Petra Quaedvlieg
De lezer als slak
Naar aanleiding van Kooymans ‘Percentuele manipulatie bij Rutger Kopland’ (VOOYS 4, juni 1984) wil ik zowel op de reacties van Edwin Lucas en Marten Roorda (beide in VOOYS 1, november 1984) als op het artikel zelf als volgt reageren.
Natuurlijk bestaat de lezer niet, maar netzomin bestaat de dichter of de vrouw. De lezer, de dichter of de vrouw is niet in de werkelijkheid aanwijsbaar, toch begrijpt iedereen al of niet bewust wat ermee bedoeld wordt. We generaliseren inderdaad over lezer X, Y, Z et cetera om te komen tot zo'n abstract begrip als de lezer.
Om nu te kunnen beschrijven wat er in een gedicht gebeurt, moeten we ons afvragen welk proces zich tijdens het lezen afspeelt in de taal, dat wil zeggen hoe het komt dat een lezer iets op een bepaalde manier leest en niet anders. Wil je in die beschrijving recht doen aan het gedicht, dan kun je zelfs niet uitgaan van een ervaren lezer maar moet je uitgaan van een ideale lezer. Dat betekent dat je probeert alle mogelijkheden die de tekst biedt te onderzoeken. Je bekijkt op grond van de tekst zelf waarom bepaalde mogelijkheden kunnen en andere niet. Vaak blijkt dan dat beelden of interpretaties die zich bij eerste lezing intuïtief voordeden ofwel bevestigd worden ofwel juist herzien moeten worden, bijvoorbeeld omdat je bij eerste lezing een bepaald woord maar vaag kende of omdat je syntactisch iets niet op de juiste manier las.
Waartegen protesteert Edwin Lucas nu eigenlijk? Tegen het feit dat hem een leeservaring opgedrongen wordt door Kooyman omdat deze het over de lezer heeft? Een ervaren lezer, vindt Lucas, laat zich niet manipuleren door het enjambementgebruik bij Kopland, bovendien leest hij niet als