het lezerspubliek geanalyseerd kan worden, hoe smaakvoller de krenten uit de geschiedwetenschap worden. |
|