de spitsuren gereden mag worden’. ledere rechter zal inzien dat ‘bij’ hier een vergissing voor ‘buiten’ is.
De bewerkers van de nieuwe druk hebben de werkwijze van hun voorganger, Kruyskamp, voortgezet, wat onder andere blijkt uit het vrijwel onveranderd herdrukken van Kruyskamps uitvoerige inleiding bij de tiende druk. Nu had Kruyskamp naast enkele geruchtmakende subjectief gekleurde woorddefinities, een wat ouderwets taalgebruik. De nieuwe redactie kondigt aan dat ze betekenisomschrijvingen en voorbeelden van gebruik geactualiseerd hebben. Dit is inderdaad op grote schaal gebeurd, maar er is ook soms wat aan de aandacht ontsnapt: het doet komiek aan onder couvert betekenis 2) als voorbeeldzin te lezen: ‘diners van drie gulden per couvert’. (Zou dit voorbeeld nog door de ouwe Van Dale hoogstpersoonlijk bedacht zijn?)
Er is een vernieuwing waar ik meer moeite mee heb: vanouds kregen sommige woorden en uitdrukkingen de aanduiding gewestelijk andere Zuidnederlands om aan te geven dat ze respectievelijk afkomstig waren uit Nederlands of uit Nederlandstalig Belgisch dialect. In België werd dat door sommigen ervaren als discriminatie, en ze gingen het label ‘Zuidned.’ interpreteren als ‘nog verwerpelijker dan Noord-Nederlands dialect’. Sinds de zevende druk werd die misvatting in de Inleiding nadrukkelijk bestreden, maar woordenboeken zijn er om te raadplegen en alleen vakidioten lezen de inleiding. In de elfde druk is deze handige onderscheiding opgeheven en krijgen alle woorden, afkomstig uit enig dialect, het label ‘gew.’. Nu heb ik het altijd als een gemis gevoeld dat aan de aanduiding ‘gewestelijk’ niet te zien was uit welk dialect een woord afkomstig was en nu is dat gemis nog groter geworden. Zouden de bewerkers van de twaalfde druk de gewestelijke woorden niet van een cijfercode kunnen voorzien die aangeeft uit welk deel van ons taalgebied ze stammen? Meer informatie en toch: gelijke monniken, gelijke kappen.
Omstreeks 1965 kwam in ons land een merkwaardig proces op gang: allerlei zaken en instituties die tot dan toe algemeen als ‘goed’ werden beschouwd, werden plotseling discutabel. Met onder andere Israël, het koningshuis en de parlementaire democratie overkwam ook Van Dale dit. Het woordenboek werd het voorwerp van een aantal vrij eenzijdig gerichte kritische beschouwingen die nogal de aandacht trokken. Op onderdelen was die kritiek terecht, maar men draafde door en de opvatting dat de Dikke Van Dale alleen nog maar geschikt was voor raadpleging in bejaardenoorden is onzin. De elfde druk bekijkend is mijn conclusie: Van Dale is een monumentaal werk, een tikje ouderwets maar voor wie regelmatig te maken heeft met teksten van voor 1945 bestaat er niets beters.