eigenlijk wel iets bedoelt met zijn quasi-literair gewriemel. Maar om niet al te ongenuanceerd over te komen zal ik mezelf theoretisch-historisch verantwoorden (zoals het hoort).
In de literatuur in het algemeen en de poëzie in het bijzonder hebben we te maken met een continue strijd; en wel de strijd om vernieuwing. Een bepaalde stroming raakt ingeburgerd, verliest zijn originaliteit en zijn kracht, wordt traditioneel en dan komt er een aantal nieuwlichters die menen dat het tijd wordt om de mensen wakker te schudden met nieuwe ideeën, nieuwe vormen, kortom, een nieuwe poëzie. In vroeger tijden ging die vernieuwing, het afzetten tegen de oude, versufte garde, met, op zich, traditionele vormen in zijn werk. Zoals de letterkundigen onder ons weten veranderde dat in het eerste kwart van onze eeuw al min of meer door het feit dat er gebruik gemaakt werd van nieuwe vormen (in grafisch opzicht vooral), samen met de op tamelijk traditioneel verwerkte wijze van nieuwe onderwerpkeuzes (ik denk aan iemand als P. van Ostaijen). Nou doet zich het verschijnsel voor dat ook die nieuwe vormen van poëzie, grafisch en inhoudelijk (zoals het associatieve gedicht) vertraditionaliseren; na verloop van tijd zeggen ze ons weinig meer, worden ouderwets. Dat is een continu proces. Opvallend is dat er door de eeuwen heen een grote, steeds terugkerende, trouwens, nooit echt losgelaten, voorliefde bestaat voor de algemeen-traditionele vormen en middelen. We raken blijkbaar nogal snel uitgekeken op het onbegrijpelijk experimentele. En dat komt nou juist omdat de traditionele vormen en middelen over het algemeen worden aangewend om een zekere mate van begrijpelijkheid en achterhaalbaarheid aan te brengen. De oppervlakte-structuur is te vatten en met wat meer moeite, door de liefhebbers, is ook de diepte-structuur te achterhalen .
De experimentele poëzie daarentegen is per definitie tijdelijk, onbegrijpelijk en de inhoudelijke diepte-structuur niet achterhaalbaar. Het is nog maar de vraag of dat soort gedichten wel een inhoudelijke dieptestructuur heeft. Wat mij betreft kan op die vraag een ontkennend antwoord gegeven worden. Bedoelde poëzie is, zoals gezegd, tijdelijk; ze dient om af te rekenen met het oude, wanneer het heeft afgedaan, de mensen weer wakker te schudden, zonodig ietwat te provoceren en zo de weg vrij te maken voor de volgende generatie van traditioneel-geöriënteerde dichters die weer echte gedichten maken en weer wel iets te zeggen hebben. Experimentele intermezzo-poëzie is daarom geen inhouds-poëzie, maar